ECLI:NL:RBGEL:2024:9053

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
ARN 22_3985
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen door de SVB en de vraag naar duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) besloten om het ouderdomspensioen van eiser te herzien naar de norm van een alleenstaande per 1 november 2021. Eiser, die sinds 15 juli 1982 gehuwd is met [persoon A], ontving tot dat moment een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde. De SVB heeft echter vastgesteld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven tussen eiser en zijn echtgenote, ondanks dat zij sinds 29 december 2016 niet meer op hetzelfde adres wonen. Eiser heeft in verschillende communicatie met de SVB aangegeven dat hij en [persoon A] duurzaam gescheiden leven, maar de SVB heeft dit steeds betwist en heeft onderzoek gedaan naar hun woon- en leefsituatie. De rechtbank heeft op 5 december 2024 het beroep van eiser behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de SVB.

De rechtbank oordeelt dat de SVB op goede gronden heeft aangenomen dat de inschrijving van eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Zutphen een relevante wijziging van omstandigheden is. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij op 12 juli 2021 een e-mail heeft gestuurd naar zijn scheidingsbemiddelaar om de scheidingsprocedure weer op te starten, maar de rechtbank concludeert dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat er op dat moment al sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank stelt vast dat het huwelijk van eiser met [persoon A] op dat moment nog niet was ontbonden en dat de SVB in beginsel een ouderdomspensioen toekent naar de norm voor een gehuwde.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande met ingang van 12 juli 2021. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van zijn proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. Met het besluit van 18 februari 2022 heeft de SVB eisers ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van de maand februari 2022 herzien naar een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 juli 2022 op het bezwaar van eiser heeft de SVB het besluit van 18 februari 2022 herroepen, in die zin dat eiser met ingang van 1 november 2021 een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande ontvangt. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de SVB.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1950, is sinds 15 juli 1982 gehuwd met [persoon A] . Hij ontvangt sinds 9 september 2015 een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde op grond van de AOW. [persoon A] ontvangt ook een ouderdomspensioen van de SVB. Sinds 29 december 2016 wonen eiser en [persoon A] niet meer op hetzelfde adres. Op meerdere momenten daarna heeft eiser aan de SVB gemeld dat hij en [persoon A] duurzaam gescheiden leven. De SVB heeft daarop steeds onderzoek gedaan naar eisers woon- en leefsituatie maar steeds besloten dat van duurzaam gescheiden leven tussen eiser en [persoon A] geen sprake was. Naar aanleiding van een door eiser gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure is deze besluitvorming van de SVB in stand gebleven en onherroepelijk geworden. [1]
2.1.
Op 25 oktober 2021 heeft eiser bij de SVB gemeld dat hij sinds 29 december 2016 duurzaam gescheiden leeft van [persoon A] en dat hij op 30 oktober 2021 gaat verhuizen. Verder geeft hij aan dat de echtscheiding vermoedelijk in 2021 wordt afgerond. Naar aanleiding van deze melding heeft eiser telefonisch contact gehad met de SVB en gezegd dat hij al vijf jaar niet meer samenwoont met [persoon A] maar dat hij haar nog wel geld geeft omdat zij niet rond kan komen van een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde.
2.2.
De SVB heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiser. In dit kader heeft de SVB vragenlijsten gestuurd aan eiser en [persoon A] . Eiser en [persoon A] hebben deze vragenlijsten ingevuld en teruggestuurd. [persoon A] heeft in haar verklaring opgegeven dat zij en eiser elkaar twee keer per maand bellen en één keer per maand ontmoeten (omdat er veel geregeld moet worden), dat zij samen activiteiten ondernemen (op bezoek gaan bij kinderen, kleinkinderen voor verjaardagen en aanwezig zijn bij zwemdiploma), dat zij samen nog eigenaar zijn van onroerend goed, dat de scheidingsprocedure nog loopt en dat eiser een deel van de boedel heeft meegenomen. Eiser heeft op de vragenlijst ingevuld dat hij en [persoon A] elkaar twee keer per maand bellen, dat zij (nauwelijks) via internet contact hebben met elkaar en dat ze elkaar één keer per maand ontmoeten. Hij verklaart dat zij samen nog eigenaar zijn van onroerend goed tot de scheiding zal zijn geëffectueerd. Eiser heeft nog een begeleidend schrijven toegevoegd aan de vragenlijst. Naar aanleiding van de teruggestuurde vragenlijsten heeft de SVB nog een aanvullende vraag gesteld. [2] Eiser heeft hierop gereageerd door aan de SVB een vaststellingsovereenkomst/convenant, opgemaakt en ondertekend door eiser en [persoon A] op 21 januari 2022, een brief van zijn advocaat van 3 februari 2022 en een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding van diezelfde datum, ingediend bij de rechtbank Limburg, toe te sturen. De scheiding is op 25 februari 2022 in de Basisregistratie Personen (BRP) verwerkt.
2.3.
Op grond van al deze gegevens heeft de SVB aan eiser met ingang van februari 2022 een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande toegekend. [3] In bezwaar heeft de SVB besloten om eiser eerder, dat wil zeggen met ingang van 1 november 2021, ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande toe te kennen.

