ECLI:NL:RBGEL:2025:2435

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
05.318688.24 vs
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor stalking, mishandeling en bedreiging van zijn vrouw en anderen

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een 36-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor verschillende strafbare feiten, waaronder stalking, mishandeling en bedreiging. De man had een gps-tracker onder de auto van zijn vrouw geplaatst om haar te volgen, omdat hij vermoedde dat zij vreemdging. Dit leidde tot een reeks gewelddadige incidenten, waaronder het blokkeren van haar auto en het bedreigen van haar en twee mannen met een koevoet. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan stalking en mishandeling, en legde hem een gevangenisstraf op van 309 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast moet hij schadevergoeding betalen aan de slachtoffers en is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inhoudt dat hij geen contact mag hebben met zijn vrouw zolang de reclassering dat nodig acht. De rechtbank achtte het niet nodig dat de man opnieuw in detentie moest, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds ondergane voorarrest van 39 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.318688.24
Datum uitspraak : 28 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1988 in [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode 1] in [plaats 1] ,
feitelijk verblijvend aan de [adres 2] , [postcode 2] in [plaats 2] .
Raadsman: mr. M. Landsman, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2024 t/m 6 oktober 2024 te Arnhem en/of te Wageningen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] ,
-door een of meermalen de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen en/of
-door een tracker onder de auto van die [slachtoffer 1] te plaatsen en/of
-door die [slachtoffer 1] voornoemd (meermaals) te achtervolgen met zijn, verdachtes auto en/of
-door die [slachtoffer 1] voornoemd met zijn, verdachtes auto de vrije doorgang te blokkeren, althans te belemmeren en/of
-door de woning van die [slachtoffer 1] te observeren,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] voornoemd te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Wageningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met een koevoet slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] voornoemd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Wageningen, althans in Nederland, zijn echtgenote [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] voornoemd (meermalen) met kracht met een koevoet op het lichaam (hand) te slaan;
3.
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Wageningen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door de auto waarin voornoemde personen zaten met hoge snelheid te achtervolgen in zijn, verdachtes auto en/of door een/of meermalen met hoge snelheid tegen de auto van voornoemde personen aan te rijden en/of door dreigend te roepen "jij gaat dood" en/of "ik maak jou dood, dat is mijn vrouw", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Wageningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meer slaande bewegingen heeft gemaakt met een koevoet in de richting van voornoemde personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Wageningen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een koevoet een of meer slaande bewegingen te maken in de richting van voornoemde personen;
5.
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Arnhem, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven
aanwijzingen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 subsidiair, 3, 4 subsidiair en 5.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 primair. Hij heeft betoogd dat geen sprake is van belaging. Voor zover er al sprake was van een inbreuk, dan zag deze niet op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, maar op de veiligheid van de kinderen van verdachte. Ook de stelselmatigheid is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van feit 1. Wat betreft feit 2 bevat het dossier onvoldoende bewijs voor poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde meent de raadsman dat de onderdelen ‘meermalen’ en ‘met kracht’ niet kunnen worden bewezen. In feit 3 kan niet worden bewezen dat de aanrijdingen met hoge snelheid hebben plaatsgevonden en evenmin dat verdachte bedreigende woorden zou hebben geroepen. Met betrekking tot feit 4 zijn er geen aanwijzingen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft aangevallen of dat verdachte zodanig dicht bij hen is geweest dat kan worden gesproken van een poging tot zware mishandeling. Verder is onvoldoende duidelijk of verdachte met de koevoet slaande bewegingen heeft gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1, 2, 3 en 4
