ECLI:NL:RBGEL:2025:10503

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
ARN22-1858 en ARN22-2152
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor de bouw van stallen in West Maas en Waal

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaken ARN22-1858 en ARN22-2152, waarin de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van stallen zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, die een melkveehouderij exploiteert, op 28 februari 2022 een omgevingsvergunning heeft verkregen voor de bouw van varkens- en biggenstallen. De rechtbank heeft de beroepen op 27 november 2025 behandeld, waarbij eisers hun beroepsgronden met betrekking tot de provinciale omgevingsverordening en het geluidonderzoek hebben ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor fase 2 niet in strijd is met artikel 2.5, vierde lid, van de Wabo, omdat de vergunning voor fase 1 op het moment van verlening van fase 2 al was verleend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. E. Mengerink.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/1858 en 22/2152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4] en [eiseres]
uit [plaats 1], eisers 1 (zaaknummer 22/1858)
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., eiseres 2, (zaaknummer 22/2152)
samen: eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal, (college)
(gemachtigde: mr. S.M.J. Thijssen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij],uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de op 28 februari 2022 aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” (fase 2).
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 3] [eiser 4] en [eiseres], bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college was mr. S.M.J. Thijssen aanwezig. Namens vergunninghouder nam [persoon A] deel, bijgestaan door de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder exploiteert op het perceel [locatie] te [plaats 1] een melkveehouderij. Voor deze melkveehouderij is op 25 augustus 2004 een milieuvergunning verleend.
2. Op 7 november 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”.
3. Op 4 oktober 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu (revisie)” [1] . Deze aanvraag ziet op de eerste fase van vergunningverlening en voorziet in een nieuwe vleesvarkens- en biggenstal op de plek van een bestaande melkveestal (stal C). De meest zuidelijke melkveestal blijft staan en aan de achterzijde van deze stal komt een nieuwe vleesvarkensstal (stal D). Ook komen op het perceel een mestscheidingsinstallatie en een mestbassin. In de stallen zullen 2.880 vleesvarkens, 2.880 gespeende biggen en 140 zoogkoeien worden gehuisvest.
4. Bij besluit van 7 juni 2021 heeft het college de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu (revisie)” verleend (fase 1).
5. Bij besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghouder de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” verleend voor de bouw van de varkens- en biggenstallen (fase 2).
6. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” in de uitspraak van 9 juni 2023 [2] vernietigd.
7. Tegen deze uitspraak heeft vergunninghouder hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8. In het MER-beoordelingsbesluit van 30 oktober 2024 heeft het college besloten dat een milieueffectrapportage opgesteld moet worden vanwege de grote nadelige gevolgen voor het milieu.
9. Bij besluit van 31 oktober 2024 heeft het college de aanvraag voor fase 1 buiten behandeling gelaten omdat geen milieueffectrapportage is overgelegd en in de beslissing op bezwaar van 1 juli 2025 zijn de bezwaren van vergunninghouder tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
10. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. In dit geval heeft vergunninghouder op 7 november 2018 de omgevingsvergunning voor fase 2 aangevraagd. Omdat deze aanvraag is ingediend voor 1 januari 2024 en op dat moment de Wabo gold is die wet daarop van toepassing.
Ingetrokken beroepsgronden
11. Eisers hebben op de zitting de beroepsgronden met betrekking tot de strijd met de provinciale omgevingsverordening en het geluidonderzoek ingetrokken.
Aanhaakplicht natuurvergunning
12. Eisers betogen dat een verklaring van geen bedenkingen van het college van gedeputeerde staten was vereist.
12.1.
Vast staat dat voor de activiteit “natuur” een aparte aanvraag is ingediend bij het college van gedeputeerde staten. Van een aanhakende natuurvergunning is daarom geen sprake. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 2019 [3] is het bovendien mogelijk om een aanhakende natuurvergunning te ontkoppelen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit in strijd met artikel 2.5, vierde lid, van de Wabo?
13. Eisers betogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.5, vierde lid, van de Wabo. Volgens eisers heeft de omgevingsvergunning voor de 1e fase nooit rechtskracht gehad. Daardoor is niet aan de voorwaarde voldaan dat een omgevingsvergunning voor de 1e fase van kracht is geworden en had de omgevingsvergunning voor fase 2 niet verleend mogen worden.
13.1.
Op grond van artikel 2.5, vierde lid, van de Wabo kan een beschikking met betrekking tot de tweede fase niet eerder worden gegeven dan de beschikking met betrekking tot de eerste fase. Aan deze bepaling is voldaan, nu de omgevingsvergunning voor fase 1 is verleend op 7 juni 2021 en de omgevingsvergunning voor fase 2 op 28 februari 2022. Dat de omgevingsvergunning voor fase 1 nadien door de rechtbank is vernietigd en dat inmiddels de aanvraag voor fase 1 buiten behandeling is gelaten, maakt anders dan eisers betogen niet dat sprake is van strijd met artikel 2.5, vierde lid, van de Wabo. Op het moment van verlening van de omgevingsvergunning voor fase 2 was immers de eerdere beschikking voor fase 1 gegeven.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voorschrift erfbeplanting
14. Eisers betogen dat een waarborg ontbreekt dat een voldoende beplantingsplan wordt gerealiseerd.
14.1.
Voorschrift 3 bij de omgevingsvergunning luidt als volgt:
“Welstand
Het erf dient rondom van erfbeplanting te worden voorzien, met name ter plaatse van de nieuwe bedrijfsbebouwing aan de noordwest- en noordoostzijde conform de situatieschets van het achtererfgebied.”
In de omgevingsvergunning staat dat de volgende bijlagen bij het besluit horen:
(…)
  • Si-02 Situatieschets achtererfgebied, versie d.d. 7 mei 2020 (ingediend d.d. 27 mei 2020);
  • (…)
De situatieschets ziet er als volgt uit:
14.2.
Uit het voorschrift volgt dat de erfbeplanting conform de bovenstaande situatieschets dient te worden gerealiseerd. Als vergunninghouder de beplanting niet conform de situatieschets realiseert dan kan het college daar handhavend tegen optreden. De aanleg van de beplanting is naar het oordeel van de rechtbank daarom voldoende gewaarborgd.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 1 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder e, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.6 van de Wabo.
3.ECLI:NL:RVS:2019:803 (overweging 6.1)