ECLI:NL:RBGEL:2024:9236

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ARN 23_4238
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiser had zijn ouderdomspensioen van de alleenstaande norm herzien naar de norm van een gehuwde, wat resulteerde in een terugvordering van € 19.148,04. De SVB stelde dat eiser zijn huwelijk met [persoon C] niet had gemeld, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelt dat de herziening van het pensioen terecht was, maar vernietigt het invorderingsbesluit omdat de SVB niet voldoende had gemotiveerd hoe het bedrag van € 184 per maand was vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de SVB een nieuw invorderingsbesluit moet nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de SVB moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van de SVB waarbij zijn ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in de periode van juli 2016 tot en met september 2022 is herzien naar de norm van een gehuwde en van hem een bedrag van € 19.148,04 aan betaald ouderdomspensioen is teruggevorderd.
1.1.
De SVB heeft dit besloten met het besluit van 1 december 2022. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dit besluit gebleven.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de SVB bij brief van 9 augustus 2024, met bijlagen, nader verweer gevoerd. In deze brief heeft de SVB – onder meer – een nader standpunt ingenomen over de periode waarover eisers ouderdomspensioen wordt herzien en – daarmee samenhangend – over de hoogte van het terugvorderingsbedrag. Eén van de bijlagen bij deze brief van 9 augustus 2024 is een beslissing van de SVB van 13 december 2023 waarbij is besloten om vanaf januari 2024 maandelijks een bedrag van € 184 op eisers ouderdomspensioen in te houden ter voldoening van de vordering (hierna: het invorderingsbesluit). Bij brief van 20 november 2024 heeft de SVB de rechtbank laten weten dat het terugvorderingsbedrag nader is berekend op € 14.641.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De SVB heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, toentertijd woonachtig in [plaats 2] , Marokko, ontving sinds 10 juni 2014 (een met 30% gekort) ouderdomspensioen op grond van de AOW naar de norm voor een gehuwde. Daarnaast ontving hij een (met 18% gekorte) toeslag voor zijn echtgenote, [persoon A] . Nadat eiser bij de SVB had gemeld dat hij en zijn echtgenote vanaf 29 januari 2015 duurzaam gescheiden leven, is zijn ouderdomspensioen met ingang van de maand maart 2015 aangepast naar de norm van een alleenstaande en is de toeslag met ingang van 1 februari 2015 vervallen.
2.1.
Vanaf 2016 heeft eiser contact met [persoon B] (hierna: [persoon B] ). Samen hebben zij drie kinderen, [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] , [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] en [naam kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] . Eiser heeft een ‘levensbewijs’ ingevuld op 22 mei 2015, 6 juli 2015, 21 september 2016, 19 september 2018, op 31 mei 2019, op 23 april 2021 en op 9 juni 2022 en aan de SVB gestuurd. Op 30 juni 2021 vond een telefonisch gesprek plaats met de zoon van eiser. De aanleiding voor dit gesprek was de melding van eiser dat hij, na de opgave van een nieuw bankrekeningnummer, geen ouderdomspensioen had ontvangen. De medewerker van de SVB heeft aan de zoon van eiser meegedeeld dat op het ‘levensbewijs’ een nieuwe partner is vermeld. De zoon van eiser heeft daarop gezegd dat eiser en deze partner samenleven maar niet getrouwd zijn. De medewerker van de SVB heeft de zoon van eiser meegedeeld dat er een onderzoek zal worden gedaan naar de leefsituatie van eiser.
2.2.
In het kader van dit onderzoek heeft de SVB bij brief van 21 oktober 2021 een vragenlijst aan eiser gestuurd. Op 3 november 2021 heeft de SVB een brief in de Franse taal van 1 oktober 2021 ontvangen van [persoon C] (hierna: [persoon C] ) waarin staat: “je vous informe que je suis mariée avec monsieur [eiser] , né le [geboortedatum 4] , in [plaats 3] (Marokko) à la date de 28-01-2011”. Verder staat hierin vermeld dat [persoon C] een dochter heeft met de naam [naam kind 4] , geboren [geboortedatum 5] , die lichamelijk gehandicapt is. Bij deze brief is een huwelijksakte en een geboorteakte van [naam kind 4] gevoegd.
2.3.
