In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 januari 2024 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van een verdachte die in 2012 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaar. De verdachte, geboren in 1967 en momenteel gedetineerd in P.I. Heerhugowaard, heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de VI beoordeeld, waarbij de reguliere datum van voorwaardelijke invrijheidstelling op 18 januari 2024 viel. De officier van justitie had aanvankelijk verzocht om uitstel met 90 dagen, maar dit werd later aangepast naar 12 maanden. De verdediging heeft verzocht om aanhouding van de behandeling om bewijs voor onschuld te verzamelen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor een herzieningsverzoek en dat de VI-procedure geen ruimte biedt voor heroverweging van een onherroepelijke veroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet meewerkt aan diagnostisch onderzoek en dat er zorgen zijn over zijn re-integratie in de samenleving. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de VI deels toegewezen en de VI uitgesteld met negen maanden, tot 14 oktober 2024. Dit biedt voldoende tijd voor een gedragskundig onderzoek door het NIFP, waarna de reclassering een nieuw rapport zal opstellen over de re-integratiemogelijkheden. De rechtbank benadrukt dat het openbaar ministerie voorwaarden kan stellen aan de VI, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek.