Beoordeling door de rechtbank
16. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
17. Belanghebbende stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat zij geen dividendbelasting is verschuldigd en dat de naheffingsaanslag en de boete daarom dienen te worden vernietigd. De kern van het betoog van belanghebbende is dat sprake is van dwaling bij het sluiten van de VSO.
18. De inspecteur is van mening dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Wat betreft de boete is hij van mening, dat deze moet worden vernietigd. Ter zitting heeft de inspecteur betoogd dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat belanghebbende door het sluiten van de VSO heeft afgezien van de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen.
19. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
20. Belanghebbende is eind 2021 ontbonden en bestaat dus niet meer. Een namens een niet meer bestaande rechtspersoon ingesteld beroep is in beginsel niet-ontvankelijk
.Omdat in het onderhavige geval de mogelijkheid bestaat de ontbonden rechtspersoon te laten herleven voor de vereffening, is het beroep van belanghebbende volgens jurisprudentie van de Hoge Raad toch ontvankelijk.
21. Ook gelet op de inhoud van de gesloten VSO is het beroep ontvankelijk. De VSO ziet namelijk niet op de dividendbelasting, maar op de inkomstenbelasting (de dienstbetrekking en het lucratief belang). Daarom valt niet in te zien dat belanghebbende geen rechtsmiddelen zou mogen aanwenden tegen de naheffingsaanslag dividendbelasting.
22. Gelet op het voorgaande is het beroep dus ontvankelijk.
Is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
23. Vast staat dat belanghebbende op 3 februari 2021 een dividend van € 11.500.000 heeft uitgekeerd aan [persoon A] . Hieruit volgt dat het belastbare feit zich voor de dividendbelasting heeft voorgedaan en dat belanghebbende inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting. Of sprake is van dwaling bij het sluiten van de VSO, zoals de gemachtigde heeft betoogd, doet daaraan niet af, omdat dwaling geen terugwerkende kracht heeft. Daarom hoeft de rechtbank geen oordeel te geven over de vraag of sprake is geweest van dwaling en zal dit dus in het midden laten.
24. Wat de hoogte van de aanslag betreft geldt dat de waardering van de dividenduitkering door belanghebbende zelf is vastgesteld en ook is aangegeven in de aangifte (zie hiervóór onder 12). De rechtbank ziet geen aanleiding om op het tijdstip van de aangifte uit te gaan van een lagere waardering, want de uitkering is gewaardeerd tegen de ten tijde van de uitkering geldende koers.
25. De naheffingsaanslag is daarom terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
26. Ter nadere motivering overweegt de rechtbank nog het volgende. Het betoog van belanghebbende dat sprake zou moeten zijn van vernietiging van de naheffingsaanslag of van een verlaging van de naheffingsaanslag, is gebaseerd op de stelling dat geen sprake was van een lucratief belang en dat sprake is van dwaling, zodat de VSO nietig is. Daarbij is ook een beroep gedaan op redelijke wetstoepassing. Dit betoog kan belanghebbende niet baten. Ook als inderdaad sprake zou zijn van dwaling, tast dit de verschuldigdheid van de dividendbelasting namelijk niet aan en kan het bedrag van de belasting ook niet lager worden. Het tijdstip van uitkering van het dividend en de hoogte daarvan (op basis van de waarde van de aandelen op dat moment) zou dan immers hetzelfde zijn, omdat het dividend nu eenmaal is uitgekeerd, zodat het belastbare feit tot de in aanmerking genomen hoogte zich heeft voorgedaan. Een geslaagd beroep op dwaling brengt onder het huidige civiele recht geen terugwerkende kracht met zich mee, maar slechts ongedaanmakingsverplichtingen over en weer. Dergelijke verplichtingen maken het belastbare feit niet ongedaan. Bovendien is in dit geval de dividenduitkering ook niet daadwerkelijk ongedaan gemaakt. Er is weliswaar een besluit tot vernietiging van de dividenduitkering genomen in de algemene vergadering van aandeelhouders, maar dit besluit heeft niet geleid tot teruglevering aan belanghebbende van de als dividend ontvangen aandelen. Integendeel, de vennootschap is daarna juist via een turboliquidatie ontbonden, na uitkering van het batig saldo aan [persoon A] , maar zonder dat de aangegeven dividendbelasting was afgedragen aan de Belastingdienst. Niet valt in te zien hoe het beroep op een redelijke wetstoepassing in een dergelijk geval tot het oordeel zou kunnen leiden dat de aangegeven dividendbelasting niet verschuldigd is. De situatie in het door gemachtigde aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2014 in de aanmerkelijk belang-sfeerbetrof een wezenlijk andere situatie, zodat die beslissing van de Hoge Raad hier niet naar analogie kan worden toegepast. Bovendien heeft de Hoge Raad in die zaak ook geen terugwerkende kracht voor de betreffende belasting aangenomen, maar een andere oplossing geboden. De stelling dat geen sprake was van een lucratief belang kan bij de beoordeling in ieder geval geen rol spelen, omdat over het bestaan van een lucratief belang nu juist bindende afspraken zijn gemaakt in de VSO, waarbij is afgesproken dat wordt afgezien van de mogelijkheid om rechtsmiddelen hierover in te stellen. De rechtbank kan over het lucratief belang dus niet oordelen. Ook kan de rechtbank geen oordeel geven over de stelling dat de VSO contra legem zou zijn gesloten. Daarvoor is namelijk de civiele rechter de bevoegde rechter.
27. Het beroep is gegrond, voor zover het ziet op de aan belanghebbende opgelegde boete, omdat de inspecteur het standpunt heeft ingenomen dat de boete moet worden vernietigd. De rechtbank zal de inspecteur daarin volgen.