ECLI:NL:RBGEL:2024:9160

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
AWB 22/4562 en 23/132
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en aftrek voorbelasting bij gemengd gebruikte woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrek van voorbelasting door belanghebbenden A en B, die een nieuwbouwwoning hebben aangeschaft. De woning bevat een onzelfstandig deel, de zolder, dat belast wordt verhuurd aan de B.V. van A. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting voor de perioden van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 afgewezen, omdat er volgens hem geen rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verwerving van de woning en de verhuur van de zolder. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de woning is verworven met het doel om een deel ervan te verhuren. De rechtbank oordeelt dat de verwerving van de woning voornamelijk gericht was op bewoning en dat de verhuur van de zolder niet de uitsluitende oorzaak was voor de aankoop. Daarnaast is geoordeeld dat opteren voor belaste verhuur niet mogelijk is, omdat de zolder ook voor privédoeleinden wordt gebruikt. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en de teruggaafbeschikkingen als juist beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/4562 en 23/132

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen
[belanghebbende] [persoon A] en [persoon B], uit [plaats 1], belanghebbende (gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Groningen, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 juni en 11 augustus 2022.
De inspecteur heeft voor de perioden 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 (zaaknummer ARN 22/4562) en 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 (zaaknummer ARN 23/132) teruggaafbeschikkingen omzetbelasting (OB) aan belanghebbende gegeven.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [persoon C] en [persoon D].

Feiten

1. Belanghebbende is een [belanghebbende] tussen [persoon A] ([persoon A]) en
[persoon B] ([persoon B]). [persoon A] is bestuurder en enig aandeelhouder van
[bedrijf] ([bedrijf]). [persoon A] en [persoon B] zijn partners.
2. [persoon A] en [persoon B] hebben in 2019 opdracht gegeven tot de bouw van een woning aan [locatie] in [plaats 2] (de woning). Ter zake van de levering van de ondergrond van de woning, de bouw van de woning, en de installatie van zonnepanelen zijn aan [persoon A] en [persoon B] de volgende bedragen aan OB in rekening gebracht:
Grond (2019) € 29.445
Bouw woning (2020) € 50.180
Zonnepanelen (2020)
€ 497
Totaal (afgerond) € 80.122
De facturen ter zake van de leveringen en de bouw staan op naam van [persoon A] en [persoon B].
3. Bij brief van 27 oktober 2020 hebben [persoon A] en [persoon B] een verzoek gedaan tot het toekennen van een omzetbelastingnummer. In die brief is het volgende vermeld:
“Geachte heer, mevrouw,
Namens onze cliënten, de heer [persoon A] (burgerservicenummer: [nummer 1]) en mevrouw [persoon B] (burgerservicenummer: [nummer 2]), vragen wij door middel van dit schrijven uw aandacht voor het volgende.
Met ingang van 1 september 2019 zijn de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] gezamenlijke belaste prestaties gaan verrichten voor de omzetbelasting. Genoemde prestaties bestaan onder andere uit het verhuren (met ingang van 1 november 2020) aan [bedrijf] (fiscaal nummer: [nummer 3]) van zakelijk onafhankelijke ruimtes van de woning gelegen aan de [locatie] te ([postcode]) [plaats 2] als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onderdeel 5 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarbij geopteerd is voor belaste verhuur.
Gelet op het bovenstaande verzoeken wij u aan de heer [persoon A] en mevrouw
[persoon B] met ingang van 1 september 2019 een gezamenlijk omzetbelastingnummer toe te kennen. Tevens verzoeken wij u aan de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] de aangiftebiljetten omzetbelasting per kwartaal uit te reiken.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd om positief op ons verzoek te kunnen beslissen. Mocht u nog vragen hebben, aarzelt u dan niet om contact met ons op te nemen.
Met vriendelijke groet,
[adviesbureau]”
4. Bij brief van 28 oktober 2020 is aan belanghebbende een mededeling vaststelling belastingplicht gegeven. Vervolgens zijn aan belanghebbende startersaangiften OB uitgereikt over de perioden 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020.