Wat vindt de SVB?

3. De SVB stelt zich op het standpunt dat gehuwden, die apart gaan wonen, pas een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande ontvangen wanneer zij, of één van hen, niet meer wil(len) samenwonen, zij beiden een eigen leven leiden alsof er geen huwelijk of partnerschap meer is en zij niet van plan zijn om weer bij elkaar te gaan wonen. Dit moet volgens de SVB ook naar buiten toe blijken. De SVB vindt het e-mailbericht van eiser aan de scheidingsbemiddelaar van 12 juli 2021 onvoldoende om – anders dan eiser in bezwaar heeft gesteld – vanaf dat moment een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Eiser en zijn ex-echtgenote hadden namelijk besloten om een nieuwe hypotheek af te sluiten om de gezamenlijke woning, waarin eisers ex-echtgenote woont, op te knappen. De SVB ziet dit als vorm van zorg. De scheidingsprocedure is daardoor ook meerdere maanden uitgesteld. Ook stond eiser nog steeds in de BRP ingeschreven op het adres van de gezamenlijke woning, stonden zijn spullen nog in die woning en had hij nog steeds gezamenlijke verzekeringen met zijn ex-echtgenote. Uit deze feiten en omstandigheden volgt niet dat op 12 juli 2021 al sprake was van duurzaam gescheiden leven.

Wat vindt eiser?

4. Eiser is het niet eens met de SVB. Hij vindt dat de SVB ten onrechte heeft aangenomen dat het verkoopklaar maken van de gezamenlijke woning aan te merken is als het verlenen van zorg.
4.1.
In zijn aanvullend beroepschrift heeft eiser nog naar voren gebracht dat op 1 november 2021 geen andere situatie bestond als het gaat om duurzaam gescheiden leven tussen hem en [persoon A] dan op 12 juli 2021. Op deze datum was er al sprake van een definitieve wil om te scheiden, wat ook volgt uit de e-mail aan zijn scheidingsbemiddelaar. Volgens eiser wijzen de door de SVB genoemde argumenten niet op een situatie van niet duurzaam gescheiden leven. De extra hypotheek die in februari 2020 is verstrekt was voor de helft consumptief bedoeld (scheidingskosten) en voor de andere helft voor woningverbeteringen. Het afsluiten van deze hypotheek wijst niet op niet definitief willen scheiden. Het waren juist stappen om [persoon A] in staat te stellen om in het huis te blijven wonen en voor eiser om een eigen plek te kunnen inrichten. De scheidingsprocedure moest worden opgeschort om die hypotheekafsluiting mogelijk te maken. Ook was het nodig voor de geloofwaardigheid richting de ING-bank om pas geruime tijd na het verstrekken van de hypotheek de scheidingsprocedure weer te vervolgen. Eiser woont al lange tijd niet meer in [plaats 2] . Hij kan aantonen dat hij al tweeëneenhalf jaar kosten maakt voor huur, voeding en nutsvoorzieningen elders, maar hij heeft ook op andere huizen gepast, gewoond en gewerkt in het buitenland en tijdelijk in een tent verbleven. Niet is in te zien waarom de inschrijving in de BRP van de gemeente Zutphen doorslaggevend is. Dat er nog spullen van hem in de woning in [plaats 2] stonden wijst – anders dan de SVB kennelijk aanneemt – niet op een mogelijkheid dat hij daar zou terugkeren. Hij had niet al zijn spullen nodig. Het is ook niet juist dat hij deze spullen uit de woning in [plaats 2] zou hebben opgehaald. Tot slot hadden eiser en [persoon A] gemeenschappelijke verzekeringen omdat hij geen vaste woon- en verblijfplaats had. Dit is stap voor stap gewijzigd en sinds 1 april 2022 heeft eiser een eigen zorgpolis en sinds 25 februari 2022 een eigen aansprakelijkheidsverzekering. De gezamenlijke polis bracht geen financiële voor- en nadelen. Verzekeringen en lidmaatschappen die het huis betroffen zijn al jaren betaald door [persoon A] en pas na de scheiding op haar naam gekomen. Dat was praktisch en logisch.