De rechtbank zal eerst ingaan op de incidenten die op 5 en 6 oktober 2024 hebben plaatsgevonden en vervolgens ingaan op de afzonderlijke feiten. Daarbij wordt ieder bewijsmiddel gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud ziet.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij en verdachte in scheiding liggen. Op 5 oktober 2024 was zij met [slachtoffer 2] en [naam 1] op een parkeerplaats bij Kronenburg in Arnhem-Zuid. Ze zaten in haar auto, een Peugeot 3008. Er kwam een busje aan dat achter haar parkeerde, waardoor ze niet kon wegrijden. Er kwamen twee of drie mannen uit het busje onder wie verdachte. Ze hoorde verdachte zeggen: “Oh, dus je chilt tegenwoordig met negers”. Tegen de mannen die uit het busje stapten zei hij dat ze moesten filmen. Voor de auto van [slachtoffer 1] lag een drempel en stonden een bushalte en een paal. Het is haar gelukt weg te rijden. Ze durfde niet naar huis te gaan en is samen met [slachtoffer 2] terug naar de stad gegaan. Daar kwam ze een andere [slachtoffer 3] , een lichtgetinte man, tegen. Ze is met beide [naam 2] gaan stappen. Het plan was om naar de woning van de lichtgetinte [slachtoffer 3] te gaan. De donkergetinte [slachtoffer 2] reed en [slachtoffer 1] zat op de bijrijdersstoel. Toen ze de afslag van de snelweg A12 namen, zag de donkergetinte [slachtoffer 2] dat de bus van verdachte opeens achter hen reed. Ze hebben geprobeerd voor verdachte te vluchten, maar verdachte bleef hen volgen. Ze zijn van Ede naar Wageningen gereden. Toen ze moesten remmen voor een rotonde, reed de bus op hen in en botste tegen hun auto aan. Op een gegeven moment stonden ze bijna stil, omdat ze een doodlopende weg waren ingereden. Verdachte reed opnieuw hard met zijn bus tegen de auto. [slachtoffer 1] en de beide [naam 2] wisten weg te komen en belandden bij de parkeerplaats van het busstation. De beide [naam 2] stapten uit de auto. [slachtoffer 1] hoorde een hoop geschreeuw. Ze zag dat verdachte een koevoet in zijn handen had en dat beide [naam 2] naar achteren liepen. Verdachte liep met de koevoet op hen af en maakte slaande bewegingen in hun richting. Uiteindelijk stond verdachte naast de auto en maakte het portier van [slachtoffer 1] open. Hij sloeg direct met de koevoet in haar richting. Ze heeft de slag met haar rechterhand afgeweerd, waardoor ze pijn had aan haar hand en de hand iets gezwollen was. [2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2024, de rechtbank begrijpt: 5 oktober 2024, met [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [naam 1] op een parkeerplaats in Kronenburg was. Er stopte een busje voor hen waardoor ze niet konden wegrijden. Er stapte een man uit het busje die naar de bestuurderskant van de auto liep, waar [slachtoffer 1] zat. Hij hoorde de man zeggen “Oh, dit doe je tegenwoordig dus. Chillen met negers enzo.” Op zondag 6 oktober 2024 reed [slachtoffer 2] omstreeks 4.00 uur in de auto van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zat op de bijrijdersstoel en achterin zat [slachtoffer 3] . Toen hij richting Ede reed, zag hij opeens koplampen in zijn achteruitkijkspiegel. Hij hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen dat het haar ex was. [slachtoffer 2] keek in de binnenspiegel van de auto en zag dat een zwarte bus met hoge snelheid op hen afreed. Hij begon harder te rijden en zag dat het busje steeds dichterbij kwam. Ze reden toen op de N225 richting Wageningen. [slachtoffer 2] voelde een harde klap en zag dat de bus achterop hun auto inreed. Hij reed toen zelf ongeveer 110 km/u. Hij wist niet hoe hard hij weg moest rijden. De bus bleef achter hen aan plakken. [slachtoffer 2] zag dat [slachtoffer 1] de politie belde. Volgens [slachtoffer 2] heeft de bus hen minimaal drie keer