ECLI:NL:RBGEL:2025:10032

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
ARN 24_9299
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 25 november 2025, staat de weigering van het UWV centraal om eiser met ingang van 22 januari 2024 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. Y. Eryilmaz, is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 november 2025, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de vastgestelde beperkingen voor arbeid. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen die zijn vastgesteld door de (verzekerings)artsen voldoende zijn onderbouwd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de beleving van klachten niet beslissend is voor de vaststelling van beperkingen en dat de medische conclusies van de (verzekerings)artsen overtuigend zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/9299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Eryilmaz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.J.L. van Klaveren).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het UWV om eiser met ingang van 22 januari 2024 (de datum in geding) in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is het niet eens met deze weigering. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering van het UWV om eiser met ingang van de datum in geding in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser met ingang van de datum in geding in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Deze uitspraak is als volgt opgebouwd. Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het besluit van 9 april 2024 geweigerd om eiser met ingang van de datum in geding in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Eiser is namelijk minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Met het bestreden besluit van 18 november 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij deze weigering gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep (b&b).
2.2.
Eiser heeft daarna nog aanvullende medische informatie overgelegd van zijn regiebehandelaar werkzaam bij PsyQ.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als hoofd algemene dienst bij [naam hotel] B.V. voor gemiddeld 37,93 uur per week. Hij ontving vanaf 2 november 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser heeft zich met ingang van 24 januari 2022 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV heeft eiser in dat verband met ingang van 25 april 2022 ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Op 25 oktober 2023 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
3.1.
Het UWV heeft eiser een WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht, namelijk 31,73%. Het UWV heeft dit gebaseerd op de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken neergelegd in de rapportages van 29 maart 2024 en 4 november 2024 en de arbeidsdeskundige onderzoeken neergelegd in de rapportages van 8 april 2024 en 12 november 2024.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4. Eiser voert in de eerste plaats aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Hij stelt dat de (verzekerings)arts b&b geen rekening heeft gehouden met zijn specifieke klachten, de medicatie die hij gebruikt en (de impact van) de therapie die hij ondergaat. Daarnaast is niet meegenomen dat zijn medische situatie sinds de beoordeling is verslechterd.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Uit de medische rapporten blijkt namelijk dat de psychische klachten van eiser en de door hem gebruikte medicatie in kaart zijn gebracht. Ook blijkt daaruit dat de (verzekerings)artsen dit hebben betrokken bij hun medische beoordeling. Hoewel de (verzekerings)artsen in de medische rapporten niet uitdrukkelijk in kaart hebben gebracht wat de impact is van de therapie op eiser ten aanzien van de datum in geding, heeft eiser dit ook niet concreet naar voren gebracht bij de (verzekerings)artsen. Het enkele gestelde dat de behandelingen intensief zijn, is daarvoor onvoldoende. Ook in bezwaar of beroep heeft eiser niet geconcretiseerd welke impact deze therapie op hem zou hebben. Dat de (verzekerings)artsen dit niet hebben meegenomen, is dan ook niet onzorgvuldig. Bovendien hebben de (verzekerings)artsen wel de psychische klachten van eiser betrokken net als dát eiser therapie volgt. Dat eisers medische situatie sinds de beoordeling zou zijn verslechterd, maakt ook niet dat de (verzekerings)artsen het medisch onderzoek onzorgvuldig hebben uitgevoerd. Het gaat namelijk om de vraag hoe eisers medische situatie was op de datum in geding en dat is zorgvuldig onderzocht.
De beperkingen voor arbeid
5. Eiser voert in de tweede plaats aan dat hij meer of zwaardere beperkingen heeft dan de (verzekerings)arts b&b heeft aangenomen. Hij kan namelijk geen hoge mate van concentratie aan, geen tijdsdruk en geen omgevingsfactoren die luidruchtig zijn. Bovendien is het gezien de complexiteit van zijn situatie en de intensieve behandeling die hij volgt voor zijn mentale klachten onwaarschijnlijk dat hij in staat is om 30 uur per week te werken. Een urenbeperking van 16 à 20 uur zou passender zijn. Zijn behandeling bestond namelijk uit drie behandelingen in de week van twee uur (minimaal 1,5 uur met uitloop) en daarnaast nog één andere behandeling per maand. Ook uit de in beroep overgelegde medische informatie van PsyQ van 21 oktober 2025 blijkt dat zijn beperkingen niet goed zijn vastgesteld. Hij is namelijk in behandeling voor een lange depressieve stoornis en bij stress is er sprake van terugval.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de (verzekerings)artsen op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre eiser belast kan worden met werk. De (verzekerings)artsen hebben hun conclusies gebaseerd op de psychische klachten van eiser, op zijn dagverhaal, op hun eigen bevindingen uit psychisch onderzoek en op de medische informatie van de behandelaars. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen. In verband met de psychische klachten van eiser zijn er beperkingen aangenomen, waaronder ten aanzien van tijdsdruk. De (verzekerings)artsen hebben voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Dat er ook een beperking had moeten worden aangenomen ten aanzien van concentratie of de mogelijkheid om te werken in een luidruchtige omgeving heeft eiser niet met medische informatie onderbouwd. Bovendien heeft de primaire verzekeringsarts bij zijn psychisch onderzoek van eiser geconcludeerd dat eiser zijn aandacht goed kan richten en weet vast te houden. Verder heeft de (verzekerings)arts b&b op grond van de behandelingen die eiser volgt een urenbeperking van ongeveer 30 uur aangenomen. De (verzekerings)arts b&b heeft daarbij betrokken dat eiser drie keer per week een behandeling volgt van anderhalf uur per keer. De rechtbank ziet, anders dan eiser op de zitting heeft gesteld, in het dossier geen aanwijzingen dat deze behandelingen langer dan 1,5 uur per keer duurden. Tijdens de hoorzitting heeft eiser bovendien zelf aangegeven dat de behandelingen 1,5 uur per keer duren. Hierop heeft de (verzekerings)arts b&b zich mogen baseren. Dat op grond van deze behandelingen (of de impact van deze behandelingen) een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen, heeft eiser ook niet onderbouwd met medische informatie. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om aan de aangenomen urenbeperking te twijfelen.