Omdat eiser niet had gereageerd op de aan hem toegestuurde vragenlijst, heeft de SVB eisers ouderdomspensioen vanaf de maand maart 2022 voorlopig naar de norm van een gehuwde betaald. Op 30 maart 2022 heeft eiser telefonisch contact opgenomen met de SVB. Tijdens dit gesprek heeft eiser aangegeven dat hij drieënhalve maand niet thuis is geweest, nu net de brieven van de SVB heeft gevonden en de vragenlijst heeft ingevuld en opgestuurd. Ook heeft hij de SVB verteld dat hij gehuwd is en drie kinderen heeft en dat zijn huwelijksdatum 5 juni 2016 is. Naar aanleiding hiervan is eiser gevraagd de huwelijksakte op te sturen. Dit heeft eiser niet gedaan.
2.4.
Eiser is op 5 oktober 2022 naar Nederland verhuisd en heeft zich in Basisregistratie Personen van de gemeente Barneveld ingeschreven op het adres van zijn zoon. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser met de brief van 4 juli 2023 beroep heeft ingesteld tegen de brief van 30 mei 2023. Deze brief houdt een beslissing op bezwaar in en is door de SVB naar eiser toegestuurd. Het bestreden besluit dateert echter van 27 juli 2023, dat wil zeggen van nà de datum van het beroepschrift. De SVB heeft aangegeven dat door een onbekende fout in het systeem op 30 mei 2023 per ongeluk een beslissing op bezwaar is toegestuurd aan eiser. Dit was onjuist, maar de inhoud van die beslissing op bezwaar is grotendeels ongewijzigd overgenomen in het bestreden besluit. Toch is de rechtbank van oordeel dat eiser niet prematuur beroep heeft ingesteld. Hoewel het bestreden besluit ten tijde van het instellen van beroep nog niet tot stand was gekomen, kon eiser – gezien de brief van 30 mei 2023 – redelijkerwijs menen dat dit wel het geval was. [1]
Omvang van het geding
3. In het bestreden besluit heeft de SVB besloten om eisers ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande over de periode van juli 2016 tot en met september 2022 te herzien naar een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde en een bedrag van € 19.148,04 aan betaald ouderdomspensioen van hem terug te vorderen. De rechtbank stelt echter vast dat de SVB, nadat eiser beroep had ingesteld, een nader standpunt heeft ingenomen. In zijn brief van 9 augustus 2024 heeft de SVB aangegeven dat hij in verband met nieuw beleid besloten heeft om eisers ouderdomspensioen te herzien over de periode van december 2017 tot en met september 2022. Verder staat daarin dat het terug te vorderen bedrag om die reden zal worden verlaagd. In zijn brief van 20 november 2024 heeft de SVB aangegeven dat het terug te vorderen bedrag nader is berekend op een bedrag van € 14.641.
3.1.
Omdat de SVB in beroep met zijn brieven van 9 augustus 2024 en 20 november 2024 nader heeft besloten om eisers ouderdomspensioen over een minder lange periode te herzien en als gevolg daarvan een ander, lager, bedrag aan betaald ouderdomspensioen van eiser terug te vorderen dan in het bestreden besluit is vermeld, is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en kleeft er een motiveringsgebrek aan. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal daarom worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of in dit verband zelf in de zaak kan worden voorzien.
3.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser met de brief van 19 september 2024 het invorderingsbesluit gemotiveerd heeft betwist. Dat heeft eiser op de zitting bevestigd. Hoewel de SVB in zijn brief van 9 augustus 2024 heeft vermeld dat eiser hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt dan wel dat eiser ook niet op een andere wijze hierop heeft gereageerd, is eisers beroep, gelet op het bepaalde in artikel 4:125 van de Awb, mede gericht tegen het invorderingsbesluit. De rechtbank zal daarom hierna ook dit besluit toetsen.
3.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beoordelen of de SVB terecht heeft besloten om:
- eisers ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande over de periode van december 2017 tot en met september 2022 te herzien naar de norm van een gehuwde;
- van eiser een bedrag van € 14.641 aan betaald ouderdomspensioen terug te vorderen;
- vanaf januari 2024 een bedrag van € 184 per maand bij eiser in te vorderen.
