ECLI:NL:RBGEL:2025:1483

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
ARN 23/7346
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgevingsvergunning voor bedrijfsverzamelgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een bedrijfsverzamelgebouw aan de [locatie] in [plaats 1] beoordeeld. Eiser, die woont op het naastgelegen perceel, stelt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat hij overlast ondervindt van de bouw. De rechtbank behandelt het beroep op 13 januari 2025, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in stand blijft, omdat het college op goede gronden heeft besloten om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de afwijking van het bestemmingsplan is geborgd en dat de belangen van eiser voldoende zijn afgewogen. De rechtbank wijst erop dat de schaduwwerking en het verlies aan uitzicht niet onaanvaardbaar zijn, en dat de vergunning zorgvuldig is voorbereid. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7346

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Bos),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een bedrijfsverzamelgebouw aan de [locatie] in [plaats 1] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld en op 12 juni 2024 een deskundigenrapport ingebracht.
1.3.
Het college heeft verweer gevoerd en op 4 september 2024 een aanvullend deskundigenrapport ingebracht.
1.4.
Eiser heeft op 18 december 2024 een aanvullend deskundigenrapport ingebracht.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en vergunninghouder, samen met zijn gemachtigde en [persoon A] als deskundige op het gebied van bezonning en schaduwwerking.

Waar gaat deze zaak over?

2. De derde-partij heeft op 16 juni 2022 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een bedrijfsverzamelgebouw aan de [locatie] , genummerd [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , en [nummer 6] in [plaats 1] .Het bouwplan valt buiten het bouwvlak, zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’. Dat betekent dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Op 6 maart 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend. Om toch een omgevingsvergunning te kunnen verlenen is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [1] Eiser woont op het naastgelegen perceel en stelt overlast te ondervinden van het bouwplan. Zijn woning staat op ongeveer zeven meter afstand van het bouwplan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Planologisch kader
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' van de gemeente West Maas en Waal. De locatie van het bouwplan heeft de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Binnen het bouwvlak is een bebouwingspercentage van 70% toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan is langs het perceel van eiser een gebouw toegestaan over een lengte van meer dan 100 meter met een bouwhoogte van 20 meter hoog en een goothoogte van 7,5 meter. Het bouwvlak ligt op vijf meter afstand van de erfgrens. Het bouwplan voorziet in een gebouw dat over een afstand van 82 meter een bouw- en goothoogte heeft van 6,4 meter. Daarnaast ligt het bouwplan twee meter buiten het bouwvlak, dichterbij de woning van eiser.
5.1.
Eiser heeft zijn beroepsgronden over het overschrijden van het bebouwingspercentage tijdens de zitting ingetrokken, omdat het college het standpunt dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden in de beslissing op bezwaar bij nader inzien voldoende heeft toegelicht.
Is de vergunning onzorgvuldig voorbereid wegens ontbrekende peilmaten?
6. Eiser betoogt dat het ontbreken van peilmaten in de vergunning leidt tot rechtsonzekerheid. In het bouwperceel zit volgens hem namelijk een verloop van een halve meter dat niet is geëgaliseerd. De vergunning is daarom onzorgvuldig voorbereid dan wel onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
Niet in geschil is dat in het bestemmingsplan is bepaald hoe de peilhoogte berekend moet worden. Het peil is de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld. [2] Ook is niet in geschil dat in de vergunning is opgenomen dat voorafgaand aan de bouw het peil vastgesteld moet worden. Er is geen rechtsregel op grond waarvan het peil als bedoeld in het bestemmingsplan in de bouwvergunning dan wel de daarbij behorende tekeningen dient te worden aangegeven. [3] Als het aansluitend afgewerkte maaiveld kan de gemiddelde hoogte van het bouwperceel worden aangemerkt. [4] Het bepalen van het niveau van het peil is in beginsel een kwestie van handhaving van de vergunning. Het college heeft daarom voldoende onderbouwd dat de wijze van het berekenen van het peil is geborgd in het bestemmingsplan en de vergunning. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college de belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening goed afgewogen?
7. Eiser betoogt dat een dergelijk lang gebouw van 6,4 meter hoog en op drie meter afstand van zijn perceelgrens leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Eiser voert aan dat het bouwplan tot onaanvaardbare schaduwhinder leidt en dat bij het kleine zijraam niet wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. [5] Deze norm waarborgt dat er een minimaal aantal zonuren in de woning valt. Eiser heeft ter onderbouwing een contra-expertise van bezonningsingenieur [persoon B] overgelegd. [6] Daarin is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande onbebouwde situatie en het bouwplan. [persoon B] concludeert dat de realisatie van het bouwplan tot gevolg heeft dat vanaf 21 september tot en met 21 maart een grote negatieve impact heeft op de mogelijke bezonning van het perceel van eiser en dat op 19 februari niet voldaan wordt aan de lichte TNO-norm. Daarnaast stelt eiser dat een enorme “wand" wordt opgetrokken op geringe afstand van zijn perceelgrens waardoor zijn uitzicht en ook de hoeveelheid zonlicht op zijn perceel wordt beperkt.
7.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit een bezonningsrapportage van [adviesbureau 1] ten grondslag gelegd, dat in opdracht van vergunninghouder is opgesteld. [7] De conclusie van dit rapport is dat het bouwplan wel voldoet aan de lichte TNO-norm. In beroep heeft het college een aanvullende rapportage van [adviesbureau 2] overgelegd. [8] Hoewel het bestemmingsplan een gebouw met een bouwhoogte van 20 meter toestaat heeft [adviesbureau 2] een vergelijking gemaakt tussen de gevolgen van het bouwplan van vergunninghouder en de gevolgen als een gebouw binnen het bouwvlak zou worden gerealiseerd met een goothoogte van zeven meter en een bouwhoogte van 14 meter. De conclusie daarvan is dat ook in dat geval op 19 februari niet wordt voldaan aan de lichte TNO-norm en het bouwplan net wel voldoet aan de lichte TNO-norm. Daarnaast stelt het college zich ook op het standpunt dat het gebouw niet te dicht op de woning wordt gebouwd, aangezien nog altijd wordt voldaan aan de eis uit het bestemmingsplan dat op ten minste drie meter van de perceelgrens moet worden gebouwd. Het nieuwe gebouw staat daarom niet te dicht op de woning van eiser.
7.2.
Bij de toetsing aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening beoordeelt de rechtbank uitsluitend de afwijking zelf. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk maakt, is namelijk al beoordeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarvan moet in deze procedure worden uitgegaan. Dat betekent dat de rechtbank in dit geval alleen de ruimtelijke aanvaardbaarheid kan toetsen van de overschrijding van het bouwvlak met twee meter. Het verlenen van een omgevingsvergunning door gebruikmaking van een afwijkingsmogelijkheid is een bevoegdheid van het college. Het karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat het bestreden besluit door de rechter terughoudend moet worden getoetst.
Schaduwwerking
7.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan leidt tot minder schaduwwerking dan het geval zou zijn als in lijn met het bestemmingsplan zou worden gebouwd. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van die ruimere mogelijkheden staat vast. Van onaanvaardbare schaduwhinder als gevolg van het bouwplan is om die reden al geen sprake. [9]
Beperking van uitzicht en zonlicht op perceel
7.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook met betrekking het uitzicht en de bezonning de belangen van eiser voldoende zijn betrokken en het college heeft kunnen concluderen dat de bestreden beslissing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook hiervoor is van belang dat op grond van het bestemmingsplan een groter gebouw over dezelfde lengte kan worden gerealiseerd, waardoor sterk vergelijkbare gevolgen zouden optreden. Weliswaar wordt het gebouw op kortere afstand gerealiseerd van het perceel van eiser (twee meter dichterbij), maar dat maakt niet dat geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij heeft het college betekenis toe kunnen kennen aan het feit dat de goothoogte lager is dan volgens het bestemmingsplan is toegestaan en wel wordt voldaan de bouwregel in het bestemmingsplan namelijk dat slechts tot drie meter van de zijdelingse erfgrens gebouwd kan worden. [10]
7.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Waardevermindering van de woning
8. Eiser stelt dat het uitvoeren van het bouwplan een negatief effect heeft op de waarde van zijn woning.
8.1.
Voor zover eiser betoogt dat de waardevermindering van zijn woning dermate groot is dat het college de omgevingsvergunning om die reden niet mocht verlenen, deelt de rechtbank dit standpunt niet. Ook daarvoor is van belang dat de het bestemmingsplan al een hoger gebouw toestaat. Het gaat (alleen) om de gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan die de omgevingsvergunning mogelijk maakt. Op basis van hetgeen eiser heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de waardevermindering (ten opzichte van wat het bestemmingsplan mogelijk maakt) zo groot zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarnaast geldt dat eiser een verzoek om tegemoetkoming in planschade kan indienen zodra de omgevingsvergunning onherroepelijk is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' van de gemeente West Maas en Waal

