ECLI:NL:RBGEL:2025:1316

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/05/435684 / HZ ZA 24-163
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over gebruiksrecht en toegang tot percelen

In deze zaak, die zich afspeelt in Zutphen, heeft de rechtbank Gelderland op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een burengeschil tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser], de moeder van [gedaagde], is eigenaar van onroerende goederen aan [adres+plaats 1 en 3], terwijl [gedaagde] sinds 2014 eigenaar is van onroerende goederen aan [adres+plaats 2], die zij van [eiser] heeft gekocht. In de akte van levering is een recht van gebruik gevestigd ten behoeve van [eiser] op drie bijgebouwen op het perceel van [gedaagde]. [Eiser] vorderde onder andere dat [gedaagde] zou worden verboden haar percelen zonder toestemming te betreden en dat zij haar paarden en eigendommen van het perceel van [eiser] zou verwijderen. [Gedaagde] voerde verweer en vorderde in reconventie dat het recht van gebruik van [eiser] zou eindigen.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] als eigenaar niet hoeft te dulden dat derden zonder haar toestemming haar grond betreden. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] toe, met uitzondering van de vorderingen die betrekking hadden op het gebruiksrecht van de bijgebouwen, omdat het recht van gebruik van [eiser] was geëindigd door haar tekortkomingen in het onderhoud van de bijgebouwen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] een redelijke termijn moest krijgen om een eigen nutsaansluiting te realiseren, en dat [eiser] tot die tijd gas en elektriciteit moest blijven leveren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435684 / HZ ZA 24-163
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C. Cenik,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A. Bos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de moeder van [gedaagde] . [eiser] is eigenaar van de onroerende goederen, gelegen aan de [adres+plaats 1 en 3] . [gedaagde] is sinds 2014 eigenaar van de onroerende goederen, gelegen aan de [adres+plaats 2] . Deze onroerende goederen heeft [gedaagde] gekocht van [eiser] .
2.2.
In de akte van levering is een recht van gebruik gevestigd ten behoeve van [eiser] op drie bijgebouwen gelegen aan de [adres+plaats 2] . Partijen noemen de drie bijgebouwen de “saloon”, de “schuur” en het “kantoor”. Het kantoor zit vast aan de woning van [gedaagde] .
2.3.
In de akte van levering is over het gebruiksrecht – voor zover relevant – het volgende bepaald:

[…]1. In verband met een regeling voor het gebruik van Verkoper van een gedeelte van het verkochte woordt bij deze ten behoeve van de Verkoper, hierna ook te noemen: “de Gebruiker”, om niet gevestigd en door Verkoper aangenomen, het recht van gebruik van een drietal bijgebouwen, zijnde een kantine en schuren, welke schetsmatig met de cijfers 1, 2 en 3 op een aan deze akte gehechte en door de comparanten en mij, notaris, gewaarmerkte situatietekening zijn weergegeven, hierna te noemen: “de bijgebouwen”, strekkende tot gebruik daarvan, hierna aan te duiden als: “het Recht”, op grond van het bepaalde in artikel 3:226 van het Burgerlijk Wetboek, onder de hierna in dit artikel genoemde bepalingen.
[…]
4. Het Recht wordt gevestigd ten behoeve van de Gebruiker. Gebruiker is niet bevoegd het recht te vervreemden, te bezwaren (waaronder begrepen het vestigen van erfdienstbaarheden), te verpachten, te verhuren, in bruikleen of uit andere hoofde aan een derde af te staan.
5. Het recht gaat in op de datum van juridische levering en eindigt:
a. indien en zodra de Gebruiker het de bijgebouwen niet meer feitelijk in gebruik heeft;
b. indien en zodra Gebruiker, door welke oorzaak dan ook, blijvend niet in staat is het Recht uit te oefenen, in staat van faillissement wordt verklaard, surséance van betaling aanvraagt, onder curatele wordt gesteld in ernstige mate tekortschiet in zijn zorg voor de bijgebouwen of zijn bevoegdheid tot gebruik van het Verkochte aanmerkelijk te buiten gaat;
c. bij overlijden van de Gebruiker;
[…]
8. De Gebruiker mag als goed gebruiker de bijgebouwen gebruiken gedurende de duur van het recht op dezelfde wijze als thans geschiedt, inclusief het parkeren van voertuigen bij de bijgebouwen. De gebruiker dient – voor zijn rekening – als een goed beheerder/gebruiker voor bewaring, behoud en onderhoud van de bijgebouwen te zorgen.