geramd. Het gebeurde ook een keer op een rotonde in een woonwijk. Hij is de parkeerplaats bij de bushaltes in Wageningen opgereden om weg te komen van het busje. Hij is gestopt omdat hij niet verder kon rijden, en samen met [slachtoffer 3] uit de auto gestapt. Hij zag dat verdachte uit de bus stapte met een koevoet in zijn rechterhand en dat hij met de koevoet op hen afkwam. Hij maakte slaande bewegingen in hun richting. [3] [slachtoffer 2] heeft gezien dat verdachte met een koevoet in zijn rechterhand naar [slachtoffer 1] toeliep, de koevoet omhoog tilde en met kracht naar beneden haalde in de richting van [slachtoffer 1] . Hij zag dat zij op haar hand werd geraakt. [4]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat er de hele tijd een busje achter hen aanreed toen ze Arnhem verlieten. Het meisje zei dat het haar ex was. Als ze harder reden, ging het busje ook harder rijden. Hij heeft hen twee keer geramd. De eerste keer was toen ze vanaf Veenendaal richting zijn woning reden. Terwijl ze met de politie in gesprek waren, werden ze van achteren geramd. Ze zijn daarna nog een keer geramd. Opeens kwamen ze tot stilstand bij een Albert Heijn. Toen [slachtoffer 3] uitstapte, zag hij de man die de bus bestuurde uit de bus komen met een koevoet in zijn hand. [slachtoffer 3] hoorde die man zeggen: “Ik maak jou dood, ik maak jou dood, dat is mijn vrouw.” De jongen die met hen was en de auto bestuurde, stapte ook uit. De man uit de bus kwam met de koevoet op hen af. [slachtoffer 3] heeft gezien dat het meisje werd geslagen terwijl ze nog in de auto zat. De man sloeg aan de bijrijderskant in de auto, daar waar het meisje zat. [5]
Verbalisanten die naar aanleiding van de melding van [slachtoffer 1] in Wageningen ter plaatse kwamen, zagen een man met een koevoet in zijn hand die in een soort gevechtshouding stond. De auto van de meldster, een zwarte Peugeot 3008, had schade aan de achterkant. Achter de Peugeot stond een zwarte bestelbus, waarvan de lampen en de motor nog aan waren. De bus was aan de voorkant beschadigd. Op het dashboard in de bus lag een telefoon, waarop onder in het scherm de melding “TKSTAR GPS TK915-4GE-83037, Vibration Alarm” te zien was. [6]
Feit 1
Onder feit 1 is aan verdachte stalking/belaging van [slachtoffer 1] ten laste gelegd.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft op 10 januari 2023 geoordeeld dat het stalken van een ex-partner voor een periode van drie dagen als stelselmatig kan worden aangemerkt, omdat het ging om berichten van zeer dreigende aard, die kort na elkaar werden verzonden en steeds indringender werden (ECLI:NL:HR:2023:4).
De rechtbank overweegt ten aanzien van de belaging als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij een gps-tracker onder de auto van [slachtoffer 1] had geplaatst. De tracker werkte echter pas op 4 oktober 2024. Hij zag [slachtoffer 1] op 5 oktober 2024 bij Kronenburg en is met zijn bus achter haar auto gestopt. Zijn vriend heeft een filmopname gemaakt om deze aan haar broers te kunnen laten zien. Verdachte heeft op 5 oktober 2024 met een koevoet een raam van de woning van [slachtoffer 1] opengemaakt, is de woning binnengegaan en heeft spullen meegenomen. Ook heeft hij de kinderen meegenomen en naar zijn schoonmoeder gebracht. Op 6 oktober 2024 is hij achter de auto van [slachtoffer 1] aangereden. Hij reed vlak achter de auto en heeft haar auto twee keer geraakt. Hij volgde haar omdat hij dacht dat ze vreemd ging, terwijl ze nog waren getrouwd. [7] Volgens verdachte is hij op 5 oktober 2024 en meerdere keren eerder in de woning geweest. Soms deed de oudste dochter open en soms ging hij via het raam naar binnen. [8]
Verbalisanten hebben op de door verdachte aangeven plek onder de Peugeot van [slachtoffer 1] een zwart kastje met in witte letters het opschrift “Winnes” aangetroffen. Het kastje was met een magneet aan de auto bevestigd. [9] Uit onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt dat de app TKSTAR2 is geïnstalleerd op 30 augustus 2024. [10]
Op de telefoon van verdachte is een videobestand aangetroffen van 5 oktober 2024 waarop te horen is dat verdachte in gesprek is met een andere persoon. Verdachte zegt: “zet hem vast, zet die auto vast broer”. Op de beelden is de voorkant van een bedrijfsbus te zien. Ook is te zien dat de bus een zachtjes achteruit rijdende auto blokkeert. In de telefoon zijn onder meer drie afbeeldingen aangetroffen, waarop te zien is dat verdachte [slachtoffer 1] achtervolgt. [11]