5. In januari 2021 zijn [persoon A] en [persoon B] een huurovereenkomst met [bedrijf] aangegaan. In die huurovereenkomst is het volgende vermeld:
“HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE
De ondergetekenden:
1. De heer [persoon A], geboren op 13 februari 1991, en mevrouw [persoon B], (…) hierna te noemen: 'verhuurder'; en
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf], (…), hierna te noemen: 'huurder';
Hierna gezamenlijk te noemen: 'partijen'.
In aanmerking nemende dat:
 verhuurder eigenaar is van een woning met kantoorruimte welke zij rendabel wensen te maken;
 partijen afspraken hebben gemaakt over de verhuur van het gehuurde als opgenomen in het eerste lid van artikel 2 van deze overeenkomst;
 partijen met betrekking tot deze huurovereenkomst het volgende schriftelijk wensen vast te leggen.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 Algemeen
De considerans maakt onverkort onderdeel uit van deze overeenkomst.
Artikel 2. Het gehuurde, bestemming
1. Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de werkkamer op de tweede verdieping van de woning gelegen aan de [locatie] te ([postcode]) [plaats 2], partijen nader genoegzaam bekend en hierna te noemen: 'het gehuurde'.
2. Het gehuurde omvat tevens het gebruik van de sanitaire voorzieningen, de algemene hal, de trapopgang en de keuken In het gehuurde.
3. Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte.
4. Het is huurder met toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in het derde lid van onderhavig artikel.
(…)
Artikel 4. Huurprijs„ omzetbelasting, huurprijsaanpassing, betalingsverplichting,
betaalperiode
1. De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op kwartaalbasis € 800 (zegge: achthonderd euro) exclusief omzetbelasting, hierna te noemen: 'de huurprijs'. De huur is per kwartaal verschuldigd. Met het oog op de ingangsdatum heeft de eerste betaling van huurder betrekking op de periode van 1 november 2020 tot en met
31 december 2020 en is het over deze eerste periode verschuldigde bedrag € 533,33 (zegge: vijfhonderddrieëndertig euro en drieëndertig eurocent) exclusief omzetbelasting.
2. Partijen zijn een met omzetbelasting belaste verhuur overeengekomen.
3. Huurder verklaart door ondertekening van deze vereenkomst, mede ten behoeve van de rechtsopvolger(s) van verhuurder, dat zij het gehuurde blijvend zal gebruiken of blijvend zal laten gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat. Het boekjaar van huurder loopt van 1 januari tot met 31 december. Conform artikel 11, eerste lid, onderdeel b, sub 5, Wet op de omzetbelasting 1968 wordt geopteerd voor belaste verhuur. Huurder en verhuurder maken gebruik van de mogelijkheid om op grond van artikel 6a Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 af te zien van het indienen van een gezamenlijk optieverzoek voor een met omzetbelasting belaste verhuur. Verhuurder zal huurder per kwartaal een factuur met omzetbelasting uitreiken.
(…)
Aldus overeengekomen en getekend in tweevoud en op iedere pagina geparafeerd te [plaats 2] op ... januari 2021.
(…)”
6. Op 11 januari 2021 heeft belanghebbende aangiften OB over de perioden
1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met
30 september 2020 gedaan. Zij heeft ter zake van de levering van de ondergrond, en de bouw van de woning, omzetbelasting teruggevraagd ten bedrage van respectievelijk € 5.948 en van € 10.135. Dit is een gedeelte (20,20%) van de omzetbelasting die aan [persoon A] en [persoon B] in rekening is gebracht ter zake van de levering van de ondergrond en de bouw van de woning. De omzetbelasting (€ 497) die aan [persoon A] en [persoon B] in rekening is gebracht ter zake van de installatie van de zonnepanelen hebben zij geheel teruggevraagd.
