ECLI:NL:RBGEL:2024:9373

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
22 december 2024
Zaaknummer
11020128 \ HA VERZ 24-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag na toestemming UWV en onregelmatige opzegging met gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster]. De werknemer was sinds 1 augustus 2018 in dienst als projectleider, maar werd op 12 december 2023 ontslagen na toestemming van het UWV op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. De werknemer stelde dat de werkgever bij de opzegging geen rekening had gehouden met de geldende opzegtermijn van vier maanden, waardoor de opzegging onregelmatig was. Hij verzocht om een gefixeerde schadevergoeding, de wettelijke transitievergoeding en betaling van openstaande vakantiedagen.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever inderdaad de opzegtermijn niet in acht had genomen en dat de werknemer recht had op de gefixeerde schadevergoeding, die is gerelateerd aan het bedongen loon. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer grotendeels toe, met uitzondering van de verzoeken die inmiddels waren voldaan. De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding werd toegewezen vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 10% en wees ook de buitengerechtelijke incassokosten toe, maar slechts tot het wettelijke tarief. De proceskosten werden volledig aan de werkgever opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de opzegtermijnen en de rechten van werknemers bij onregelmatige opzeggingen, evenals de verplichtingen van werkgevers om aan hun financiële verplichtingen te voldoen, zelfs in gevallen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer / rekestnummer: 11020128 \ HA VERZ 24-24
Beschikking van 19 juni 2024
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.E.C.P. Erven,
tegen
[verweerster],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. D.F. de Hamer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de akte vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek met een productie.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 14 mei 2024. Verschenen zijn [verzoeker] , bijgestaan door mr. Erven, en [naam 1] (directeur in opleiding) namens [verweerster] , bijgestaan door mr. De Hamer. Mr. de Hamer heeft spreekaantekeningen gehanteerd en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat verder tijdens de zitting is besproken.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [datum] 1975, is op 1 augustus 2018 fulltime in dienst getreden van [verweerster] in de functie van projectleider. Het dienstverband is vervolgens voortgezet voor onbepaalde tijd. Zijn laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 5.357,32 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 5% eindejaarsuitkering.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de arbeidsvoorwaardenregeling 2020
[bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [verweerster]
, overeengekomen tussen [verweerster] en de personeelsvertegenwoordiging, (hierna: de arbeidsvoorwaardenregeling).
2.3.
Sinds 8 oktober 2020 is [verzoeker] arbeidsongeschikt. Bij beslissing van 16 augustus 2022 heeft UWV vastgesteld dat [verweerster] niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en heeft zij haar verplicht het loon van [verzoeker] door te betalen tot 5 oktober 2023.
2.4.
[verweerster] is bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 oktober 2023 onder meer veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en tot betaling van het geïndexeerde reguliere salaris van € 3.750,12 bruto per maand (70% van € 5.357,32) vanaf 1 juli 2023.
2.5.
[verweerster] heeft op 12 december 2023 een ontslagaanvraag bij UWV ingediend op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] . Op 11 januari 2024 verleent UWV toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen.
2.6.
Op 26 januari 2024 stuurt [naam 2] [verzoeker] een brief waarin hij schrijft:
“Naar aanleiding van de beslissing van het UWV, deel ik u mede dat u vanaf heden ontslagen bent. Uw arbeidsovereenkomst bij [verweerster] is hiermee beëindigd.”
2.7.