[…]

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te verbieden de percelen van [eiser] zonder voorafgaande toestemming van [eiser] te betreden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
II. [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen, dan wel binnen een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na datum van het vonnis zorg te dragen voor verwijdering van haar paarden en eigendommen, welke staan op het perceel van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
III. [gedaagde] te verbieden de onder het recht van gebruik vallende bijgebouwen en de zich op het perceel van [adres+plaats 1 en 3] bevindende gebouwen zonder voorafgaande toestemming van [eiser] te betreden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
IV. [gedaagde] te verbieden de sloten van de onder het recht van gebruik vallende bijgebouwen en de zich op het perceel van [adres+plaats 1 en 3] bevindende gebouwen te vervangen of te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
V. [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen, dan wel binnen een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na datum van het vonnis zorg te dragen voor verwijdering van de camera welke staat op het perceel van [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
VI. [gedaagde] te verbieden foto’s en video’s van [eiser] of derden te maken, wanneer zij zich in de woning, bijgebouwen of op de erven van [eiser] begeven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
VII. [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen, dan wel binnen een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na datum van het vonnis zorg te dragen voor realisatie van nutsaansluitingen in de woning aan de [adres+plaats 2] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles tevens te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het recht van gebruik van [eiser] van de drie bijgebouwen, gelegen aan de [adres+plaats 2] , zijnde een kantine en schuren, welke schetsmatig met de cijfers 1, 2 en 3 op de aan de tussen partijen opgemaakte notariële akte van 18 december 2014 met zaaknummer 55460PR gehechte en gewaarmerkte situatietekening zijn weergegeven, is geëindigd, althans dit recht van gebruik te beëindigen per direct dan wel per een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen datum,
II. [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten voor een bedrag van € 178,00 dan wel, indien betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis plaatsvindt, van € 270,00.
3.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Inbreuk op eigendomsrechten
4.2.
[eiser] vordert dat het [gedaagde] verboden wordt haar percelen zonder voorafgaande toestemming van haar te betreden. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar paarden en eigendommen van de percelen van [eiser] te verwijderen.
4.3.
[eiser] hoeft als eigenaar niet te dulden dat derden zonder haar toestemming haar grond betreden en daarvan gebruik maken. Het staat [eiser] immers met uitsluiting van een ieder vrij van haar eigendom gebruik te maken (artikel 5:1 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.4.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij grond van [eiser] gebruikt en zich daartoe op die grond begeeft. [gedaagde] voert bovendien zelf aan dat zij een perceel van [eiser] reeds 9 jaar gebruikt. Hoewel tussen partijen in geschil is of dit gebruik en betreden met toestemming van [eiser] plaatsvindt, kan dit in het midden blijven. Gegeven toestemming kan immers worden ingetrokken en uit de door [eiser] ingestelde vordering (onder I.) kan worden afgeleid dat zij deze toestemming heeft ingetrokken. Of tussen partijen sprake is (geweest) van een bruikleenovereenkomst – zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist – kan eveneens in het midden blijven. Voor zover deze al heeft bestaan, heeft [gedaagde] in de conclusie van antwoord namelijk ingestemd met de beëindiging daarvan met een opzegtermijn van een half jaar te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding (30 april 2024). Deze opzegtermijn is inmiddels ruimschoots verstreken, zodat op dit moment in ieder geval geen bruikleenovereenkomst bestaat tussen partijen.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiser] gesteld en door [gedaagde] niet betwist dat [gedaagde] nog steeds het perceel van [eiser] betreedt. Dit betreft een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . De eigenaar van een perceel kan derden verbieden zich op zijn erf te bevinden (artikel 5:22 BW). Het door [eiser] gevorderde verbod om haar perceel te betreden zal daarom worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen en gemaximeerd zoals in de beslissing wordt vermeld.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] gebruik maakt(e) van het perceel van [eiser] door paarden op het perceel van [eiser] te laten grazen. Verder staat vast dat [gedaagde] een stroomdraad rondom het perceel van [eiser] heeft aangebracht waarbij stroom wordt gebruikt van een op het perceel van [eiser] aanwezige lantaarnpaal. Hoewel [gedaagde] aanvoert dat voornoemd gebruik met uitdrukkelijke toestemming van [eiser] geschiedt en dat tussen partijen ter zake sprake is van een bruikleenovereenkomst – hetgeen [eiser] betwist – heeft zij zich bereid verklaard voornoemd gebruik te staken en gestaakt te houden. In dat kader is [gedaagde] bezig met het plaatsen van een hek rondom haar perceel, zodat haar paarden op haar eigen perceel kunnen grazen en het gebruik van de stroomdraad niet langer noodzakelijk is. Dit deel van de vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2024 heeft [gedaagde] verklaard dat zij de resterende materialen voor voornoemd hek uiterlijk na drie weken zou ontvangen. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank inmiddels voldoende tijd gehad om het hek te realiseren. De door [eiser] gevorderde termijn van veertien dagen voor beëindiging van het gebruik is derhalve redelijk.