7. Bij de aangiften heeft belanghebbende een begeleidende brief met uitleg gevoegd. In die brief is het volgende vermeld:
“Geachte heer, mevrouw,
Namens onze cliënt, het [belanghebbende] [persoon A] en [persoon B] (omzetbelastingnummer: [nummer 4]) geven wij door middel van deze brief een toelichting op de ingediende aangifte omzetbelasting over de tijdvakken 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 .
Op 11 januari 2021 zijn een tweetal startersaangifte omzetbelasting voor het [belanghebbende] [persoon A] en [persoon B] ingediend over de tijdvakken
1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met
30 september 2020 met een te ontvangen bedrag ad € 5.948 respectievelijk € 10.632. Een kopie van genoemde aangiften omzetbelasting zijn als bijlagen bij dit schrijven aangehecht.
In genoemde aangiften omzetbelasting is rekening gehouden met de ingebruikname per
1 november 2020 van de nieuwbouwwoning gelegen aan de [locatie] te ([postcode]) [plaats 2]. De door de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] betrokken nieuwbouwwoning is vanaf datum van ingebruikname gedeeltelijk in gebruik voor het verrichten van belaste prestaties voor de Wet op de omzetbelasting.
Genoemde belaste prestaties bestaan uit het verhuren (met ingang van 1 november 2020) door het [belanghebbende] [persoon A] en [persoon B] aan [bedrijf] (fiscaal nummer: [nummer 3]) van volledig zakelijke ruimtes van de nieuwbouwwoning gelegen aan de [locatie] te ([postcode]) [plaats 2] als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onderdeel 5, Wet op de omzetbelasting 1968. In verband met genoemde verhuur is geopteerd voor belaste verhuur, hetgeen schriftelijk is vastgelegd in de huurovereenkomst tussen het [belanghebbende] [persoon A] en [persoon B] en [bedrijf] De volledig zakelijke ruimtes betreffen de werkkamer en de achter de werkkamer gelegen ruimte op de tweede verdieping van waaruit de heer [persoon A] zijn werkzaamheden voor [bedrijf] verricht.
Naast bovengenoemde belaste prestatie zijn ook niet geïntegreerde zonnepanelen geplaatst op de nieuwbouwwoning, waarmee energie wordt terug geleverd aan de energiemaatschappij.
Gelet op het bovenstaande is bij het bepalen van de aftrekbare voorbelasting over de tijdvakken 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met
30 september 2020 rekening gehouden met de omzetbelasting begrepen in de reeds tot en met 30 september 2020 ontvangen bouwfacturen voor de nieuwbouwwoning, welke toerekenbaar zijn aan de verhuur van de volledig zakelijke ruimtes.
De volledig zakelijke ruimtes betreffen niet de enige ruimtes van de nieuwbouwwoning welke worden verhuurd door het [belanghebbende] [persoon A] en [persoon B] aan [bedrijf] Het verhuurde omvat tevens het gebruik van de sanitaire voorzieningen, de algemene hal, de trapopgang en de keuken van de nieuwbouwwoning. Deze ruimtes worden echter ook voor privé doeleinden gebruikt en betreffen derhalve deels zakelijke ruimtes. Bij het bepalen van de voorbelasting over de tijdvakken 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 is geen rekening met de omzetbelasting begrepen in de reeds tot en met 30 september 2020 ontvangen bouwfacturen voor de nieuwbouwwoning, welke toerekenbaar zijn aan de verhuur van gemengde ruimtes.
(…)
De totale bouwkosten voor de nieuwbouwwoning gelegen aan de [locatie] te ([postcode]) [plaats 2] bedragen exclusief omzetbelasting € 381.524,17.
In genoemde bouwkosten zijn allereerst de kosten begrepen van de zonnepanelen. Op het dak van de nieuwbouwwoning zijn 4 zonnepanelen geplaatst. De kosten voor de aanschaf en plaatsing van deze zonnepanelen bedragen € 2.363,64 exclusief omzetbelasting, hetgeen resulteert in een bedrag aan aftrekbare voorbelasting ad € 496,36 (€ 2.363,64 x 21%).
