ECLI:NL:RBGEL:2025:2320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
ARN 23_3796
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve tegemoetkoming NOW-3 door de Rechtbank Gelderland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van een amateurvoetbalvereniging tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister had op 8 februari 2023 een tegemoetkoming van € 16.454 vastgesteld, waartegen de vereniging bezwaar aantekende. De rechtbank concludeert dat de minister terecht geen rekening heeft gehouden met de loonkosten van een andere stichting die onderdeel uitmaakt van een concern, omdat de NOW-regeling per loonheffingennummer werkt. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen de wettelijke termijn heeft beslist en dat de beroepsgronden van de eiseres niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de vaststelling van de tegemoetkoming in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling door de minister van de definitieve tegemoetkoming op grond van de derde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3), vijfde tranche op € 16.454.
1.1.
De minister heeft dit vastgesteld met het besluit van 8 februari 2023. Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij deze vaststelling gebleven.
1.2.
Namens de minister heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting
. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, een amateurvoetbalvereniging, heeft op 6 mei 2021 voor het loonheffingennummer [nummer 1] (hierna: [nummer 1]) een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-3 voor de maanden april, mei en juni 2021 (vijfde tranche). Daarop heeft zij vermeld dat zij een omzetverlies van 100% verwacht. Bij besluit van 10 mei 2021 heeft de minister aan eiseres voor het loonheffingennummer [nummer 1] op grond van de NOW-3 een tegemoetkoming in de loonkosten verleend van € 18.078 waarvan een bedrag van € 14.463 als voorschot wordt uitbetaald. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2.1.
Eiseres heeft op 5 september 2022 voor het loonheffingennummer [nummer 1] de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-3, vijfde tranche aangevraagd. Daarop heeft eiseres vermeld dat zij (samen met de [naam stichting] (hierna: de Stichting)) onderdeel uitmaakt van een concern en dat het concern een omzetverlies van 91% heeft geleden. Daarbij is de noodzakelijke verklaring van een deskundige derde gevoegd.
2.2.
Hierna heeft de minister het besluit van 8 februari 2023, vermeld onder 1, genomen. Dit betreft de vaststelling voor het loonheffingennummer [nummer 1]. Omdat eiseres een voorschot heeft ontvangen van € 14.463, heeft de minister meegedeeld dat zij nog een bedrag van € 1.991 tegoed heeft. Eiseres heeft in bezwaar naar voren gebracht dat de minister, gelet op het feit dat sprake is van een concern en de aanvraag van 5 september 2022 ook als concern is ingediend, uit had moeten gaan van een totale loonsom van € 51.114 en niet van € 15.194. De minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat op basis van de NOW-3 een subsidie wordt verstrekt per loonheffingennummer. Per loonheffingennummer wordt vervolgens een subsidie berekend gebaseerd op de corresponderende loonkosten op het loonheffingennummer. Alleen de bepaling van het omzetverlies moet gebeuren op groepsniveau. De Stichting zal dus zelf een aanvraag moeten indienen op het loonheffingennummer [nummer 2] (hierna: [nummer 2]) en dat is ook gebeurd. Dit is afgewezen omdat de loonsom in de maand juni 2021 ontbreekt. Volgens de minister is er ook geen aanleiding om maatwerk toe te passen gelet op de systematiek van de NOW-regeling die noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter heeft. Bovendien zou volgens de minister een hogere loonsom in de subsidieperiode ook niet leiden tot een hogere vastgestelde tegemoetkoming, omdat de loonsom over juni 2020 ongewijzigd blijft en er geen loonsomdaling is vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vaststelling door de minister van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3, vijfde tranche, op € 16.454. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres voert ten eerste aan dat het UWV niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar genomen bestreden besluit, omdat er sprake is van procedurele verzuimen van de zijde van het UWV en het bestreden besluit te laat is genomen. De procedurele verzuimen bestaan volgens eiseres uit het volgende. Het UWV heeft in de brief van 17 februari 2023 laten weten dat eiseres binnen tien werkdagen gebeld zou worden en dat is niet gebeurd. Ook heeft eiseres pas negen dagen na 3 mei 2023, de datum waarop het bestreden besluit zou volgen, de brief van 26 april 2023 ontvangen waarin staat dat het niet lukt om op 3 mei 2023 te beslissen en dat de beslistermijn verlengd wordt tot uiterlijk 14 juni 2023. Daarnaast is het bestreden besluit pas op 21 juni 2023 bij eiseres bekend geworden, nadat eiseres het UWV in gebreke had gesteld. Het UWV heeft niet bewezen dat het bestreden besluit binnen de wettelijke termijn is genomen.