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 30 augustus 2024 een gps-tracker onder de auto van [slachtoffer 1] heeft geplaatst die volgens verdachte pas vanaf 4 oktober 2024 zou hebben gewerkt. Verdachte kon dus in ieder geval vanaf 4 oktober 2024 steeds zien waar de auto van [slachtoffer 1] was. Op 5 oktober 2024 is verdachte naar Kronenburg in Arnhem-Zuid gereden waar de auto van [slachtoffer 1] stond. Nu verdachte heeft verklaard dat de tracker vanaf 4 oktober 2024 werkte, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte met behulp van de tracker achter [slachtoffer 1] is aangereden dan wel dat hij haar met behulp van de tracker heeft getraceerd en naar haar toe is gereden. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat hij zijn bus achter de auto van [slachtoffer 1] heeft geplaatst en daardoor de doorgang voor haar heeft geblokkeerd. [slachtoffer 1] was daar met twee andere personen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] daar aangesproken en een van de inzittenden van zijn bus heeft een filmopname gemaakt. [slachtoffer 1] wist vervolgens met haar auto weg te rijden. Volgens verdachte is hij op 5 oktober 2024 met behulp van een koevoet de woning van [slachtoffer 1] binnengegaan. Hij is ook meerdere keren eerder naar binnen gegaan. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat hij ook voor 5 oktober 2024 een aantal keren zonder toestemming van [slachtoffer 1] de woning is ingegaan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de woning binnen is gegaan met het oog op de veiligheid van zijn kinderen. De rechtbank overweegt dat niet valt in te zien waarom hij in dat geval op 5 oktober 2024 gebruik maakte van een koevoet om de woning in te gaan. Verdachte had ook op andere manier voor de veiligheid van zijn kinderen kunnen zorgen. Gelet op de ernstig verstoorde relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] , acht de rechtbank het aannemelijker dat verdachte [slachtoffer 1] wilde controleren. Hij heeft immers ook verklaard dat hij haar wilde volgen omdat hij vermoedde dat ze vreemd ging.
Op 6 oktober 2024 heeft verdachte met behulp van de gps-tracker de auto van [slachtoffer 1] achtervolgd. Hij is daarbij verschillende keren tegen de achterkant van de auto gebotst.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde handelingen alleen al naar hun aard diep ingrijpen op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . Door het plaatsen van een gps-tracker onder de auto van [slachtoffer 1] kon verdachte steeds nagaan waar [slachtoffer 1] zich bevond. Verdachte heeft die tracker op 30 augustus 2024 op zijn telefoon geactiveerd. Dat de tracker pas op 4 oktober 2024 is gaan werken, zoals verdachte heeft verklaard, doet daar niet aan af, nu zijn intentie was al vanaf het begin haar reisbewegingen te volgen en hij daartoe dus al handelingen had verricht op 30 augustus 2024. Verdachte heeft op 5 en 6 oktober 2024 ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van de tracker en is [slachtoffer 1] gevolgd. Op 5 oktober 2024 heeft dat geleid tot het blokkeren van haar auto, zodat [slachtoffer 1] niet eenvoudig kon wegrijden. Bovendien zijn op verzoek van verdachte toen filmopnames gemaakt. Op 6 oktober 2024 heeft het gebruik van de tracker geleid tot een achtervolging, gevolgd door geweld. Verdachte is daarnaast in de ten laste gelegde periode meerdere keren zonder toestemming in de woning van [slachtoffer 1] geweest, waarbij hij een keer met een koevoet zich de toegang tot de woning heeft verschaft. Verdachte heeft dit alles kennelijk gedaan om [slachtoffer 1] te controleren, omdat hij vermoedde dat ze vreemd ging.
Het voorgaande in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte diep hebben ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en zijn aan te merken als stelselmatig. De rechtbank acht daarom feit 1 bewezen, met dien verstande dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs bevat dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] heeft geobserveerd.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2 primair.