4.7.
[eiser] vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld haar eigendommen van het perceel van [eiser] te verwijderen. Uit de dagvaarding volgt dat [eiser] met eigendommen van [gedaagde] onder andere fietsen en rest- en schrootafval bedoelt. [gedaagde] betwist dat de door [eiser] genoemde zaken haar eigendom zijn. Zij voert aan dat deze zaken ofwel eigendom van [eiser] zelf zijn, of van haar huurder. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is niet komen vast te staan dat voornoemde zaken haar eigendom zijn. Wel staat vast dat op het perceel van [eiser] mest toebehorend aan [gedaagde] aanwezig is. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] deze mest over het perceel heeft uitgereden, of dat deze op een hoop is gegooid. Dit kan echter in het midden blijven nu [eiser] als eigenaar niet hoeft te dulden dat derden zaken op haar perceel houden, ongeacht op welke wijze dat wordt gedaan. De vordering om [gedaagde] te veroordelen haar eigendommen van het perceel van [eiser] te verwijderen zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen en gemaximeerd zoals in de beslissing wordt vermeld.
4.8.
Partijen verschillen voorts van mening over de eigendom van twee containers gelegen op het perceel van [eiser] . Geen van partijen heeft echter ten aanzien van deze containers een vordering ingesteld, zodat de rechtbank hierover niet kan oordelen.
De bijgebouwen
4.9.
Partijen hebben een geschil over het gebruiksrecht dat van [eiser] heeft op de drie bijgebouwen. [eiser] stelt dat [gedaagde] zich zonder toestemming in deze bijgebouwen begeeft en de sloten heeft veranderd, hetgeen volgens [eiser] een inbreuk op haar gebruiksrecht is. [gedaagde] stelt dat het gebruiksrecht van [eiser] is vervallen doordat hiervan gedurende langere tijd geen gebruik is gemaakt, dan wel doordat [eiser] in ernstige mate tekortschiet in het onderhoud van de bijgebouwen.
4.10.