5.1.
De rechtbank overweegt ten eerste dat de Awb niet de mogelijkheid kent om een bestuursorgaan niet-ontvankelijk te verklaren in een genomen besluit. De rechtbank begrijpt eiseres aldus dat zij betoogt dat het bestreden besluit, vanwege het door haar gestelde, niet rechtmatig is genomen en daarom vernietigd moet worden. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister, gelet op de verlenging van de beslistermijn, uiterlijk op 14 juni 2023 het bestreden besluit had moeten nemen. Het bestreden besluit dateert ook van die datum maar eiseres stelt dat zij het toen niet heeft ontvangen. Het UWV heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op die datum ook aan eiseres is verzonden. Op 16 juni 2023 heeft eiseres het UWV in gebreke gesteld. Als het bestuursorgaan twee weken na de ingebrekestelling nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. [2] Nu eiseres het bestreden besluit op 21 juni 2023 heeft ontvangen, heeft de minister binnen de gestelde wettelijke termijn beslist. In het besluit van 20 juni 2023 heeft het UWV zich dus terecht op het standpunt gesteld dat zij geen dwangsom is verschuldigd.
Verder stelt eiseres dat zij de brief van 26 april met daarin de vermelding van de verlenging van de beslistermijn pas op 12 mei 2023 heeft ontvangen. Dit acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat zich bij de stukken een brief bevindt van eiseres van 3 mei 2023 waarin zij zelf stelt dat zij de brief waarin staat dat een beslissing niet lukt - waarmee zij kennelijk doelt op de brief van 26 april 2023 want dat is ook de brief die eiseres heeft bijgevoegd -, op 3 mei 2023 heeft ontvangen. Dat het UWV niet binnen tien werkdagen na 17 februari 2023 heeft gebeld met eiseres maar pas op 14 juni 2023 – hetgeen ook door het UWV is erkend – is weliswaar slordig, maar maakt niet dat het bestreden besluit niet rechtmatig is genomen en vernietigd moet worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres voert verder aan dat de minister uit had moeten gaan van een loonsom van € 51.114. Het UWV had namelijk ook de loonkosten over de maanden april en mei 2021 van loonheffingennummer [nummer 2] mee moeten nemen. Het UWV heeft immers bij de brief van 14 juni 2023 vastgesteld dat dit nummer behoort tot de groep met loonheffingennummer [nummer 1] en dit nummer kon zelf geen aanvraag doen, omdat de vergoeding voor de werknemers wordt uitbetaald in tien maanden, met uitzondering van de maanden juni en juli. De deur van het UWV zat dus dicht en daarom hadden ook de loonkosten over de maanden april en mei 2021 van loonheffingennummer [nummer 2] meegenomen moeten worden. Dat is ook in overeenstemming met de berekening die is gemaakt bij de NOW-1. Daar is de tegemoetkoming verhoogd vanwege de hogere loonsom. Het UWV had maatwerk toe kunnen passen. Een generiek en grofmazig karakter van een regeling kan geen argument zijn om een aanvraag ook zo te beoordelen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in de NOW-3 is bepaald dat de subsidie wordt aangevraagd, verleend en vastgesteld per loonheffingennummer. Daarbij wordt onder meer uitgegaan van de loonsom behorend bij dat loonheffingennummer. Dit volgt uit de artikelen 1, 7, 8, 21, 22 en 24 van de NOW-3 en ook uit de toelichting die is gegeven bij de NOW-3. [3] Alleen voor het bepalen van de omzetdaling kan worden uitgegaan van een concern of groep. [4] De minister heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat met de loonkosten van het loonheffingennummer van de Stichting geen rekening kan worden gehouden. De Stichting had, om voor een tegemoetkoming in de loonkosten over de periode van april tot en met juni 2021 in aanmerking te komen, zelf een aanvraag in moeten dienen. De minister heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat de Stichting dit ook heeft gedaan, maar dat die aanvraag is afgewezen omdat een loonsom in de maand juni 2020 ontbreekt
(de rechtbank begrijpt dat het loon nihil was, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die hierna wordt genoemd). De CRvB heeft over deze problematiek, ten aanzien van de NOW-3, vierde tranche, al een definitieve uitspraak gedaan. [5] Daarin is geoordeeld dat de regelgever in de NOW-3 bewust heeft afgezien van een regeling voor seizoensarbeid en bewust en gemotiveerd voor de referentiemaand juni 2020 heeft gekozen en er dus een politiek-bestuurlijke afweging is gemaakt waarmee er geen ruimte is om met toepassing van de terughoudende exceptieve toets te bepalen dat in het geval van de Stichting van de referentiemaand moet worden afgeweken. Eiseres kan met de onderhavige beroepsprocedure niet bewerkstelligen dat alsnog met de loonkosten van de Stichting over de maanden april en mei 2021 rekening wordt gehouden om zo een hogere subsidie te verkrijgen en daarmee de door de Stichting niet verkregen subsidie te compenseren. De regelgever heeft er bewust voor gekozen