De rechtbank zal deze beslissingen van de SVB beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Herziening en terugvordering van ouderdomspensioen
Standpunt van de SVB
4. De SVB stelt zich primair op het standpunt dat eisers ouderdomspensioen is herzien, omdat hij gehuwd is met [persoon C] . Dit standpunt heeft de SVB nogmaals toegelicht in zijn brief van 9 augustus 2024. Eiser heeft – ondanks dat daarom is gevraagd – geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat hij een echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Er is volgens de SVB geen sprake van duurzaam gescheiden leven tussen eiser en [persoon C] . Subsidiair stelt de SVB zich op het standpunt dat ook als wordt uitgegaan van de situatie dat eiser duurzaam gescheiden leeft van [persoon C] , hij alsnog geen recht heeft op een ouderdomspensioen voor een alleenstaande, omdat hij vanaf juni 2016 tot 5 oktober 2022 een gezamenlijke huishouding voerde met [persoon B] . Daartoe wijst de SVB op het feit dat hij met [persoon B] drie kinderen heeft, hij [persoon B] telkens op zijn ‘levensbewijs’ heeft vermeld als zijnde zijn partner (echtgenote) en [persoon B] in de desbetreffende periode op eisers adres woonde. De SVB neemt aan dat sprake is van een gezamenlijke huishouding wanneer betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn (geweest) of uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander.
4.1.
Gelet op wat onder 5 is overwogen, had eiser dus recht op een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde en heeft hij daardoor teveel ouderdomspensioen ontvangen, wat van hem wordt teruggevorderd. Volgens de SVB had eiser kunnen weten dat hij ten onrechte een ouderdomspensioen ontving naar de norm van een alleenstaande. Zijn huwelijk met [persoon C] was bij de SVB onbekend en de SVB heeft deze melding pas op 3 november 2021 ontvangen. SVB stelt zich dan ook op het standpunt dat er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. In de brief van 9 augustus 2024 heeft de SVB aan de hand van specifieke (in die brief genoemde) stukken gemotiveerd dat eiser niet eerder dan op 3 november 2021 zijn huwelijk met [persoon C] heeft gemeld en dat eiser ook geen mededeling heeft gedaan van zijn gezamenlijke huishouding met [persoon B] . Pas tijdens het telefoongesprek met de zoon van eiser op 30 juni 2021 is voor het eerst gemeld dat eiser samen is met [persoon B] . De SVB meent dan ook dat eiser de ingevulde vragenformulieren niet naar waarheid heeft ingevuld.
4.2.
Met betrekking tot de dringende redenen, stelt de SVB zich op het volgende standpunt. Nog voordat de conclusie van advocaat-generaal De Bock [2] en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] zijn gepubliceerd, heeft de SVB nieuw beleid gemaakt (SB1407 [4] ). Dit beleid is volgens de SVB in overeenstemming met de ‘nieuwe uitleg’ van het begrip dringende redenen. De SVB heeft deze nieuwe beleidsregel toegepast op de situatie van eiser: in geval van schending van de mededelingsplicht herziet de SVB met een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar. Daarmee is de herzienings- en terugvorderingsbeslissing aangepast naar de periode van december 2017 tot en met september 2022 en is het terugvorderingsbedrag verlaagd. De SVB ziet geen aanleiding de herziening en terugvordering van eisers ouderdomspensioen verder te beperken. Dit resultaat is ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, aldus de SVB.
Toetsingskader
5. Ten aanzien van het primaire standpunt van de SVB geldt het volgende.
5.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
5.2.
Naar vaste rechtspraak van de CRvB leven gehuwde mensen pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan namelijk bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. [5] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [6]
5.3.
Uit dezelfde vaste rechtspraak van de CRvB volgt hoe concreet invulling moet worden gegeven aan de vraag of in een gegeven situatie sprake is van duurzaam gescheiden leven. Aspecten die in de beoordeling worden meegenomen hebben onder meer betrekking op de mate waarin sprake is van gezamenlijk eigendom, gezamenlijke rekeningen en verzekeringen, de frequentie waarin betrokkenen elkaar zien, of zij samen op (familie)bezoek gaan, of zij huishoudelijke taken voor elkaar verrichten en of zij bijvoorbeeld in het bezit zijn van elkaars sleutel. Al deze aspecten worden in onderlinge samenhang bezien. [7]
6. Uitgangspunt is verder dat als een ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, de SVB gehouden is het relevante besluit te herzien of in te trekken. Dit staat in artikel 17a, eerste lid, van de AOW. Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW kan de SVB besluiten, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
6.1.
In artikel 24, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen dat onverschuldigd is betaald door de SVB wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan de SVB besluiten, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beoordeling
7. De te beoordelen periode loopt van de maand december 2017 tot en met de maand september 2022.
7.1.