Het recht van [eiser] betreft een recht van gebruik als bedoeld in artikel 3:226 BW. Dit is een bijzondere vorm van vruchtgebruik. Op grond van artikel 3:226 lid 1 BW vinden, met uitzondering van het bepaalde in de leden 2 en 4, op een recht van gebruik de regels betreffende vruchtgebruik overeenkomstige toepassing. In artikel 3:226 lid 2 BW is bepaald dat indien enkel het recht van gebruik is verleend, de rechthebbende de bevoegdheid heeft de aan zijn recht onderworpen zaken te gebruiken en er de vruchten van te genieten die hij voor zich en zijn gezin behoeft. Op grond van artikel 3:226 lid 4 BW kan iemand die een recht van gebruik heeft dit recht niet vervreemden of bezwaren, noch de zaak door een ander laten gebruiken.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van gebruik van [eiser] is geëindigd en daarvoor is het volgende redengevend. Uit de akte van levering volgt ten aanzien van het recht van gebruik dat [eiser] als gebruiker verantwoordelijk is voor het onderhoud van de bijgebouwen (artikel 8). Het recht van gebruik eindigt volgens de leveringsakte indien en zodra [eiser] in ernstige mate tekortschiet in haar zorg voor de bijgebouwen. [gedaagde] heeft gesteld en onderbouwd dat dit het geval is. Uit een door [gedaagde] overgelegd Bouwkundig rapport van IJssel Woningkeurders volgt dat de staat van de bijgebouwen matig tot zeer slecht is. Daarbij is bij de conditie “matig” regelmatig sprake van ernstige gebreken en bij de conditie “slecht” is dit structureel het geval. Uit de rapportage volgt onder andere dat op diverse plekken sprake is van houtrot, scheurvorming in het metselwerk en dat dakpannen en nokvorsten los liggen of stuk zijn. Hoewel [eiser] betwist dat sprake is van achterstallig onderhoud, heeft zij een offerte overgelegd waaruit blijkt dat wel degelijk diverse onderhoudswerkzaamheden verricht moeten worden. [eiser] heeft in dit kader onvoldoende gemotiveerd betwist dat sprake is van achterstallig onderhoud. Het had op de weg van [eiser] gelegen om met facturen te onderbouwen welke werkzaamheden zij de afgelopen jaren heeft laten verrichten. Gelet op het voorgaande staat vast dat [eiser] in ernstige mate is tekortgeschoten in haar zorg voor de bijgebouwen. De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.12.
Nu het recht van gebruik is geëindigd, zullen de vorderingen van [eiser] onder III en IV worden afgewezen.
Camera
4.13.
[gedaagde] heeft op haar perceel een camera bevestigd aan een hoge paal. [eiser] stelt dat deze camera haar perceel en woning filmt en vordert verwijdering van de camera. Ter onderbouwing heeft [eiser] beeldopnamen van deze camera overgelegd, waarop volgens haar te zien is dat de camera haar voortuin, voordeur en een deel van de aan haar toebehorende woning filmt. [gedaagde] betwist dat de camera eigendommen van [eiser] filmt. Slechts de oprijlaan wordt volgens [gedaagde] gefilmd. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de camera is opgehangen vanwege haar veiligheid.
4.14.
Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is opgenomen in artikel 8 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 10 Grondwet. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [eiser] op bescherming van de privacy, heeft in zijn algemeenheid als uitgangspunt te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Ook dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.15.
Op de door [eiser] overgelegde beeldopnamen van de camera is te zien dat de oprijlaan centraal in beeld is. Verder is een klein gedeelte van het perceel en de woning van [eiser] op de beelden te zien. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [gedaagde] met de camera een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en haar huurders maakt. Daarvoor bestaat geen rechtvaardigingsgrond. Hoewel tussen partijen vaststaat dat in het verleden rondom hun percelen meerdere geweldsincidenten hebben plaatsgevonden, waarbij onder andere de heer M.G. [gedaagde] en [gedaagde] betrokken waren, valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom [gedaagde] deze camera nodig heeft voor haar veiligheid. Vast staat immers dat [gedaagde] meerdere andere camera’s rondom haar perceel heeft geplaatst, waarvan geen verwijdering is gevorderd. Het is daarom niet noodzakelijk en proportioneel om een camera te hebben die mede de eigendommen van [eiser] opneemt. De gevorderde verwijdering van deze camera zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen en gemaximeerd zoals in de beslissing wordt vermeld.
4.16.
[eiser] stelt verder dat [gedaagde] haar fotografeert en film met een mobiele telefoon en vordert dat dit [gedaagde] verboden wordt. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] een foto overgelegd waarop iemand te zien is die een mobiele telefoon vasthoudt voor haar gezicht. Op deze foto is niet te zien of dit [gedaagde] is. [gedaagde] betwist dat zij met haar mobiele telefoon opnames van [eiser] maakt. [eiser] heeft haar stellingen op dit punt derhalve onvoldoende onderbouwd, zodat haar vordering zal worden afgewezen.
4.17.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het ongevraagd en zonder toestemming fotograferen of filmen van personen eveneens een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging geen opnames van elkaar te maken.
Nutsvoorzieningen
4.18.