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiser wenst met zijn beroep te bereiken dat hij met ingang van 12 juli 2021 ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande krijgt. De rechtbank beoordeelt de vraag of de SVB dat op goede gronden heeft geweigerd en heeft besloten om pas per 1 november 2021 een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande toe te kennen aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt voorop dat het huwelijk van eiser met [persoon A] , wat op 12 juli 2021 en op 1 november 2021 nog niet was ontbonden, voor de beoordeling van de hoogte van het ouderdomspensioen het uitgangspunt is. Dat betekent dat de SVB in dat geval in beginsel een ouderdomspensioen toekent naar de norm voor een gehuwde. Dat is ook het geval indien er sprake is van een scheiding van tafel en bed, omdat het huwelijk dan evenmin is ontbonden.
7.1.
Op dit uitgangspunt is een uitzondering opgenomen in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Op grond van dit artikel wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij of zij is gehuwd.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. [4]
7.3.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [5] De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant. [6]
8. Uit het dossier komt het volgende beeld naar voren. Eiser en [persoon A] waren gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning in [plaats 2] . Hoewel eiser daar vanaf 2016 feitelijk niet meer woonachtig is, heeft dat niets veranderd aan het feit dat hij nog aan deze woning en daarmee (financieel) aan [persoon A] was verbonden. Zoals hij zelf heeft aangegeven zijn verzekeringen en lidmaatschappen die het huis betroffen pas na de scheiding op naam van [persoon A] gekomen. Dat zij de kosten hiervan steeds heeft gedragen maakt niet dat eiser voor die verzekeringen en lidmaatschappen geen verantwoordelijkheid meer had. Bovendien heeft eiser samen met [persoon A] nog een hypotheek afgesloten zodat de woning kon worden opgeknapt. Zoals eiser verder heeft gesteld was een ander deel van de hypotheek (het consumptieve deel) nodig voor de kosten voor de scheidingsprocedure. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser en [persoon A] gezamenlijk geld hebben geleend om de scheidingskosten gezamenlijk te dragen. Voor deze hypotheek waren eiser en [persoon A] ook gezamenlijk financieel aansprakelijk. Of het opknappen van de woning nou bedoeld was voor de verkoop of niet, doet hieraan niet af. Dat de SVB dit heeft aangeduid als een vorm van zorg is verder naar het oordeel van de rechtbank niet relevant; zoals hiervoor al aangegeven waren beiden hiervoor (financieel) aansprakelijk, wat eiser niet heeft ontkend, wat op een financiële verstrengeling tussen hen beiden duidt. Ook is onbetwist gebleven dat dit de reden was dat de scheidingsprocedure langere tijd is uitgesteld.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de SVB op goede gronden heeft aangenomen dat de inschrijving van eiser in de BRP van de gemeente Zutphen een relevante wijziging van omstandigheden is. Eiser heeft zelf verklaard dat hij vanaf het moment dat hij is vertrokken uit de gezamenlijke woning in [plaats 2] in 2016 op meerdere plekken elders heeft verbleven, dat hij op andere huizen heeft gepast, dat hij heeft gewoond en gewerkt in het buitenland en dat hij tijdelijk in een tent heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat eiser in die periode geen permanent woon- en verblijfadres elders heeft gehad. Hij bleef al die tijd ook ingeschreven op het adres van de gezamenlijke woning in de BRP van de gemeente Olst-Wijhe. Dit werd anders toen eiser in oktober 2021 is verhuisd naar zijn woning in [plaats 1] en zich aldaar in de BRP heeft laten inschrijven. Kort daarna, namelijk ongeveer vier maanden later, is de scheiding formeel ingeschreven in de burgerlijke stand.
10. De rechtbank is van oordeel dat de SVB het enkele feit dat eiser op 12 juli 2021 in een e-mailbericht aan zijn scheidingsbemiddelaar verzoekt om de scheidingsprocedure weer op te starten, los van de vraag wanneer dat opstarten feitelijk is gebeurd en tot welke concrete stappen dat wanneer heeft geleid, op goede gronden niet heeft aangemerkt als het moment waarop ten aanzien van eiser en [persoon A] de toestand is ontstaan dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan niet de conclusie worden getrokken dat tussen eiser en [persoon A] op 12 juli 2021 al sprake was van duurzaam gescheiden leven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 augustus 2019, zaaknummers AWB 18/1900 en 19/346 (niet gepubliceerd).
2.Brief van 28 december 2021.
3.Besluit van 18 februari 2022. Bij brief van 8 maart 2022 heeft de SVB het besluit van 18 februari 2022 nog nader toegelicht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3203.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277.