ECLI:NL:RBGEL:2024:9055

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
ARN 22_3644
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering met betrekking tot schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, wordt het beroep van eiseres tegen besluiten van het UWV behandeld. Eiseres, die sinds 1997 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in beroep de herziening en terugvordering van haar uitkering over de periode van januari tot en met maart 2015 en de jaren 2017 tot en met 2019 aangevochten. Het UWV had besloten om deze uitkeringen te herzien en terug te vorderen, omdat eiseres haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen door wijzigingen in haar inkomsten niet door te geven. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het UWV in beroep met een andere grondslag en motivering is gekomen dan in de eerdere besluiten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van eiseres blijft bestaan. Eiseres krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten, maar de rechtbank stelt vast dat het UWV terecht heeft gehandeld op basis van de schending van de inlichtingenverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluiten van het UWV om (de toeslag op) haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over januari tot en met maart 2015 en over de jaren 2017 tot en met 2019 te herzien en de volgende bedragen van haar terug- en in te vorderen:
  • over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 gaat het om bruto € 1.220,16 aan ontvangen toeslag op de WAO-uitkering;
  • over het jaar 2017 gaat het om bruto € 4.971 aan ontvangen WAO-uitkering;
  • over het jaar 2018 gaat het om bruto € 10.112,52 aan ontvangen WAO-uitkering;
  • over het jaar 2019 gaat het om bruto € 10.365,60 aan ontvangen WAO-uitkering.
1.1.
De besluiten over januari tot en maart van 2015 en over de jaren 2017 en 2019 zijn genomen op 14 maart 2022. Het (gewijzigd) besluit over het jaar 2018 is genomen op 23 maart 2022. Op 18 maart en 29 maart 2022 zijn de invorderingsbesluiten genomen. [1] Met het bestreden besluit van 29 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij al deze besluiten gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en aanvullende stukken.
1.3.
Eiseres heeft een nadere reactie ingediend waar het UWV weer op heeft gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt vanaf 28 februari 1997 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Sinds april 2011 werkt eiseres in loondienst bij [stichting] als examinator waaruit zij wisselende inkomsten heeft. Vanaf 1 oktober 2011 ontvangt eiseres naast haar WAO-uitkering ook een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Bij brief van 1 december 2015 heeft het UWV aan eiseres het volgende meegedeeld:
“Beslissing: uw uitkering als voorschot, geen wijziging
(...)
U ontvangt op dit moment een WAO-uitkering. Daarnaast heeft u inkomsten. Vanaf 1 juli 2015 verrekenen wij uw inkomsten op een andere manier dan u gewend bent. In deze brief leest u wat dit voor u betekent.
Veranderingen vanaf 1 juli 2015
Vanaf 1 juli 2015 spreken wij met iedereen die een WAO-uitkering ontvangt een periode af waarbinnen wij de uitkering als voorschot betalen. Na afloop van deze periode vergelijken wij de betaalde voorschotten met de gegevens van de Belastingdienst. Het is daarom niet meer nodig om maandelijks loonstroken naar ons op te sturen.
Wat betekent dit voor u?
Op basis van de informatie die wij nu hebben, gaan wij ervan uit dat uw inkomsten geen
gevolgen hebben voor de hoogte van uw WAO-uitkering. Het voorschot op uw uitkering is
daarom even hoog als uw uitkering. Het blijft €1.135,35 bruto per maand.
In december 2016 stellen wij uw inkomsten over de periode 1 december 2015 tot en met
30 november 2016 definitief vast.
Als blijkt dat u te veel voorschot heeft ontvangen, moet u het te veel ontvangen bedrag
terugbetalen. Heeft u te weinig voorschot ontvangen? Dan krijgt u van ons een nabetaling.
(...).”
2.1.
Bij brief van 21 januari 2016 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat uit de controle van het UWV blijkt dat eiseres niet heeft doorgegeven dat haar inkomsten vanaf 1 april 2015 wezenlijk zijn veranderd. Dat betekent dat er bruto € 4.954,84 teveel WAO-uitkering en toeslag aan haar is betaald. Ook heeft het UWV het voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een boete op te leggen. Daarbij heeft het UWV laten weten dat het wel bij het UWV bekend was dat eiseres wisselende inkomsten genoot, maar dat haar inkomsten vanaf april 2015 dermate gewijzigd zijn dat zij dit aan het UWV had moeten doorgeven.
2.2.