[gedaagde] betrekt tot op heden elektriciteit en gas vanuit de (hoofd)aansluiting van [eiser] . [eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het realiseren van een eigen nutsaansluiting voor haar woning. Vooropgesteld wordt dat partijen geen schriftelijke afspraken hebben gemaakt over de (door)levering van gas en elektriciteit door [eiser] aan [gedaagde] . Tussen partijen staat wel vast dat [gedaagde] de woning in 2014 heeft gekocht zonder zelfstandige nutsaansluiting en dat [gedaagde] sinds zij in 2014 eigenaar van haar woning werd bestendig en zonder protest gas en elektriciteit geleverd kreeg vanuit de (hoofd)aansluiting van [eiser] . Verder staat vast dat [gedaagde] haar verbruik – in ieder geval tot 2024 en met enige regelmaat – met [eiser] afrekende.
4.19.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is tussen partijen sprake van een stilzwijgende overeenkomst voor onbepaalde duur ter zake van de (door)levering van gas en elektriciteit door [eiser] aan [gedaagde] door de feitelijke uitvoering die partijen jarenlang daaraan hebben gegeven. Zoals [eiser] terecht aanvoert hoeft van haar niet te worden verlangd dat zij oneindig doorgaat met het (door)leveren van gas en elektriciteit. Een (duur)overeenkomst kan immers te allen tijde worden opgezegd. Daarbij brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat een redelijke opzegtermijn wordt gehanteerd (artikel 6:248 lid 1 BW).
4.20.
[eiser] heeft [gedaagde] reeds per brief van 27 maart 2023 gevraagd om een eigen nutsaansluiting te realiseren. [gedaagde] heeft daardoor reeds geruime tijd gehad om een eigen aansluiting te laten aanleggen. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt in beginsel voor haar risico. Gelet op de aard en looptijd van de overeenkomst in kwestie (sinds 2014) en de aard en omvang van de in het kader van de aanleg van de benodigde aansluitingen uit te voeren (graaf)werkzaamheden, de hierbij betrokken derden waaronder de netbeheerder(s) alsmede de kosten die gemoeid zullen zijn met het aanvragen en (laten) aanleggen van eigen aansluitingen voor gas en elektriciteit, is de rechtbank echter van oordeel dat [gedaagde] alsnog een redelijke termijn moet krijgen om een eigen nutsaansluiting te realiseren. Uit de brief van 27 april 2023 van [eiser] aan [gedaagde] volgt dat Liander op dat moment een termijn van ongeveer vijf maanden hanteerde voor de aanleg van de vereiste nutsaansluiting. [eiser] gaf [gedaagde] destijds een termijn van zeven maanden. Gelet op de door [gedaagde] terecht aangestipte problematiek omtrent het aanleggen van nutsvoorzieningen, acht de rechtbank in dit geval een termijn van 8 maanden redelijk. De vordering van [eiser] zal derhalve met inachtneming van die termijn worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen en gemaximeerd zoals in de beslissing wordt vermeld.
4.21.
Op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid kan bovendien van [eiser] worden verwacht dat zij totdat op het perceel van [gedaagde] een eigen nutsaansluiting is gerealiseerd gas en elektriciteit blijft (door)leveren aan [gedaagde] , dat [eiser] de kosten van het verbruik van [gedaagde] op verifieerbare wijze inzichtelijk maakt en dat [gedaagde] de kosten van dit verbruik betaalt aan [eiser] .
Proceskosten
4.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verbiedt [gedaagde] de percelen van [eiser] zonder voorafgaande toestemming van [eiser] te betreden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 10.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] binnen 14 dagen na dit vonnis zorg te dragen voor verwijdering van haar paarden en eigendommen (en de mestopslag), welke staan op het perceel van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 10.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] binnen 14 dagen na dit vonnis zorg te dragen voor verwijdering van de camera welke staat op het perceel van [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 10.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] binnen 8 maanden na dit vonnis zorg te dragen voor realisatie van nutsaansluitingen in de woning aan de [adres+plaats 2] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 10.000,00,
5.5.
verklaart voor recht dat het recht van gebruik van [eiser] van de drie bijgebouwen, gelegen aan de [adres+plaats 2] , zijnde een kantine en schuren, welke schetsmatig met de cijfers 1, 2 en 3 op de aan de tussen partijen opgemaakte notariële akte van 18 december 2014 met zaaknummer 55460PR gehechte en gewaarmerkte situatietekening zijn weergegeven, is geëindigd,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 tot en met 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025
RG/Vg