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling acht de rechtbank wel bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dat verdachte met de koevoet heeft geslagen en [slachtoffer 1] daarbij op haar hand heeft geraakt. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat dit met kracht gebeurde. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.
Feit 3
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verdachte op 6 oktober 2024 met zijn bus de auto van [slachtoffer 1] achtervolgd. In die auto zaten [slachtoffer 2] als bestuurder en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als passagiers. Tijdens de achtervolging heeft [slachtoffer 1] gebeld naar de politie.
Uit de 112-melding blijkt dat onder meer het volgende is gezegd:
0.38
[slachtoffer 1] : “rem, rem, rem, voordat we doodgaan!”
0.45
[slachtoffer 1] : “rem alsjeblieft rem (…)”
0.53
[slachtoffer 1] : “Alsjeblieft rem, alsjeblieft rem”
1.05
[slachtoffer 1] : “Remmen remmen remmen, paaltje paaltje”
02.08:
verbalisant hoort meerdere keren een bonkend geluid.
02.10: Perso(o)n(en): Hij ramt ons! Hij ramt ons! Hij ramt ons mevrouw!
02.18: centralist: Heeft hij jullie geramd?
02.20:
verbalisant hoort opnieuw een bonkend geluid.
02.53:
verbalisant hoort opnieuw een bonkend geluid.
02.54: [slachtoffer 1] : Hij ramt weer!
03.00: [slachtoffer 1] : Hij ramt ons, hij ramt ons
Persoon: Mevrouw, ik wil niet dood!
04.28:
verbalisant hoort luidkeels een mannelijke stem: “Jij gaat dood, kom”. [12]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn bus ten minste twee of drie keer tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer 1] is aangereden. Volgens [slachtoffer 2] reed hij op een donkere rechte weg met een snelheid van 110 km/u, toen hij de eerste keer door verdachte werd geramd. De rechtbank heeft geen reden aan de door hem genoemde snelheid te twijfelen nu ook uit de 112-melding blijkt dat er kennelijk met hoge snelheden werd gereden. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] verklaard dat ze probeerden te vluchten, maar verdachte hen bleef volgen. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de schade aan de achterkant van de Peugeot er niet op wijst dat er hard is gereden, overweegt de rechtbank dat beide auto’s in beweging waren. Dat de schade beperkt lijkt te zijn gebleven, sluit de mogelijkheid dat met hoge snelheid is gereden niet uit. Verdachte heeft verklaard dat hij vlak achter de Peugeot reed, dat de Peugeot plotseling remde en dat hij tegen de auto is gereden omdat hij niet kon uitwijken en zijn bus een langere remweg heeft. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier die de verklaring van verdachte ondersteunen. Daarnaast acht de rechtbank verdachtes verklaring ook niet geloofwaardig. Niet valt in te zien waarom hij zo kort achter de Peugeot moest rijden. Hij had immers de gps-tracker en kon op zijn telefoon volgen waarheen de Peugeot reed. Bovendien is verdachte na de eerste aanrijding opnieuw vlak achter de Peugeot gaan rijden, waarna hij wederom tegen de Peugeot is gebotst. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte met opzet kort achter de Peugeot reed met het doel de auto te rammen.
De rechtbank is van oordeel dat de eerste aanrijding die met hoge snelheid plaatsvond een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven oplevert. De aanrijding(en) daarna lijken binnen de bebouwde kom te hebben plaatsgevonden, waarbij het aannemelijk is dat de snelheid een stuk lager was, maar relatief hoog gelet op de verkeerssituatie ter plaatse. De rechtbank acht voor deze aanrijding(en) bedreiging met zware mishandeling bewezen.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde woorden overweegt de rechtbank dat verdachte volgens [slachtoffer 3] heeft gezegd: “Ik maak jou dood, ik maak jou dood, dat is mijn vrouw.” Dit vindt steun in de 112-melding. Verbalisant heeft bij het uitluisteren van de 112-melding gehoord dat een mannenstem zei “Jij gaat dood”. Gelet hierop acht de rechtbank bedreiging met enig misdrijf tegen het leven bewezen. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank feit 3 bewezen acht.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een poging tot zware mishandeling. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] leidt de rechtbank af dat verdachte slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gemaakt. Niet duidelijk is welke afstand verdachte van hen verwijderd was. Verdachte zal daarom van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met de koevoet slaande bewegingen heeft gemaakt. Daarnaast stond verdachte in een gevechtshouding toen de politie arriveerde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd zoals ten laste gelegd onder 4 subsidiair.