Bij besluit van 11 februari 2016 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij met ingang van april 2015 meer inkomsten heeft ontvangen bij [stichting]. Daarom wordt over juni 2015 aan eiseres geen WAO-uitkering betaald, omdat eiseres op basis van haar inkomsten (€ 15,30 per uur) eigenlijk ingedeeld zou moeten zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%. De WAO geeft pas recht op uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15% of meer. Over de maand augustus 2015 is sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25% (uitgaande van een inkomen van € 13,36 per uur) en voor de overige maanden vanaf april 2015 is volgens het UWV sprake van een ongewijzigd arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35%. Bij besluit van dezelfde dag beëindigt het UWV de toeslag op de WAO-uitkering van eiseres per 1 april 2015 omdat haar inkomen hoger is dan het voor haar geldende sociaal minimum. Over de periode van 1 april 2015 tot en met 31 januari 2016 heeft eiseres volgens het UWV teveel toeslag ontvangen waardoor zij bruto € 4.954,84 moet terugbetalen.
2.3.
Bij besluit van eveneens diezelfde dag deelt het UWV eiseres mee dat, naar aanleiding van haar zienswijze op het voornemen om haar een boete op te leggen, het UWV besloten heeft haar geen boete op te leggen. Het UWV kan zich voorstellen dat er in de optiek van eiseres niets is veranderd; de aard en omvang van haar werkzaamheden zijn niet wezenlijk veranderd. Wel is het zo dat zij vanaf april 2015 beduidend meer inkomen heeft gegenereerd en dat zij dat niet aan het UWV heeft doorgegeven. Gelet echter op het sociale aspect zou het volgens het UWV niet van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid getuigen om eiseres een boete op te leggen.
2.4.
Hierna heeft het UWV maandelijks aan eiseres een overzicht gestuurd van haar WAO-uitkering waarbij tot en met december 2017 telkens is vermeld dat één van haar plichten is om wijzigingen in haar situatie binnen één week door te geven aan het UWV. Op het overzicht van januari 2018 is vermeld dat eiseres wijzigingen die van invloed kunnen zijn op haar uitkering binnen twee werkdagen moet doorgeven, zoals wijzigingen in haar inkomsten.
2.5.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het UWV de WAO-uitkering van eiseres over de periode van 1 december 2015 tot 1 december 2016 definitief vastgesteld. Volgens het UWV is het door eiseres ontvangen voorschot over deze periode even hoog is als de WAO-uitkering waar zij recht op heeft. Zij hoeft dus niets terug te betalen en blijft haar uitkering als voorschot ontvangen.
Bij besluit van 19 december 2017 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de hoogte van haar WAO-uitkering niet wijzigt. Uit de loongegevens van eiseres over de afgelopen twaalf maanden, die het UWV krijgt van de Belastingdienst, blijkt namelijk dat er geen wijzigingen zijn geweest die van invloed zijn op de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres. Daarbij is vermeld dat als eiseres geen wijzigingen doorgeeft, het UWV ervan uitgaat dat er niets aan haar inkomsten verandert. Het UWV controleert dan over een jaar weer haar loongegevens. Daarnaast is vermeld dat één van de plichten is om wijzigingen in de situatie van eiseres binnen één week nadat de wijziging bij haar bekend had kunnen zijn, door te geven aan het UWV. Als ze teveel uitkering ontving, moet ze dat terugbetalen. Eenzelfde besluit heeft het UWV genomen op 19 december 2018 en op 19 december 2019.
2.6.