Artikel 5 Bedrijventerrein

(…)
5.2
Bouwregels
5.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
de oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m2, met uitzondering van bouwpercelen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere oppervlakte hebben;
het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.
5.2.2
Gebouwen, geen woningen zijnde
Voor het bouwen van gebouwen, geen woningen zijnde gelden de volgende bepalingen:
gebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd te worden, tenzij sprake is van een inpandige bedrijfswoning;
tenminste 1 gevelzijde van de bedrijfsgebouwen dient te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dan wel maximaal 3 m daarachter, indien deze wordt aangegeven op de verbeelding, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt op het bedrijventerrein in [plaats 3];
de minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m;
e goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Voetnoten

1.Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “afwijken van het bestemmingsplan” met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Artikel 1.56 onder c bestemmingsplan Bedrijventerreinen.
3.Zie ook: ABRvS 18 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3861.
4.ABRvS 2 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP0330.
5.De lichte TNO-norm: ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende acht maanden), gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam.
6.Bezonnings- en uitzichtonderzoek van [website] ( [persoon B] ) van 30 mei 2024.
7.Rapport schaduwberekening/bezonningsbeelden van [adviesbureau 1] van 27 oktober 2022.
8.Bezonningsonderzoek van [adviesbureau 2] van 22 augustus 2024.
9.ABRvS 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1481.
10.Artikel 5.2.2. aanhef en onder c Bestemmingsplan Bedrijventerreinen, zie bijlage.