Feit 5
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 71-72;
- het proces-verbaal rijden onder invloed, aanvullend proces-verbaal nummer PL0600-2024469051-1;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 30 augustus 2024 t/m 6 oktober 2024 te Arnhem en/of te Wageningen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] ,
-door
een ofmeermalen de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen en
/of
-door een tracker onder de auto van die [slachtoffer 1] te plaatsen en
/of
-door die [slachtoffer 1] voornoemd (meermaals) te achtervolgen met zijn, verdachtes auto en
/of
-door die [slachtoffer 1] voornoemd met zijn, verdachtes auto de vrije doorgang te blokkeren, althans te belemmeren
en/of
-door de woning van die [slachtoffer 1] te observeren,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] voornoemd te dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden
en/of vrees aan te jagen;
2. subsidiair
hij op
of omstreeks6 oktober 2024 te Wageningen,
althans in Nederland,zijn echtgenote [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] voornoemd
(meermalen)met kracht met een koevoet op het lichaam (hand) te slaan;
3.
hij op
of omstreeks6 oktober 2024 te Wageningen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/ofmet zware mishandeling, door de auto waarin voornoemde personen zaten met hoge snelheid te achtervolgen in zijn, verdachtes, auto en
/ofdoor
een/ofmeermalen met hoge snelheid tegen de auto van voornoemde personen aan te rijden en
/ofdoor dreigend te roepen "jij gaat dood" en/of "ik maak jou dood, dat is mijn vrouw", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4. subsidiair
hij op
of omstreeks6 oktober 2024 te Wageningen,
althans in Nederland,[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door met een koevoet een of meer slaande bewegingen te maken in de richting van voornoemde personen;
5.
hij op
of omstreeks6 oktober 2024 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en
/ofaan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven
aanwijzingen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Belaging
feit 2 subsidiair:
Mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn echtgenoot
feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling
feit 4 subsidiair:
Bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 5:
Overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 dagen conform het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van twee jaar. Aan de voorwaardelijke straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Zij heeft verder gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 200 uur zal worden opgelegd, te vervangen door 100 dagen hechtenis. Voor feit 5 heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Indien verdachte de maatregel overtreedt, dan dient vervangende hechtenis van twee weken per overtreding te worden opgelegd. Van de maatregel kan met toestemming van de reclassering worden afgeweken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een taakstraf van 190 uur bepleit waarvan 100 uur voorwaardelijk. Hij meent dat een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf niet passend is. Een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft naar zijn mening geen meerwaarde, omdat naar hen geen dreiging uitgaat. De raadsman verzoekt, voor zover een ontzegging van de rijbevoegdheid nodig wordt geacht, deze volledig in voorwaardelijke vorm op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waaronder belaging, bedreiging en mishandeling. Vanwege relatieproblemen verbleef verdachte niet meer bij zijn vrouw in de woning. Hij vermoedde dat zijn vrouw vreemd ging en heeft daarom een gps-tracker onder haar auto geplaatst met de intentie haar te controleren en zijn vermoeden bevestigd te krijgen. Met behulp van de gps-tracker wist verdachte waar zijn vrouw was en is hij haar gevolgd dan wel heeft hij haar getraceerd en is hij naar haar toe gereden. Hij heeft haar met zijn bus de doorgang geblokkeerd. De daaropvolgende nacht heeft hij de auto van zijn vrouw achtervolgd en een aantal keren geramd. In de auto zaten behalve zijn vrouw nog twee mannen. Nadat beide auto’s waren gestopt, is verdachte met een koevoet in zijn hand uit de auto gekomen en heeft hij zijn vrouw geslagen en de twee mannen bedreigd. Verdachte is verder meerdere keren zonder toestemming van zijn vrouw in de woning geweest. Hij heeft met zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn vrouw. Voor haar en voor de twee mannen met wie zij samen in de auto zat moet de situatie bijzonder beangstigend zijn geweest. Dat blijkt ook wel uit de auditieve opnamen van de 112-melding waarop duidelijk is te horen dat er in de auto grote paniek was en dat de inzittenden voor hun leven vreesden.