De bouwkosten van de nieuwbouwwoning welke na aftrek van de kosten samenhangend met de aanschaf en plaatsing van de zonnepanelen resteren, bedragen € 379.160,54
(€ 381.524,17 - € 2.363,64) exclusief omzetbelasting. Het volledig zakelijke gedeelte voor de omzetbelasting van de bouwkosten kan worden bepaald door een verdeling te maken tussen het aantal zakelijke vierkante meters en het aantal niet-zakelijke vierkante meters en deze verdeling vervolgens toe te passen op genoemd restant aan bouwkosten van de nieuwbouwwoning.
De totale gebruiksoppervlakte van de nieuwbouwwoning gelegen aan de [locatie] te ([postcode]) [plaats 2] bedraagt 133,81 vierkante meter. De volledig zakelijke verhuurde ruimtes bestrijken een gezamenlijk oppervlak van 27,03 vierkante meter. De omzetbelasting op de bouwkosten van de nieuwbouwwoning welke toerekenbaar is aan de verhuur van de volledig zakelijke ruimtes bedragen derhalve 20,20% (27,03 / 133,81) van het totaal, zijnde een bedrag € 16.082,22 (€ 379.160,54 x 21% x 20,20%). Genoemd bedrag is in de aangifte omzetbelasting over de tijdvakken 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en
1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 als voorbelasting in aanmerking genomen.
In de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 van [belanghebbende] [persoon A] en [persoon E] zal de te betalen omzetbelasting verschuldigd wegens het leveren van energie aan de energiemaatschappij worden opgenomen. De verschuldigde omzetbelasting zal worden bepaald aan de hand van het geldende forfait.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u altijd contact met ons opnemen.
Hoogachtend,
[adviesbureau]”
8. Vervolgens heeft correspondentie tussen de inspecteur en belanghebbende plaatsgevonden.
9. Bij beschikkingen van 29 april 2021, periode 1 september 2019 tot en met
31 december 2019 (beschikkingsnummer [nummer 5]), en periode 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 (beschikkingsnummer [nummer 6]) heeft de inspecteur de gevraagde teruggaven geweigerd, behalve voor wat betreft de OB ziende op de levering van de zonnepanelen (€ 497). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen.
10. Bij brief van 9 september 2021 heeft de inspecteur informatie bij belanghebbende opgevraagd. In die brief is het volgende vermeld:
“Geachte heer [persoon F],
Ik stuur u deze brief naar aanleiding van het door u ingediende bezwaar tegen de gecorrigeerde aangiften omzetbelasting in 2019 en 2020 van uw cliënte [belanghebbende] [persoon A]-[persoon B]. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u om nadere informatie.
Graag ontvang ik van u het volgende:
1. Een verduidelijking van de plattegrond. Kunt u exact aangeven welke ruimte(n) in de verhuur zijn begrepen, met inbegrip van afmetingen en berekening van de oppervlakte?;
2. Bewijzen van de ontvangsten van de huur in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste en tweede kwartaal van 2021;
3. Een nadere uitleg van artikel 5 lid 3 van het huurcontract. Hieruit blijkt dat de kosten van het internet niet in de huur begrepen zit en dat de kosten voor rekening komen van de huurder. Hoe gaat dit in zijn werking?
Hebt u nog vragen en/of opmerkingen over deze brief? Dan kunt u mij bellen. Uw reactie mag per brief of per mail. Graag zie ik uw reactie uiterlijk 28 september 2021 tegemoet.
(…)”
11. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 6 oktober 2021 plattegronden van de woning aan de inspecteur verstrekt. Op die plattegronden is onder meer zichtbaar dat de technische ruimte en de wasmachine-aansluiting zich op de tweede verdieping (de zolderverdieping) bevinden.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de teruggaafbeschikkingen OB tot de juiste hoogten heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
13. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
  • Is sprake van een economische activiteit?
