ECLI:NL:RBGEL:2025:1695

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
arn 24_33
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.C. Schuurman - Kleijberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank inzake aflossingscapaciteit en beslagvrije voet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 21 november 2023, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 6 februari 2023 gegrond werd verklaard. De SVB had bepaald dat eiser vanaf februari 2023 een bedrag van € 45 per maand moest aflossen op zijn schuld. Eiser betwistte de hoogte van dit bedrag en stelde dat hij in een schrijnende financiële situatie verkeerde, waardoor hij niet in staat zou zijn om dit bedrag terug te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB bij de vaststelling van het aflossingsbedrag rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, zoals vastgelegd in de wetgeving. Eiser had eerder een aanvulling op zijn ouderdomspensioen ontvangen, maar door verblijf in het buitenland was deze herzien en moest hij het teveel betaalde bedrag terugbetalen. De rechtbank concludeert dat de SVB de beslagvrije voet correct heeft toegepast en dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn financiële noodsituatie.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de SVB het maandelijkse aflossingsbedrag van € 45 terecht heeft vastgesteld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/33

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB)

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 21 november 2023 (het bestreden besluit).
1.1.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van besluit
6 februari 2023 gegrond verklaard, is (
naar de rechtbank begrijpt) het besluit van 6 februari 2023 herroepen en is bepaald dat eiser met ingang van de maand februari 2023 een bedrag van € 45 per maand moet aflossen op zijn schuld aan de SVB.
1.2.
De rechtbank heeft partijen verzocht [1] zich schriftelijk nader uit te laten over wat de uitspraak van 26 januari 2024 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] betekent voor het beroep van eiser. Partijen hebben hierop gereageerd. [3]
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. De rechtbank heeft bij brief van 7 januari 2025 gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 13 februari 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [4]

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Aan eiser en zijn toenmalige echtgenote is een aanvulling op het ouderdomspensioen (de AIO) op grond van de Participatiewet toegekend. Omdat zij meerdere periodes te lang in het buitenland hebben verbleven, is bij besluit van 6 januari 2022 de AIO herzien en is het teveel betaalde teruggevorderd. Daarnaast is een boete opgelegd. Deze besluiten zijn onherroepelijk geworden.
2.2.
Bij besluit van 1 maart 2022 is de SVB overgegaan tot invordering van de teveel ontvangen AIO en de boete. [5]
2.3.
Eiser is op 24 maart 2022 in het buitenland gehuwd met zijn huidige echtgenote. Eiser heeft de SVB hierover niet geïnformeerd.
2.4.
Bij brief van 10 mei 2022 heeft de SVB een aanmaning aan eiser gestuurd. Eiser heeft in oktober 2022 verzocht om een betalingsregeling. De SVB heeft bij brief van 7 oktober 2022 nadere informatie bij eiser opgevraagd. Ook op dat moment heeft eiser de SVB niet geïnformeerd over zijn (buitenlandse) huwelijk.
2.5.
De SVB heeft op basis van de door eiser verstrekte informatie het maandelijkse aflossingsbedrag (vanaf de maand februari 2023) bij besluit van 6 februari 2023 vastgesteld op € 197 per maand.
2.6.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft eiser de SVB geïnformeerd over het op 24 maart 2022 gesloten huwelijk.
2.7.
Vervolgens heeft de SVB het bestreden besluit genomen en is het aflossingsbedrag, met inachtneming van de voor eiser en zijn echtgenote geldende beslagvrije voet, vastgesteld op € 45 per maand.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de SVB terecht heeft besloten om het maandelijks aflossingsbedrag vanaf de maand februari 2023 op € 45 te stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van een kennelijk onredelijk resultaat?
5. Niet in geschil is dat eiser gehouden is de teveel ontvangen AIO en de opgelegde boete (terug) te betalen. Die beslissing staat in rechte vast. De rechtbank kan alleen de vraag beoordelen of eiser het verschuldigde kan terugbetalen en zo ja, met welke maandelijkse bedragen. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de SVB bij de vaststelling van het maandelijks aflossingsbedrag op € 45 per maand rekening heeft gehouden met de voor eiser en zijn echtgenote geldende beslagvrije voet en in dat verband ook overeenkomstig vaste rechtspraak van de CRvB heeft gehandeld. [6]
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat desondanks nog steeds sprake is van een schrijnende financiële situatie. Eiser stelt dat hij aan het einde van de maand onvoldoende middelen overhoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser is dan ook van oordeel dat hij niet(s) hoeft terug te betalen.
7. Volgens de SVB is er geen sprake van een kennelijk onredelijk resultaat [7] , omdat de SVB de aflossingscapaciteit van eiser heeft vastgesteld op 5% van zijn netto-inkomen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
Eiser beroept zich op het bepaalde in artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling). Dat lid bepaalt dat van artikel 3 en 4 van de Regeling en dus van het uitgangspunt dat de volledige aflossingscapaciteit wordt benut kan worden afgeweken als dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SVB in het bestreden besluit de beslagvrije voet op de juiste wijze vastgesteld. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat wanneer de het aflossingsbedrag met toepassing van de voor de schuldenaar geldende beslagvrije voet [8] kennelijk en juist is vastgesteld, in beginsel geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. [9]
8.3.
Vervolgens is de vraag of in dit geval, ondanks dat de beslagvrije voet juist is vastgesteld en toegepast en de aflossingscapaciteit aan de hand daarvan is vastgesteld op
€ 45 per maand, toch sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat, zoals eiser aanvoert.
8.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is.
8.3.2.
Eiser heeft enkel gesteld dat hij aan het einde van de maand onvoldoende geld overhoudt om in zijn (noodzakelijke) levensbehoefte te voorzien. Uit de in deze procedure overgelegde bankafschriften volgt niet dat eiser onvoldoende middelen heeft om maandelijks € 45 af te lossen. Andere stukken waaruit volgt dat sprake is van een financiële noodsituatie, zoals bijvoorbeeld een dreigende huisuitzetting of afsluiting van nutsvoorzieningen, zijn door eiser niet overgelegd.
8.3.3.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel verder dat de wetgever ten tijde van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet expliciet heeft overwogen dat een schuldenaar te allen tijde gehouden is tot terugbetaling van een schuld en dat daarvoor (tenminste) 5% van het netto-inkomen moet worden aangewend, ook als het inkomen op of onder de voor deze schuldenaar geldende bijstandsnorm ligt. [10]
8.3.4.
Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiser, anders dan de partijen in de hiervoor genoemde uitspraken van de CRvB, niet onder het oude ‘beslag-regime’ viel. In het geval van eiser is geen sprake van een grote inkomensachteruitgang door toepassing van de ‘nieuwe’ beslagvrije voet. Ook om die reden kan niet worden aangenomen dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de SVB het maandelijkse bedrag van de aflossing terecht heeft bepaald op € 45. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman - Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bij brief van 12 november 2024 aan de gemachtigde van eiser en vervolgens bij brief van 28 november 2024 aan de SVB.
3.Eiser bij brief van 26 november 2024 en de SVB bij brief van 11 december 2024.
4.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
5.Een bedrag van totaal € 8.511,33.
6.Zie de uitspraak genoemd in voetnoot 2 en de uitspraak van 14 januari 2025 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2025:135.
7.Zie ook de uitspraak van 8 februari 2024 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2024:2.
8.Die wordt bepaald aan de hand van onder meer de artikelen 475c en 475 d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9.Zie onder noten 2 en 6.
10.Zie de Inleiding bij de Memorie van Toelichting bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, Kamerdossier 34628, nummer 3, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34628-3.html.