om uit te gaan van de loonsom behorend bij het loonheffingennummer waarvoor de aanvraag wordt gedaan. Er is geen ruimte om met toepassing van de terughoudende exceptieve toets te bepalen dat hiervan in het geval van eiseres moet worden afgeweken. Eiseres heeft ook geen omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat sprake is van niet in de NOW-3 verdisconteerde, bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die strikte toepassing van het op deze manier bepalen van de loonsom zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming bij de NOW-1 hoger is uitgevallen vanwege een hogere loonsom betekent niet dat destijds wel rekening is gehouden met de loonkosten van de Stichting. Dat is door eiseres ook niet aannemelijk gemaakt. Dat er bij eiseres bij de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 rekening is gehouden met een hogere loonsom had er mee te maken dat de regelgever destijds seizoensbedrijven die in maart vaak meer personeel in dienst hadden dan in januari, tegemoet wilde komen. Om die reden is geregeld dat de subsidie omhoog ging wanneer de werkgever in de maanden maart, april en mei 2020 een hogere loonsom had dan in januari 2020. [6] Bij de NOW-3 heeft de regelgever er bewust voor gekozen om geen aparte regeling meer op te nemen voor seizoensbedrijven of andere werkgevers met een hogere loonsom in de meetperiode dan in de referentieperiode. De minister schrijft hierover in de nota van toelichting:
“Ook in de NOW-3 wordt, net als eerder in de NOW-2, geen aparte regeling opgenomen voor seizoensbedrijven of andere werkgevers met een hogere loonsom in de meetperiode dan in de referentieperiode, zoals nieuw gestarte bedrijven en bedrijven die door overname zijn gegroeid. Enerzijds is dat vanwege het robuuste karakter van de NOW, die eenvoudig uit te voeren moet zijn omdat de regeling erop gericht blijft voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk ondersteuning te kunnen bieden. Daarnaast geldt dat werkgevers ten opzichte van de NOW-1 beter zicht hebben op de risico’s vanwege corona. Hoewel er bedrijven zijn die weinig invloed hebben op het benodigde personeel per seizoen (appels oogsten kan niet op elk moment in het jaar), geeft – nu seizoensbedrijven voor de uitvoering niet af te bakenen zijn van andere bedrijven – een regeling voor seizoensarbeid een onwenselijke prikkel voor overige ondernemers om in deze tijd activiteiten te ondernemen die gericht zijn op uitbreiding van het personeelsbestand. De NOW-3 is er niet op gericht deze risico’s vooraf af te dekken.” [7]
Het UWV hoefde dus geen maatwerk toe te passen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de vaststelling door de minister van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3, vijfde tranche, op € 16.454 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

NOW-3
Artikel 1. Begripsbepaling
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
loonsom:het loon van alle werknemers, behorende tot een loonheffingennummer;
loonheffingennummer:het nummer, genoemd in artikel 1a.1, tweede lid, onderdeel b, onder 1, van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte;
(...)
Artikel 6. Afwijking van bepalen omzetdaling op niveau concern of groep
1. In afwijking van artikel 5, zevende lid, kan aan de werkgever die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in dat lid, en die daar bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie om verzoekt, subsidie worden verstrekt waarbij de omzetdaling wordt bepaald op basis van de omzetdaling van die rechtspersoon of vennootschap afzonderlijk, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige activiteiten die voor meer dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter beschikking stellen van arbeidskrachten;
b. de werkgever handelt in overeenstemming met een van dagtekening voorziene overeenkomst over werkbehoud, die door hem voorafgaand aan de aanvraag van de vaststelling van de subsidie wordt aangegaan met de belanghebbende verenigingen van werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief ontslag, en bij gebreke daarvan, of indien de werkmaatschappij minder dan 20 werknemers heeft, een andere vertegenwoordiging van werknemers, inhoudende de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of de vergadering als bedoeld in artikel 35b, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden;
c. de andere rechtspersonen of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, voeren geen opdrachten of projecten uit die ten koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap waarvoor de omzetdaling met toepassing van dit artikel wordt bepaald; en
d. de omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 5, zevende lid, bedraagt in de omzetperiode minder dan 20% in geval van een subsidieaanvraag voor de derde tranche en minder dan 30% in geval van een subsidieaanvraag voor de vierde en vijfde tranche.