Het UWV heeft op 17 januari 2022 van de Belastingdienst gegevens ontvangen van definitieve belastingaanslagen met betrekking tot belastbare winst uit onderneming over de jaren 2015 tot en met 2020. Daaruit blijkt dat eiseres over die jaren ook gewerkt heeft als zelfstandige en daaruit winst heeft verkregen. Aan de hand van die gegevens heeft het UWV opnieuw de definitieve (toeslag op de) WAO-uitkering van eiseres over die jaren vastgesteld en is de besluitvorming gevolgd zoals onder 1 weergegeven. Het UWV heeft bij het bestreden besluit toegelicht dat de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) niet van toepassing zijn omdat het hier gaat om betalingen van voorschotten. Dan is nog geen sprake van een definitieve uitkering en moet er altijd rekening mee worden gehouden dat het ontvangen bedrag wordt gecorrigeerd. Echter, omdat het UWV in verschillende brieven heeft aangegeven dat het UWV de WAO-uitkering van eiseres definitief zou vaststellen, en dat niet is gebeurd, past het UWV de Beleidsregels analoog toe en beoordeelt of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij te veel WAO-uitkering ontving. Daarbij past het UWV regels toe die zijn opgesteld in enkele richtlijnen. Alle regels in samenhang bezien, vindt het UWV dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij over de genoemde jaren teveel WAO-uitkering en toeslag ontving. Daarom herziet het UWV de WAO-uitkering van eiseres met terugwerkende kracht tot de datum waarop het haar redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat er te veel werd betaald en dat is vanaf 2015. Uit vaste rechtspraak volgt dat dit beleid niet in strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel waardoor een afzonderlijke bespreking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hier niet aan de orde is, aldus het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de herziening van de (toeslag op de) WAO-uitkering van eiseres over januari tot en met maart 2015 en over de jaren 2017 tot en met 2019 en de terug- en invordering van de bedragen die over deze jaren volgens het UWV onverschuldigd zijn betaald. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd wordt, maar dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat het UWV in beroep een andere grondslag en motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. In het bestreden besluit is het UWV er namelijk nog vanuit gegaan dat voorafgaand aan de primaire besluiten nog sprake was van voorschotbetalingen en niet eerder sprake was van definitieve vaststellingen van de WAO-uitkering van eiseres. Verder is in het bestreden besluit aan de herziening en terugvordering van de (toeslag op de) WAO-uitkering niet de schending van de inlichtingenverplichting ten grondslag gelegd. In het verweerschrift heeft het UWV echter gewezen op de besluiten zoals beschreven onder 2.5, waarbij de WAO-uitkering van eiseres eerder definitief is vastgesteld. Ook heeft het UWV in de nadere reactie van 8 juli 2024, toegelicht (en bevestigd ter zitting), dat aan de herziening en terugvordering van de (toeslag op de) WAO-uitkering de schending van de inlichtingenverplichting ten grondslag is gelegd. Omdat het UWV in beroep met een andere grondslag en motivering is gekomen, is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Gelet op het door het UWV in beroep nader ingenomen standpunt zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. Eiseres bestrijdt dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Gelet op de brief van het UWV van 1 december 2015 [2] mocht eiseres erop vertrouwen dat het UWV bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van (de toeslag op) haar WAO-uitkering ook rekening hield met haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige. Deze informatie staat immers ook in de gegevens van de Belastingdienst. In die brief wordt geen onderscheid gemaakt tussen inkomsten uit loondienst en inkomsten uit werk als zelfstandige. Evenmin heeft het UWV gewaarschuwd dat de informatie in de brief niet gold voor inkomsten verkregen uit werk als zelfstandige, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de brief van het UWV van 1 december 2015 staat dat eiseres niet meer maandelijks loonstroken hoeft op te sturen; dit wijst daarmee dus op inkomsten verkregen uit loondienst, niet uit werk als zelfstandige. Eiseres heeft daaruit dus niet mogen afleiden dat het UWV ook rekening hield of zou houden met haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige. Een verplichting voor het UWV om te waarschuwen dat de brief niet zag op inkomsten uit werk als zelfstandige bestaat niet. Ook in het besluit van het UWV van februari 2016 (vermeld onder 2.2.) spreekt het UWV over de door eiseres ontvangen inkomsten uit haar werk bij [stichting]. Bovendien is met dit besluit ook aan eiseres kenbaar gemaakt dat het ontvangen van meer inkomsten, gevolgen kon hebben voor haar uitkering en dat ze dat dan ook zou moeten melden. Dat onderstreept dat het van belang was om dit - en dus ook de inkomsten uit haar werk als zelfstandige - door te geven aan het UWV. In de overzichten en besluiten die daarna aan eiseres zijn gestuurd is zij er telkens op gewezen dat zij wijzigingen die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) haar uitkering moet doorgeven aan het UWV. Eiseres had dus de verplichting om ook haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige aan het UWV door te geven en dat heeft zij niet gedaan. Dat zij dit wel bij de Belastingdienst heeft doorgegeven, doet daar niet aan af. Het UWV heeft toegelicht dat er geen koppeling is met de Belastingdienst waarbij het UWV spontaan een melding krijgt als iemand als zelfstandige werkt. Er is ook geen aanleiding om aan te nemen, zoals door eiseres ter zitting nog is gesuggereerd, dat de Belastingdienst de inkomsten van eiseres uit haar werk als zelfstandige al eerder heeft doorgegeven maar dat het UWV daar niets mee heeft gedaan. Het UWV heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het inkomens- en vermogensformulier dat door het UWV in beroep is ingebracht onderstreept dit nog eens. Daarop heeft eiseres op 22 maart 2016 aangegeven dat zij niet werkzaam is als zelfstandige. Ter zitting heeft eiseres hierover naar voren gebracht dat zij toen nog geen inkomsten had uit haar werk als zelfstandige, maar dit is feitelijk onjuist omdat uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat eiseres over het jaar 2015 een fiscale winst heeft gegenereerd van € 7.800 en over het jaar 2016 van € 22.111.