Bij brief van 9 februari 2024 schrijft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerster] dat hij de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, omdat hij geen rekening heeft gehouden met de geldende opzegtermijn. Zij verzoekt [verweerster] om de gefixeerde schadevergoeding, de wettelijke transitievergoeding, alsmede alle openstaande en niet genoten verlofdagen aan [verzoeker] (uit) te betalen. [verweerster] reageert hierop op 19 februari 2024 en geeft te kennen dat hij niet de intentie heeft gehad om voortijdig op te zeggen en deze fout graag wil herstellen. De gemachtigde van [verzoeker] geeft [verweerster] op 1 maart 2024 te kennen dat [verzoeker] niet instemt met het voorstel tot herstel en verzoekt [verweerster] nogmaals de gefixeerde schadevergoeding, wettelijke transitievergoeding en openstaand verlofsaldo aan [verzoeker] (uit) te betalen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt na wijziging van zijn verzoek, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot betaling, binnen twee dagen na de te wijzen beschikking, aan [verzoeker] van:
I. de wettelijke transitievergoeding conform artikel 7:673 lid 2 BW, ter hoogte van € 11.776,73 bruto, onder verstrekking aan [verzoeker] van een deugdelijke
bruto/netto specificatie;
II. een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon over de
termijn dat de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging had behoren
voort te duren conform artikel 7:672 lid 11 BW, zijnde een bedrag van € 24.215,04 bruto, onder verstrekking aan [verzoeker] van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
III. een vergoeding van € 21.516,88 bruto voor niet opgenomen vakantiedagen, onder verstrekking aan [verzoeker] van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
IV. een bedrag van € 1.302,58 (excl. BTW) ter zake van buitengerechtelijke
incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
V. de wettelijke rente over de hierboven gevorderde bedragen vanaf de dag van
opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
VI. de wettelijke verhoging oplopende tot 50% over het onder III. gevorderde bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
VII. de proceskosten, vermeerderd met de eventueel daarover verschuldigde wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn verzoeken heeft [verzoeker] - samengevat - ten grondslag gelegd dat [verweerster] bij de opzegging van het dienstverband geen rekening heeft gehouden met de geldende opzegtermijn van 4 maanden. [verweerster] is daarom op grond van artikel 7:672 lid 11 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [verzoeker] de vergoeding voor onregelmatige opzegging verschuldigd, die gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Daarnaast heeft [verzoeker] recht op de wettelijke transitievergoeding en moet [verweerster] de door hem opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen aan hem uitbetalen, aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerster] verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. [verweerster] voert - kort gezegd - aan dat zij nooit de wil heeft gehad de arbeidsovereenkomst op een andere wijze te doen eindigen dan wettelijk is toegestaan. Zij heeft dat ook kenbaar gemaakt aan [verzoeker] . [verweerster] stelt zich daarnaast op het standpunt dat [verzoeker] geen aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding, omdat hij door de onregelmatige opzegging op geen enkele wijze schade heeft geleden. [verzoeker] had immers over de resterende duur van het dienstverband in het geval wel regelmatig was opgezegd geen recht op loon meer. Subsidiair voert [verweerster] aan dat een toewijzing van de gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 2 BW ontoelaatbaar is. Indien toch een vergoeding wordt vastgesteld, moet volgens haar bovendien worden uitgegaan van het laatstelijk feitelijk door [verzoeker] verdiende loon, te weten 70% van zijn bedongen loon. Daarbij verzoekt [verweerster] om matiging ex artikel 7:672 lid 12 BW. Tot slot maakt zij bezwaar tegen toewijzing van de verzoeken tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
3.4.
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang bij de beoordeling van het geschil, zal hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De transitievergoeding en de uitbetaling van vakantiedagen
4.1.
Nu gebleken is dat [verweerster] de transitievergoeding en de opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen inmiddels heeft uitbetaald, heeft [verzoeker] thans geen belang meer bij zijn verzoeken onder I. en III., zodat de kantonrechter die verzoeken zal afwijzen. Aangezien de bedragen te laat zijn betaald, heeft [verzoeker] nog wel recht op de wettelijke rente over die bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.2.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Dat [verweerster] haar fout nog heeft willen herstellen en niet de intentie had om onregelmatig op te zeggen rechtvaardigt geen andere conclusie. Artikel 2.3 lid 3 van de arbeidsvoorwaardenregeling bepaalt dat de opzegtermijn aan de kant van de werknemer twee maanden betreft. Nu is afgeweken van de wettelijke
opzegtermijn aan de kant van de werknemer mag op grond van artikel 7:672 lid 8 BW de
opzegtermijn van de werkgever niet korter zijn dan het dubbele van die voor de
werknemer. Dat betekent dat voor [verweerster] een opzegtermijn van 4 maanden geldt en dat, rekening houdende met de proceduretijd bij het UWV van 24 dagen, zij niet eerder had kunnen opzeggen dan met ingang van 1 juni 2024.
4.3.