2. Indien en voor zover werknemers van de rechtspersoon of vennootschap, waarvan de omzet met toepassing van het eerste lid wordt vastgesteld, in de omzetperiode werkzaamheden verrichten bij een andere rechtspersoon of vennootschap, wordt de omzet van de rechtspersoon of vennoot schap naar boven bijgesteld. Voor de berekening van de verhoging wordt de omzet over 2019 afgezet tegen de loonkosten over 2019. Deze verdeling wordt toegepast op de loonkosten zoals deze zijn ingezet bij de andere rechtspersoon of vennootschap en toegerekend aan de omzet over de omzetperiode.
3. Bij toepassing van het eerste lid worden bij de berekening van de omzet: a. dezelfde verrekenprijsregels en grondslagen van waardering en resultaatbepaling gehanteerd als in de laatste voor 1 oktober 2020 vastgestelde jaarrekening voor de derde vierde en vijfde tranche; en b. mutaties in de voorraden gereed product toegerekend aan de omzet.
4. Bij toepassing van dit artikel kan een groepsdeel als bedoeld in artikel 405, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bestaande uit een tussenholding en haar groepsmaatschappijen worden behandeld als waren zij één rechtspersoon.
5. Indien in strijd wordt gehandeld met het eerste lid, onderdeel c, of het tweede lid, wordt voor de toepassing van dit artikel de omzet bijgesteld naar de situatie waarin niet in strijd met die artikelen zou zijn gehandeld.
Artikel 7. Aanvraag van de subsidieverlening
1. De werkgever kan per tranche een subsidieaanvraag indienen door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier.
2. Een subsidieaanvraag wordt ingediend in de volgende tijdvakken:
a. voor aanvragen voor de derde tranche op grond van hoofdstuk 2, van 16 november 2020 tot en met 13 december 2020;
b. voor aanvragen voor de vierde tranche op grond van hoofdstuk 3, van 15 februari 2021 tot en met 14 maart 2021;
c. voor aanvragen voor de vijfde tranche op grond van hoofdstuk 4, van 17 mei 2021 tot en met 13 juni 2021.
3. De werkgever kan eenmaal per loonheffingennummer per tranche een subsidieaanvraag indienen.
4. In de subsidieaanvraag wordt in ieder geval vermeld:
a. de verwachte omzetdaling;
b. de omzetperiode, tenzij uit artikel 4, tweede of derde lid, voortvloeit welke omzetperiode gehanteerd wordt;
c. het loonheffingennummer;
d. het door de Kamer van Koophandel toegekend uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, indien de werkgever daarover beschikt;
e. het rekeningnummer uit een land dat valt onder de EU-Verordening/260/2012, waarop de werkgever betalingen van de Belastingdienst inzake loonheffingen ontvangt; en
f. of een verzoek als bedoeld in artikel 5, vierde lid, wordt gedaan.
5. In de subsidieaanvraag verklaart de werkgever dat voldaan zal worden aan de verplichting, bedoeld in artikel 14 en dat indien artikel 6 wordt toegepast, het groepshoofd, bedoeld in artikel 406, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de moedermaatschappij, bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, daarmee instemmen.
6. Indien de werkgever onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, of indien de werkgever meerdere loonheffingennummers heeft, wordt hetzelfde percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, alsook dezelfde omzetperiode, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, voor alle rechtspersonen en vennootschappen binnen de groep respectievelijk de loonheffingennummers gehanteerd. In afwijking van de eerste zin hoeft voor de werkgever die onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, niet hetzelfde percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a te worden gehanteerd als het percentage dat voor de groep wordt gehanteerd, als de werkgever bij de aanvraag tot vaststelling verzoekt artikel 6 toe te passen.
7. De subsidieaanvraag wordt elektronisch gedaan, tenzij op www.uwv.nl kenbaar wordt gemaakt dat een schriftelijke subsidieaanvraag ook mogelijk is.
8. Door het indienen van een aanvraag stemt de werkgever ermee in dat de volgende gegevens uit het subsidiedossier openbaar gemaakt kunnen worden:
a. de naam en de vestigingsplaats van werkgever;
b. het verstrekte voorschot; en
c. de vastgestelde subsidie.