  • Is sprake van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen verwerving van de woning en de verhuur van de werkkamer?
  • Is opteren voor belaste verhuur mogelijk?
  • Is het rechtszekerheidsbeginsel geschonden?
  • Heeft belanghebbende recht op integrale vergoeding van haar proceskosten?
Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst de vraag naar het rechtstreeks en onmiddellijk verband behandelen.
14. Niet in geschil is dat het verhuurde deel van de woning (de werkkamer) een onzelfstandig gedeelte van de woning betreft, namelijk de zolderverdieping.
Is sprake van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen verwerving van de woning en verhuur van de werkkamer?
15. De inspecteur is van mening dat het aan belanghebbende is om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die erop wijzen dat de verwerving van de woning haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit (de verhuur van de werkkamer). Hierin slaagt belanghebbende niet. [persoon A] en [persoon B] zouden de woning sowieso zouden hebben verworven, ook als de werkkamer niet zou zijn verhuurd. Van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verwerving en de verhuuractiviteiten is dan ook geen sprake, aldus de inspecteur.
16. Belanghebbende is van mening dat de toerekening van de bouwkosten aan de belastbare activiteit mogelijk is. Er ligt een huurovereenkomst voor, en er is geopteerd belaste verhuur. Er is ook OB afgedragen.
17. De rechtbank overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van
16 juli 2021 [1] onder meer bepaald dat bij de beoordeling of een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de belastingplichtige de betrokken uitgaven heeft gedaan, en hij de betrokken prestaties verricht. De aftrek moet worden beperkt tot uitgaven die objectief verband houden met de belastbare activiteit van de belastingplichtige. Of een rechtstreeks en onmiddellijk verband in de hiervoor bedoelde zin bestaat, moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve inhoud van de gebruikte goederen of diensten. Eveneens moet rekening worden gehouden met de uitsluitende oorzaak van de verwerving van het goed of de dienst. Wanneer vaststaat dat een uitgave niet ten behoeve van de belastbare activiteit van de belastingplichtige is gedaan, kan niet worden aangenomen dat tussen deze uitgave en die activiteit een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend. Verder heeft de Hoge Raad bepaald dat het aan de belastingplichtige is om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat.
18. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur geen feiten en omstandigheden heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die erop wijzen dat de woning is verworven met als doel een deel ervan belast te gaan verhuren. Dit volgt niet uit de overgelegde huurovereenkomst (zie punt 5.), noch uit de brieven van belanghebbende (zie punt 3. en 7.). Deze stukken bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten en hebben daarnaast een datum die is gelegen ruim na het aangaan van de koop-/aanneemovereenkomst van de woning. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat de verwerving van de woning veeleer is geschied met als doel om in die woning te gaan wonen, en dat die verwerving ook zou hebben plaatsgevonden als de werkkamer niet zou zijn verhuurd. Er bestaat dus geen rechtstreeks verband tussen de verwerving en de verhuur (de belastbare activiteit). Het gelijk is dus aan de inspecteur.
19. De rechtbank wijst er ten overvloede nog op dat het beroep van belanghebbende op het arrest van 6 juni 2014 [2] niet ‘zaligmakend’ is, in die zin dat, als een economische activiteit wordt ontplooid als bedoeld in het arrest, dan dus automatisch recht zou bestaan op aftrek van voorbelasting. Voor dat laatste gelden aanvullende eisen.
Is opteren voor belaste verhuur mogelijk?
20. Volledigheidshalve zal de rechtbank ook de vraag behandelen of opteren voor belaste verhuur mogelijk is. Dit in wezen ten overvloede, omdat op grond van het hiervoor onder punt 18. vermelde reeds geen recht op aftrek bestaat.
21. De inspecteur is van mening dat opteren voor belaste verhuur niet mogelijk is. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat geen sprake is van privégebruik, en daarin slaagt hij niet. Het betreft een onzelfstandige ruimte – de zolderverdieping - die ook privé wordt gebruikt. De C.V.-installatie en de wasruimte bevinden zich in die ruimte, aldus de inspecteur. De inspecteur wijst er verder op dat huurbetaling en afrekening van internetkosten is uitgebleven.