5.2.
De in beroep overgelegde medische informatie van PsyQ van 21 oktober 2025, geeft ook geen aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken. Het stuk ziet namelijk op de behandeling die eiser pas in 2025 is gestart. Dit is ruim na de datum in geding. Dat, zoals eiser op de zitting heeft gesteld, uit dit stuk ook volgt dat hij op de datum in geding in behandeling was bij PsyQ, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen. Verder heeft de verzekeringsarts b&b in zijn conclusies al betrokken dat eiser was doorverwezen naar PsyQ, afdeling i-Psy, voor een transculturele psychiatrische behandeling. Daarnaast is in de rapporten door de verzekeringsartsen (b&b) al betrokken dat eiser last heeft van een depressieve episode en stressgerelateerde klachten.
5.3.
Dat eiser zich niet herkent in de conclusies van de (verzekerings)artsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiser van zijn klachten betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiser zijn vast te stellen. [1] Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
Passendheid van de geduide functies
6. Eiser stelt tot slot dat de geduide functies niet passend zijn. In alle drie de functies is namelijk een hoge mate van concentratie vereist en is sprake van tijdsdruk. Verder volgt uit de in beroep overgelegde medische informatie van PsyQ dat de twee geduide functies van productiemedewerker niet passend zijn. [2] Productiewerk is voor eiser namelijk destabiliserend. Ook zijn de omgevingsfactoren in de functies ‘assemblagemedewerker elektronische producten’ en ‘productiemedewerker industrie’ luidruchtig. Dit kan eiser niet aan vanwege zijn klachten. Bovendien betoogt eiser dat bij twee van de geduide functies de duurbeperking van 30 uur per week wordt overschreden.
6.1.
De rechtbank oordeelt allereerst dat gelet op dat wat in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen eiser op de datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 30 oktober 2024. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het UWV vervolgens terecht geconcludeerd dat eiser de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen. Het standpunt van eiser dat de functies niet geschikt zijn omdat daarin een hoge mate van concentratie nodig is en de omgevingsfactoren luidruchtig zijn, vloeit voort uit zijn stellingen dat op die punten ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen. Hetzelfde geldt voor het standpunt van eiser dat gelet op de in beroep overgelegde medische informatie van PsyQ hij geen productiewerk kan doen. Zoals de rechtbank onder 5.1 en 5.2 heeft geconcludeerd, zijn die opvattingen niet juist. De rechtbank leest bovendien niet in die informatie dat productiewerk voor eiser destabiliserend zou zijn. De arbeidsdeskundige b&b heeft verder in zijn rapportage en in het resultaat functiebeoordeling van 12 november 2024 de medische geschiktheid van de voorbeeldfuncties voor eiser voldoende toegelicht. In de geselecteerde voorbeeldfuncties komt tijdsdruk (item 1.8.4) niet voor. Van overschrijding van dit belastingaspect kan dan ook geen sprake zijn.
6.2.
De rechtbank volgt eiser bovendien niet in zijn standpunt dat bij de functies van ‘assemblagemedewerker elektrotechnische producten’ en ‘productiemedewerker industrie’ de duurbeperking van 30 uur per week wordt overschreden. In beide functies wordt 30,41 uur per week gewerkt. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn aanvullend rapport in beroep gemotiveerd overwogen dat dit urenaantal past binnen de urenbeperking van
ongeveer30 uren per week die door de (verzekerings)arts b&b in de FML is opgenomen. Weliswaar heeft de (verzekerings)arts b&b in zijn rapport vermeld dat eiser maximaal 30 uur per week kan werken, maar in de FML heeft hij duidelijk opgenomen dat een urenbeperking van gemiddeld ongeveer 30 uur per week geldt. Ook in de toelichting in de FML heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat het gaat om ‘ongeveer’. De rechtbank gaat er gelet op deze vastlegging in de FML vanuit dat de (verzekerings)arts b&b als urenbeperking inderdaad gemiddeld
ongeveer30 uur per week heeft willen vaststellen en dus een zekere marge in aanmerking heeft genomen en er kennelijk bewust van heeft afgezien om het aantal van 30 uur per week als maximum te hanteren. [3] Er is geen aanleiding om eraan te twijfelen dat een urenaantal van 30,41 uur per week valt binnen gemiddeld ongeveer 30 uur per week.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser met ingang van de datum in geding in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.
2.Het gaat dan om de geduide functies ‘Productiemedewerker industrie’ (SBC-code: 111180) en ‘Productiemedewerker metaal en elektro-industrie’ (SBC-code: 111171).
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2204, r.o. 4.4. en zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8205, r.o. 4.3.