Artikel 8. Verlening van de subsidie
1. De Minister besluit binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot subsidieverlening.
2. De subsidiebeschikking vermeldt in ieder geval:
a. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend;
b. de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening en het voorschot;
c. de verplichtingen, bedoeld in artikel 12, 13 en 14, waaraan de werkgever moet voldoen; en
d. de termijn waarbinnen de vaststelling van de subsidie moet worden aangevraagd.
3. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt niet het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
Artikel 21. Voorwaarden voor subsidieverlening
De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 augustus 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 30%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021.
Artikel 22. Hoogte van de subsidie
1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,4 x 0,6
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:
a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werk nemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.
2. Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het zevende aangiftetijdvak van het jaar 2020, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het vierde aangiftetijdvak van het jaar 2020, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. Indien de loonsom bedoeld onder de letter C meer dan 20%, naar beneden afgerond, lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld in het eerste lid, onder de letter B, wordt de subsidie verlaagd met:
((0,8B x 3) – C) x 1,4 x 0,6
Hierbij staat:
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van het eerste lid tot en met vierde lid;
C voor de loonsom over de periode 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021, met dien verstande dat het eerste en het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij de gehanteerde aangiftetijd vakken het vierde tot en met het zesde aangiftetijdvak van het jaar 2021 zijn.
6. Indien er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen, wordt de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C, verhoogd met 8,33 procent.
7. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter B, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 augustus 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
8. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter C, bedoeld in het vijfde lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 augustus 2021 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Indien de loonaangifte na laatstgenoemde datum naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister besluiten de gewijzigde loonaangifte in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C.
9. De subsidie wordt verlaagd met 5% indien de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 12, onderdeel e.
Artikel 23. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B x 3 x 1,4 x 0,6
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 22, eerste tot en met vierde lid.
Artikel 24. Subsidievaststelling
1. De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidies voor de tranches waarover aan hem subsidie is verleend voor elke tranche afzonderlijk aan binnen 24 weken na 1 september 2021, door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. De termijn, bedoeld in de eerste zin, bedraagt 38 weken, indien de werkgever op grond van artikel 13, eerste lid, een verklaring van een accountant overlegt. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling worden voor iedere tranche waarover subsidie is verleend in ieder geval meegezonden:
a. de definitieve gegevens over de omzetdaling in de omzetperiode, alsmede informatie waaruit dit blijkt;
b. een verklaring waaruit blijkt of in de periode, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, onderdelen of activiteiten zijn afgestoten;
c. de verklaring van een accountant of een derde, bedoeld in artikel 13, eerste en derde lid; en
d. een verklaring dat voldaan is aan artikel 12, onderdelen a, b, en f tot en met j en artikel 14 genoemde verplichtingen;
3. De werkgever die bij de aanvraag van de vaststelling verzoekt om toepassing van artikel 6 verklaart voor iedere tranche waarvoor hij toepassing van artikel 6 verzoekt dat voldaan is aan de voorwaar den van artikel 6 en zendt voor iedere tranche een verklaring van een accountant mee waaruit dat blijkt.
4. Indien aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, per tranche een voorschot wordt verstrekt van € 100.000 of meer, of indien per tranche de hoogte van de subsidie die wordt verstrekt € 125.000 of meer bedraagt, vult de werkgever, die geen verklaring van een accountant heeft meegezonden, op verzoek van de minister de aanvraag binnen 14 weken aan met een verklaring van een accountant.
5. De subsidies worden vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 16, 19, of 22, met dien verstande dat de subsidie voor een tranche in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien:
a. de omzetdaling in de omzetperiode voor die tranche minder bedraagt dan het tranchegebon den minimumpercentage, bedoeld in artikel 15, 18 of 21;
b. de werkgever voor die tranche geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 13, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 13, tweede en vierde lid, is vrijgesteld; of
c. de werkgever die verzocht heeft om toepassing van artikel 6, voor die tranche niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 6; of
d. indien met betrekking tot die tranche in strijd is gehandeld met een verplichting, als bedoeld in artikel 14.
6. De Minister stelt de subsidies vast binnen 52 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Staatscourant 2020, nr. 52209, 9 oktober 2020 p. 31 en p. 39, eerste alinea.
4.Dit volgt uit artikel 6 van de NOW-3.
5.Uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:646.
6.Zie de Kamerbrief bij de derde wijziging van de NOW-1 van 20 mei 2020, 2020-0000069947.
7.Staatscourant 2020, nr. 52209, 9 oktober 2020 p. 19. Zie ook de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1619.