7. Eiseres voert verder aan dat het UWV heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Gelet op de onherroepelijke besluiten die het UWV al eerder had genomen, waaronder de besluiten waarbij de (toeslag op de) WAO-uitkering van eiseres definitief werd vastgesteld, heeft het UWV niet jaren later over mogen gaan tot herziening en terugvordering van de (toeslag op de) WAO-uitkering van eiseres over januari tot en met maart 2015 en over de jaren 2017 tot en met 2019. Eiseres mocht er, op grond van de genomen besluiten, op vertrouwen dat het UWV hierbij rekening had gehouden met haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige. Dit geldt ook voor het besluit van 11 februari 2016. Eiseres mocht erop vertrouwen dat de beëindiging van de toeslag vanaf 1 april 2015 ook betekende dat de verkregen informatie geen aanleiding gaf om de toeslag ook over de periode voorafgaand aan 1 april 2015 te beëindigen. Eiseres heeft ook niet in redelijkheid kunnen vermoeden dat de toeslag over die maanden tot een te hoog bedrag zou zijn uitgekeerd. Het UWV stelt dat wel, maar gaat daarbij uit van verkeerde bedragen. Eiseres heeft in die maanden niet maandelijks € 1.132,09 aan toeslag ontvangen maar € 393,24. Daarnaast kreeg zij € 738,85 aan WAO-uitkering, samen € 1.132,09 bruto, oftewel € 904,15 netto per maand. Het UWV heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit boven het sociaal minimum ligt. Verder beroept het UWV zich erop pas op 17 januari 2022 de inkomsten als zelfstandige van de Belastingdienst te hebben ontvangen, maar niet duidelijk is wanneer het UWV om informatie heeft verzocht, waarom die informatie niet is verkregen en wat het UWV eraan heeft gedaan om die informatie alsnog te verkrijgen en eiseres hierover niet is ingelicht.
7.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals onder 6.1 is weergegeven is het eiseres die in strijd met haar inlichtingenverplichting niet bij het UWV heeft doorgegeven dat zij inkomsten ontving uit haar werk als zelfstandige. Als zij dat wel had gedaan, had het UWV daar al bij de eerdere definitieve vaststellingen van (de toeslag op) de WAO-uitkering van eiseres rekening mee kunnen houden en had het UWV nu niet over hoeven gaan tot een herziening en terugvordering met terugwerkende kracht. Zoals gezegd, heeft eiseres er niet op mogen vertrouwen dat het UWV bij de eerdere besluiten al rekening had gehouden met haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van het UWV een toezegging of andere uitlating is gedaan of gedraging is verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het UWV hier wel rekening mee had gehouden. [3] Het UWV heeft in beroep gereageerd op het standpunt van eiseres over de verkeerde bedragen (het bedrag van € 1.132,09 ziet op de WAO-uitkering én de toeslag) en eiseres heeft niet naar voren gebracht dat dit niet juist zou zijn. Het betoog van eiseres dat zij ook niet in redelijkheid heeft kunnen vermoeden dat de toeslag over januari tot en maart 2015 tot een te hoog bedrag zou zijn uitgekeerd slaagt ook niet. Ten eerste niet omdat het, gelet op het in beroep door het UWV ingenomen gewijzigde standpunt, gaat om schending van de inlichtingenverplichting als gevolg waarvan de toeslag tot een te hoog bedrag is uitgekeerd en het UWV dan in beginsel op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW verplicht is om de toeslag te herzien. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels herziet het UWV de toeslag dan met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de toeslag zou zijn herzien als eiseres wel volledig aan haar verplichting zou hebben voldaan. Ten tweede slaagt dit betoog niet omdat, zelfs als wel beoordeeld had moeten worden of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij te veel aan toeslag ontving, het UWV zich op dit standpunt heeft kunnen stellen omdat de toeslag uitgaat van het relevante sociaal minimum en ook een geringe verandering in inkomsten een direct gevolg heeft voor de hoogte van de toeslag. Het betoog van eiseres dat niet duidelijk is wanneer het UWV om informatie heeft verzocht, slaagt ook niet. Uit de stukken blijkt dat het UWV over is gegaan tot de besluitvorming nadat zij van de Belastingdienst de informatie had ontvangen over de inkomsten van eiseres uit haar werk als zelfstandige. Onder 6.1 is al overwogen dat het UWV geen koppeling heeft met de Belastingdienst waarbij het UWV spontaan een melding krijgt als iemand als zelfstandige werkt. Het UWV heeft dus niet verzocht om deze informatie en hoefde dat, gelet op de inlichtingenverplichting van eiseres, ook niet te doen.