22. Belanghebbende is van mening dat het ontbreken van zelfstandigheid geen beletsel is voor het opteren voor belaste verhuur van de werkkamer. De huurder ([bedrijf]) verricht belaste prestaties en dus kunnen verhuurder (belanghebbende) en de huurder opteren voor met OB belaste verhuur. Het maakt niet uit dat de huurpenningen niet daadwerkelijk betaald zijn, maar in rekening-courant zijn geboekt. Ter ondersteuning van zijn standpunt doet belanghebbende een beroep op de uitspraak van gerechtshof Arnhem Leeuwarden van
5 mei 2019. [3]
23. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder ten vijfde, van de Wet OB is onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de verhuur van onroerende zaken, met uitzondering van de verhuur van onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt, aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 van de Wet OB bestaat mits de verhuurder en de huurder blijkens de schriftelijke huurovereenkomst daarvoor hebben gekozen of in andere gevallen gezamenlijk een verzoek daartoe aan de inspecteur hebben gedaan en overigens voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
24. De rechtbank is van oordeel dat opteren voor belaste verhuur niet mogelijk is. Belanghebbende, op wie naar het oordeel van de rechtbank de bewijslast rust, is er tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de zolderverdieping, en dus de werkkamer, niet (ook) voor privé doeleinden worden gebruikt. De verklaring ter zitting van belanghebbende, dat de zolderverdieping slechts sporadisch (1%) privé wordt gebruikt, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. De stelling van belanghebbende dat de wasmachine-aansluiting elders in de woning is geplaatst is immers in het geheel niet onderbouwd. Uit de plattegrond en het overzicht ‘meerwerk’ blijkt geenszins dat de wasmachine-aansluiting zich niet op de zolderverdieping bevindt. De rechtbank neemt dus aan dat op de zolderverdieping zich de enige wasmachine-aansluiting in de woning bevindt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een sterke indicatie dat de zolderverdieping (ook) voor woondoeleinden, namelijk het doen van de was, wordt gebruikt. In dat geval is opteren voor belaste verhuur niet mogelijk. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het beroep van belanghebbende op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2019 hem niet kan baten, omdat in de zaak die voor het hof speelde niet in geschil was dat de werkkamer belast kon worden verhuurd. Dat is in de voorliggende zaak nu juist wel in geschil.
Is het rechtszekerheidsbeginsel geschonden?
25. Belanghebbende is van mening dat zij moet kunnen rekenen op een consequent handelen van de overheid. De rechter [4] heeft zich reeds uitgesproken over de mogelijkheid van het opteren voor belaste verhuur. De Belastingdienst dient de uitkomsten te volgen in plaats van wederom een en ander ter discussie te stellen.
26. De inspecteur is van mening dat er op het gebied van de terbeschikkingstelling van een gedeelte van de woning aan ‘de eigen B.V.’ een veelvoud aan jurisprudentie bestaat. De situaties verschillen veelvuldig van elkaar en kunnen dus tot verschillende uitkomsten leiden. Het betreft een rechtsgebied in ontwikkeling.
27. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het rechtszekerheidsbeginsel niet heeft geschonden. De vraag of kan worden geopteerd voor belaste verhuur wordt immers voorafgegaan door de vraag naar het ‘rechtstreeks en onmiddellijk verband’ als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, en daarop loopt het in dit geval voor belanghebbende stuk.
Tussenconclusie
28. De conclusie op grond van het voorgaande luidt dat het gelijk aan de inspecteur is en de teruggaven OB tot de juiste hoogten zijn verleend. De vraag naar de economische activiteit behoeft op grond van het voorgaande geen behandeling meer.

Conclusie en gevolgen

29. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de teruggaafbeschikkingen OB stand houden. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten, dus ook geen integrale vergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L. van Benthem, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3986.