De kantonrechter gaat voorbij aan het betoog van [verweerster] dat [verzoeker] geen aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding en sluit aan bij de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:1190), waarin het volgende is overwogen:
“Overeenkomstig het karakter van de wettelijke schadeloosstelling is voor de berekening van die schadeloosstelling enkel van belang het loon, zoals vastgesteld bij of krachtens de arbeidsovereenkomst ‘zoals deze ten tijde van de beëindiging der arbeidsovereenkomst tussen partijen gold’, onverschillig of op uitbetaling van dat loon daadwerkelijk aanspraak bestond en onafhankelijk van de geleden schade. (HR 21 oktober 1983, NJ 1984/255 en HR 20 juni 1995, NJ 1996/52). Dat bij een juiste opzegging geen loon over die opzeggingstermijn verschuldigd zou zijn geweest en [werknemer] ook recht heeft op een IVA-uitkering, zoals door [werkgeefster] is aangevoerd, doet aan de verplichting tot betaling en de berekening van deze gefixeerde schadevergoeding dus niet af. Het ontbreken van schade, noch het aanvaarden van het einde der dienstbetrekking na onregelmatige opzegging, is evenmin op zichzelf als billijkheidsgrond voldoende om de verschuldigdheid van de schadeloosstelling af te wijzen.”
4.4.
Het verzoek tot toewijzing van de gefixeerde schadeloosstelling van [verzoeker] zal op grond van het voorgaande worden toegewezen. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om het door [verweerster] gedane beroep op matiging toe te wijzen.
4.5.
De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding is gerelateerd aan het bedongen loon en niet aan het feitelijk laatstverdiende loon. Niet is van belang of de werkgever daadwerkelijk tot loonbetaling gehouden was (HR 21 oktober 1983,
NJ1984/255; HR 30 juni 1995,
NJ1996/52;
JAR1995/152). Dat betekent dat uitgegaan moet worden van het loon van € 5.357,32, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 5% eindejaarsuitkering 5%. Dit resulteert in het door [verzoeker] berekende bedrag van € 24.215,04 bruto.
4.6.
De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dat is 26 januari 2024.
De wettelijke verhoging
4.7.
[verzoeker] maakt aanspraak op betaling van de wettelijke verhoging over het uitbetaalde verlofsaldo. Aangezien [verweerster] de vakantiedagen te laat heeft uitbetaald en uit HR 6 maart 1998, NJ 1998, 527, ECLI:NL:HR:1998:ZC2606 volgt dat de wettelijke verhoging ook moet worden betaald over de vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen, zal de kantonrechter dit verzoek toewijzen.
4.8.
In de gegeven omstandigheden, waaronder de cumulatie van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[verzoeker] heeft een bedrag van € 1.302,58 (excl. BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [verweerster] maakt daar bezwaar tegen.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] door middel van de overgelegde correspondentie voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. [verweerster] heeft er weliswaar op gewezen dat [verzoeker] de vakbond heeft ingeschakeld en daarvoor geen kosten hoeft te maken, maar voor toewijsbaarheid van buitengerechtelijke kosten geldt niet de eis dat [verzoeker] heeft gesteld dat deze kosten voor zijn rekening zijn gekomen. Omdat de verzoeken niet volledig worden toegewezen zullen de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen worden volgens het wettelijke tarief dat hoort bij het toegewezen bedrag van de gefixeerde schadevergoeding (€ 24.215,04). Dat komt neer op een bedrag van € 1.017,15 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten
4.11.
[verweerster] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Deze kosten worden aan de zijde van [verzoeker] tot aan heden vastgesteld op € 706,00 aan griffierecht en € 543,00 aan salaris voor de gemachtigde. In totaal is dat € 1.249,00.
De nakosten worden vastgesteld op een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 135,00, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.
4.12.
De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking.
De uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.13.
De kantonrechter zal deze beschikking, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 24.215,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening, onder verstrekking aan [verzoeker] van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot het betalen aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de transitievergoeding en de uitbetaalde vakantiedagen vanaf de datum van opeisbaarheid van deze bedragen tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 10% over de uitbetaalde vakantiedagen;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.017,15 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.249,00, en € 135,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
61525 \ 41245