8. Eiseres voert tot slot aan, zoals ter zitting bevestigd, dat er dringende redenen zijn op grond waarvan het UWV af had moeten zien van herziening en terugvordering van de (toeslag op de) WAO-uitkering van eiseres. Volgens eiseres is sprake van een fout van het UWV, omdat eiseres uit de brief van het UWV van 1 december 2015 heeft mogen afleiden dat het UWV rekening hield met haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige en het UWV hierin ook geen waarschuwing heeft opgenomen. Eiseres wijst daarbij op een besluit op bezwaar dat door het UWV is genomen in een vergelijkbare zaak en waar zij in bezwaar al op heeft gewezen. In die zaak heeft het UWV afgezien van herziening en terugvordering. In de zaak van eiseres is er nog meer reden om te zeggen dat de fout bij het UWV ligt, omdat er al definitieve vaststellingen van de WAO-uitkering hebben plaatsgevonden.
8.1.
Gelet op wat de rechtbank onder 6.1 en 7.1 heeft overwogen leidt hetgeen eiseres heeft aangevoerd er niet toe dat het UWV op grond van (de ruimere uitleg van de) de dringende redenen [4] (deels) af heeft moeten zien van herziening en terugvordering van (de toeslag op) de WAO-uitkering van eiseres. Eiseres heeft haar inlichtingenverplichting geschonden en er is geen sprake van een fout van het UWV. De zaak waar eiseres in bezwaar op heeft gewezen betreft geen vergelijkbare zaak, omdat het UWV in die zaak geoordeeld heeft dat het voor de betrokkene niet redelijkerwijs duidelijk was dat de verstrekte WAO-uitkering/WAZ-uitkering lager had moeten zijn en het UWV zeer lange tijd geen actie had ondernomen. Bovendien heeft het UWV er op zitting terecht op gewezen dat het bij een WAZ-uitkering, gelet op de aard van die uitkering, bij het UWV bekend is dat er inkomsten uit werk als zelfstandige zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
8.2.
Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag heeft eiseres geen beroepsgronden ingediend. Evenmin heeft zij zelfstandige gronden ingediend tegen de invorderingsbesluiten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit, gelet op wat is overwogen onder 5, genomen is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat, gelet op wat is overwogen onder 6.1, 7.1 en 8.1 en 8.2, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de besluiten van het UWV om (de toeslag op) de WAO-uitkering van eiseres over januari tot en met maart 2015 en over de jaren 2017 tot en met 2019 te herzien, terug te vorderen en over te gaan tot invordering, in stand blijven.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 juni 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Artikel 36a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
a. ter uitvoering van een beschikking als bedoeld in artikel 30;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
(...)
Artikel 44
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet
doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
2. Indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
3. Het in het eerste lid, aanhef, genoemde tijdvak van vijf jaar vangt aan op de eerste dag waarop het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast. Indien diegene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en ten aanzien van wie het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast andere arbeid gaat verrichten, dan vangt een nieuw tijdvak als bedoeld in het eerste lid aan op de eerste dag dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege het verrichten van die andere arbeid wordt vastgesteld door toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b.
4. Indien op de laatste dag van het in het eerste lid genoemde tijdvak van vijf jaar inkomen wordt genoten, maar geen arbeid wordt verricht, wordt dit tijdvak verlengd tot en met de laatste dag waarop dat inkomen wordt genoten.
5. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet, dat bestaat uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, is het eerste lid voor onbeperkte duur van toepassing.
6. Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid voor onbeperkte duur toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen personen.
7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de gevallen waarin het eerste lid buiten toepassing blijft.
8. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
9. Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, kan loon niet meer dan eenmaal in aanmerking worden genomen.
Artikel 57
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon.
3. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
4. De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80.
5. De in het derde lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
8. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 80
1. Degene, die de wachttijd, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(...)
Toeslagenwet
Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(...)
Artikel 20
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
7. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
1. Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
2. Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
3. Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
4. Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
Artikel 4. Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt, indien aan de verzekerde over een periode waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend. Voorzover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het meerdere niet teruggevorderd.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht zijn de invorderingsbesluiten onderdeel van dit geschil aangezien eiseres deze besluiten – zo zij ter zitting heeft verklaard – betwist.
2.Zie onder 2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2063, ro. 4.11.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.