Nadat verdachte was aangehouden rook verbalisant dat verdachte alcohol had gebruikt. Verdachte heeft zijn medewerking aan een ademonderzoek geweigerd.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de justitiële documentatie. Daaruit blijkt dat verdachte in 2015 is veroordeeld voor huiselijk geweld. Gezien de lange periode die sinds die veroordeling is verstreken en omdat nadien geen soortgelijke delicten zijn gepleegd, zal de rechtbank die veroordeling buiten beschouwing laten.
Over verdachte is op 10 maart 2025 een reclasseringsrapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat het zorg- en veiligheidshuis, Veilig Thuis, Moviera en het wijkteam bij de casus betrokken zijn (geweest) om de veiligheid te waarborgen en een ouderschapsplan op te stellen. Op basis van de schorsingsvoorwaarden is verdachte aangemeld bij Kairos. De behandeling is nog in de beginfase. De risico’s op recidive en letsel worden ingeschat als gemiddeld, het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag-gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman bepleite taakstraf van 190 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf beter passen bij de aard en ernst van de feiten en rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft berekend dat verdachte 39 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, te weten van 6 oktober 2024 tot en met 13 november 2024. De rechtbank acht het, met de officier van justitie, niet opportuun, dat verdachte terug in detentie moet. De rechtbank zal de gevangenisstraf daarom bepalen op 309 dagen en zal daarvan 270 dagen in voorwaardelijke vorm opleggen als stok achter de deur en om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet evenals de officier van justitie en de raadsman geen reden voor een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
De rechtbank zal daarnaast een taakstraf van 200 uur opleggen en voor feit 5 een ontzegging van de rijbevoegdheid van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een en ander overeenkomstig de vordering van de officier van justitie.
In het belang van de veiligheid van [slachtoffer 1] zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende twee jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met [slachtoffer 1] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd. De rechtbank zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet. Deze hechtenis bedraagt twee weken per overtreding, met een totale duur van maximaal zes maanden, en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend gedraagt jegens [slachtoffer 1] , zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] in het verleden heeft geleid tot verschillende meldingen bij de politie en uiteindelijk is geëscaleerd in de bewezenverklaarde feiten.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de feiten 1, 2 en 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 10.861,24 aan materiële schade en € 7.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met de feiten 3 en 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de feiten 3 en 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen. Ten aanzien van het smartengeld meent de officier van justitie dat voor [slachtoffer 1] een bedrag van € 2.500,- passend is, voor [slachtoffer 3] een bedrag van € 500,- en voor [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.000,-. De benadeelde partijen moeten voor het resterende deel van hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie heeft verder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de schade aan de auto en de taxatiekosten op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard gelet op de door hem bepleite (partiële) vrijspraak. Subsidiair meent de raadsman dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en [slachtoffer 1] daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgevoerde schade hoger is dan de aanschafwaarde van de auto. De raadsman heeft verder betoogd dat de vordering voor zover deze ziet op de verhuiskosten moet worden afgewezen, subsidiair dat [slachtoffer 1] daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat [slachtoffer 1] al langer met een verhuizing bezig was. Gelet op de grilligheid van de relatie en het destructieve gedrag over en weer, kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreekse schade. De raadsman heeft ten aanzien van het smartengeld gesteld dat gezien de voorgeschiedenis niet is vast te stellen welk deel van de psychische schade is toe te rekenen aan de gebeurtenissen op 5 en 6 oktober 2024. Er is sprake van een jarenlange strijd, waarbij over en weer geweld is toegepast. De vordering moet daarom worden afgewezen, dan wel moet [slachtoffer 1] daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het letsel aan haar hand acht de raadsman een bedrag van € 300,- passend.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair dat de bedragen vergaand moeten worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de schade aan de auto en de taxatiekosten dat dit deel van de vordering zich niet leent voor afdoening in het strafproces. Verdachte en [slachtoffer 1] zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Volgens verdachte waren zij in gemeenschap van goederen getrouwd. Vanwege huwelijksgoederenrechtelijke implicaties is behandeling van dit deel van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafproces. De rechtbank zal [slachtoffer 1] daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de verhuiskosten overweegt de rechtbank dat de raadsman een schermafbeelding van een gesprek heeft overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] al in december 2023 de wens had te verhuizen en daar kennelijk al eerder een urgentieverklaring voor heeft aangevraagd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er in de periode dat verdachte en [slachtoffer 1] een relatie hebben gehad steeds veel ruzies en meldingen bij de politie zijn geweest. Verder is niet duidelijk wat het eigen aandeel van [slachtoffer 1] daarin is geweest en in hoeverre dat moet worden doorberekend in de verhuiskosten. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de verhuiskostenvergoeding daarom eveneens te ingewikkeld is en een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. [slachtoffer 1] zal ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de mishandeling heeft zij immers lichamelijk letsel aan haar hand opgelopen. Daarnaast is [slachtoffer 1] door de belaging op andere wijze in de persoon aangetast. Er is, zoals hiervoor overwogen, diepe inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat ook de bedreiging met de auto, door de achtervolging en het tegen de auto rammen, naar haar aard dusdanig heftig en traumatisch is, dat psychisch letsel aannemelijk is.
Rekening houdend met bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend zal de rechtbank een bedrag van € 2.500,- aan smartengeld toewijzen.
Ook voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] geldt dat de bedreiging met de auto, door de achtervolging en het tegen de auto rammen, en de bedreiging met de koevoet naar hun aard dusdanig heftig en traumatisch zijn, dat psychisch letsel aannemelijk is. De rechtbank zal aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] daarom ieder een bedrag van € 1.000,- toewijzen.
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden voor het meer-gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Verdachte is vanaf 6 oktober 2024 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de koevoet en de gps-tracker die aan verdachte toebehoren en met behulp waarvan de feiten 1 en 3 zijn begaan en/of voorbereid verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 309 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 270 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. Voor de eerste afspraak meldt verdachte zich binnen drie dagen nadat de proeftijd is ingegaan bij Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem of op het telefoonnummer 088-8044111;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door forensische polikliniek Kairos of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1993, zolang de reclassering dit contactverbod nodig vindt. Met toestemming van de reclassering mag er direct of indirect contact zijn in verband met de omgang met de kinderen;
  • verdachte gedurende de proeftijd, indien de reclassering daartoe aanleiding ziet (wanneer de reclassering signalen ertoe heeft) meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan in dat geval urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt de noodzakelijkheid en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
  • verdachte, indien dat noodzakelijk wordt geacht, meewerkt aan een traject vanuit Veilig Thuis, het wijkteam of andere instanties ten behoeve van waarborgen van de veiligheid in de (ex-)partnerrelatie, in de omgang met de kinderen en ten behoeve van goed ouderschap;
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en de begeleiding van verdachte daarbij;
Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
  • ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging van de rijbevoegdheid, te weten 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
  • legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende twee jaren zich onthoudt van – direct of indirect – contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1993, zolang de reclassering dit nodig acht. Met toestemming van de reclassering mag er direct of indirect contact zijn in verband met de omgang met de kinderen;
  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 verklaart verbeurd de gps-tracker en de koevoet;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1, 2 subsidiair en 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 3 en 4 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 3 en 4 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen tot materiële schade en/of smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 2.500,- 35 dagen;
2. [slachtoffer 3] € 1.000,- 20 dagen;
3. [slachtoffer 2] € 1.000,- 20 dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. J.S.W. Lucassen en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2025.
Mr. Lucassen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024469127, gesloten op 16 oktober 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 18-19.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 33-34, proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 42-43.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 40.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , p. 45-47.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 65-66.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2025.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commisaris.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57.
10.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2024469024-27.
11.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2024469024-27.
12.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2024469024-26.