Op de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser niet betwist dat hij is gehuwd met [persoon C] sinds 28 januari 2011, dat dat huwelijk in de te beoordelen periode niet was ontbonden en dat hij dit huwelijk niet heeft gemeld bij de SVB.
7.2.
In zijn beroepschrift voert eiser aan dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Eiser stelt dat hij de SVB steeds op juiste wijze heeft geïnformeerd door op de ‘levensbewijzen’ in te vullen dat hij een partner had. De SVB heeft volgens eiser verzuimd om deze gegevens op juiste wijze te verwerken. Aanvullend stelt eiser dat hij vanaf 2016 niet meer heeft samengewoond met [persoon C] en van haar wenst te scheiden. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat [persoon C] die scheidingsprocedure traineert. Eiser geeft aan dat hij het verzoek tot echtscheiding met [persoon C] zal trachten aan te leveren. Verder zijn de vragenformulieren steeds door [persoon A] ingevuld. Toen zij naar Nederland terugkeerde werd hij geholpen door een kennis die de Franse taal beheerste.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser had van zijn huwelijk met [persoon C] , dat onbestreden gedurende de hele beoordelingsperiode heeft bestaan, melding moeten doen bij de SVB. De SVB heeft aan de hand van de vragenformulieren aannemelijk gemaakt dat eiser dat niet heeft gedaan en op de zitting heeft eiser dat ook beaamd. Dat hij bij het invullen van de vragenformulieren of ‘levensbewijzen’ werd geholpen door [persoon A] of – na haar vertrek – door een kennis die de Franse taal beheerste, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser was desondanks verantwoordelijk voor wat er op die vragenlijsten of ‘levensbewijzen’ werd ingevuld en heeft dat ook bevestigd door zijn handtekening te plaatsen. Dat eiser wel wenst te scheiden van [persoon C] maar dat dat (nog) niet is gelukt omdat zij deze procedure traineert, doet evenmin afbreuk aan het feit dat hij in de te beoordelen periode met haar gehuwd was. De SVB heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
7.4.
Voorgaande betekent dat eiser in de te beoordelen periode recht had op een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde. Dat is slechts anders wanneer hij en [persoon C] duurzaam gescheiden leefden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken. Vast staat dat eiser geen stukken heeft ingebracht waaruit volgt dat hij een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. Bovendien heeft hij geen concrete feiten en omstandigheden gesteld dan wel aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat is voldaan aan de voorwaarden zoals hiervoor weergegeven in punt 6.2. Eiser heeft nog wel een ‘proces-verbaal van beslag onder een derde’ en een ‘proces-verbaal van de weigering terug te keren naar de echtelijke woning’ ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit echter niet worden afgeleid dat eiser en [persoon C] duurzaam gescheiden leefden van elkaar. Uit deze stukken zou kunnen worden afgeleid dat [persoon C] meent aanspraak te maken op een som geld van eiser en in dat verband beslag te hebben gelegd op vermogen van eiser. In hoeverre dit betekent dat eiser en [persoon C] duurzaam van elkaar gescheiden leven heeft hij niet gesteld. Uit het tweede proces-verbaal kan worden afgeleid dat eiser en [persoon C] in 2014 niet op hetzelfde adres woonden. Voor het aannemen van duurzaam gescheiden leven is echter niet bepalend dat eiser en [persoon C] op hetzelfde adres woonachtig waren. Daar komt nog bij dat dit stuk op een datum/periode buiten de periode in geding ziet.
7.5.
De SVB heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat tussen eiser en [persoon C] in de te beoordelen periode geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Eiser had daarom in de te beoordelen periode recht op een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde. Aan het subsidiaire standpunt van de SVB komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
8. Uit de artikelen 17a, eerste lid, en 24, eerste lid, van de AOW volgt dat de SVB gehouden is het ouderdomspensioen over de te beoordelen periode te herzien en het als gevolg van de herziening onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen terug te vorderen.
8.1.
Op grond van dringende redenen als bedoeld in de artikelen 17a, tweede lid, en 24, vijfde lid, van de AOW kan de SVB geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering afzien.
8.2.
In zijn beroepschrift stelt eiser dat de fout volstrekt en enkel bij de SVB ligt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor al is overwogen heeft eiser de SVB van zijn huwelijk met [persoon C] niet ingelicht en is er sprake van schending van de op hem rustende inlichtingenverplichting. Pas met de brief van 1 november 2021 (ontvangen door de SVB op 3 november 2021) is de SVB op de hoogte geraakt van het bestaan van [persoon C] . Verder had de SVB omstreeks deze datum ook onderzoek ingesteld naar de persoon van [persoon B] en in hoeverre zij relevant is voor eisers recht op ouderdomspensioen. De SVB heeft daarom ook onderzoek gedaan naar eisers woon- en leefsituatie en hem in dat verband vragenlijsten gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SVB niet onzorgvuldig gehandeld door pas op 1 december 2022 het herzienings- en terugvorderingsbesluit te nemen. Uit het dossier volgt genoegzaam dat de SVB het rechtmatigheidsonderzoek niet (veel) eerder kon afronden omdat de benodigde informatie nog ontbrak. Ook is het niet zo dat de vordering hierdoor zo is opgelopen omdat de SVB eiser, toen hij niet reageerde op de aan hem gestuurde vragenlijsten, vanaf de maand maart 2022 ouderdomspensioen heeft betaald naar de norm van een gehuwde. De terugvordering is dan ook tot en met deze maand beperkt. Van een verwijt aan de kant van de SVB dat tot matiging van de herziening en terugvordering moet leiden, is dan ook geen sprake.
8.3.
Los hiervan heeft de SVB in beroep nader toepassing gegeven aan haar beleidsregel SB1407, waardoor de herziening en terugvordering is beperkt tot de te beoordelen periode. De CRvB heeft inmiddels geoordeeld dat de SVB met deze beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling heeft gegeven aan de bepalingen over de dringende redenen die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 [8] is beoogd. [9] Eiser heeft verder geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht waarin de SVB aanleiding had moeten zien om de herziening (verder) te matigen of geheel of gedeeltelijk (verder) af te zien van de terugvordering. Anders dan eiser stelt is geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel.
8.4.
Tegen de berekening van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, € 14.641 heeft eiser geen beroepsgronden ingediend, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit niet wordt besproken.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat de SVB terecht heeft beslist om het recht op ouderdomspensioen van eiser over de periode van december 2017 tot en met september 2022 te herzien en een bedrag van € 14.641 aan betaald ouderdomspensioen van hem terug te vorderen. De rechtbank zal in zoverre zelf in de zaak voorzien.
Invorderingsbesluit
10. Met het invorderingsbesluit heeft de SVB besloten om maandelijks met ingang van de maand januari 2024 op eisers ouderdomspensioen een bedrag van € 184 in te houden ter voldoening van de vordering.
10.1.
Eiser betwist het invorderingsbesluit. Hij stelt dat hij financieel niet in staat is om dit bedrag maandelijks te voldoen. Hij ontvangt alleen een gekort ouderdomspensioen en moet geld lenen om zijn maandelijkse kosten, waaronder zorgkosten, te kunnen voldoen.
10.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet volgt hoe de SVB tot het maandelijkse aflossingsbedrag van € 184 is gekomen. Ook is niet bekend of hiervoor een zogenaamd inkomensonderzoek heeft plaatsgevonden en zo ja hoe de SVB daarbij rekening heeft gehouden met de (relevante) inkomsten en uitgaven van eiser. De SVB heeft hierover in de gedingstukken geen inlichtingen verstrekt. Dat betekent dat het invorderingsbesluit niet in stand kan blijven omdat dat onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en er een draagkrachtige motivering ontbreekt. Het invorderingsbesluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is niet in staat om in dit geval het geschil finaal te beslechten omdat daarvoor de nodige gegevens ontbreken. De SVB zal een nieuw invorderingsbesluit moeten nemen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet wel aanleiding om zelf in de zaak te voorzien zoals hierna aangegeven. Het beroep gericht tegen het invorderingsbesluit verklaart de rechtbank eveneens gegrond. De rechtbank vernietigt het invorderingsbesluit en bepaalt dat de SVB een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de SVB het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Eiser heeft in deze zaak bovendien recht op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. De SVB moet deze betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat eisers recht op ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande over de periode van december 2017 tot en met september 2022 wordt herzien naar de norm van een gehuwde en dat een bedrag van € 14.641 aan betaald ouderdomspensioen van hem wordt teruggevorderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het invorderingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het invorderingsbesluit;
  • draagt de SVB op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw invorderingsbesluit te nemen. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist;
  • bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de SVB tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie hiertoe artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Ingangsdatum is 8 maart 2024.
5.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
6.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277.
7.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:171.
8.Zie noot 3.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.