ECLI:NL:RBGEL:2025:2634

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
05.216656.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met voorwaardelijke PIJ-maatregel wegens poging tot doodslag en openlijk geweld

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die betrokken was bij meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De zaak betreft een incident op 3 juli 2024 in Arnhem, waar de verdachte met een mes een andere jongere, [slachtoffer 1], heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de ernst van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. Daarnaast zijn er meerdere andere feiten ten laste gelegd, waaronder openlijke geweldpleging en diefstal met geweld in Den Haag. De rechtbank heeft de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat hij lijdt aan verschillende stoornissen, waaronder PTSS en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte in een klinische setting behandeld moet worden, waarbij de nadruk ligt op het verminderen van het risico op herhaling van gewelddadig gedrag. De PIJ-maatregel is voorwaardelijk opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], in verband met de openlijke geweldpleging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05.216656.24 en 09.071974.23 en 05.004313.24 (TUL) en 09.264185.22 (TUL)
Datum uitspraak : 1 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats 1] in [plaats 1] .
Raadsman: mr. J. Gravesteijn, advocaat in ‘s-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05.216656.24
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 09.071974.23
1.
hij op of omstreeks 2 februari 2023 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op de Hobbemastraat en/of de Om en Bij, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 2] door
- ( gezamenlijk) op die [slachtoffer 2] af te rennen en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 20 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (iPhone 11) en/of een jas (met daarin huissleutels, een bankpas en/of een ID-kaart), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( gezamenlijk) om die [slachtoffer 3] heen te gaan staan en/of
- die [slachtoffer 3] bij de kraag vast te pakken en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of
- naar die [slachtoffer 3] te roepen "doe je kanker jacket uit, neef" en/of "doe je jacket uit, nu mattie, schiet op, gas erop mattie. Go, jacket uit. Schiet op, schiet op. Alles, hup, hup, hup", althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
- die jas van die [slachtoffer 3] af te trekken en/of
- die telefoon uit de broekzak van die [slachtoffer 3] te pakken en/of
- het gehele incident te filmen;
3.
hij op of omstreeks 3 februari 2023 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (dreigend) op die [slachtoffer 2] af te rennen/komen en/of te doen alsof hij, verdachte, een mes pakt en/of het handvat van een mes te tonen;
4.
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 9 december 2022 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op/bij/aan de Kalvermarkt en/of de Neherkade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 4] door
- ( gezamenlijk) bij die [slachtoffer 4] te gaan staan en/of die [slachtoffer 4] tegen te houden en/of
- met een ijzeren kam, althans een scherp/puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 4] te maken en/of
- die [slachtoffer 4] een mes te tonen en/of voor te houden en/of
- ( kort hierop) die [slachtoffer 4] voor een flat op te wachten en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 4] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 4] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen en/of
- het tegen die [slachtoffer 4] gepleegde geweld te filmen;
5.
hij op of omstreeks 13 maart 2023 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een survival mes, voorhanden heeft gehad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) onder parketnummer 05.216656.24 en aan de feiten 1 tot en met 5 onder parketnummer 09.071974.23.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) onder parketnummer 05.216656.24 wordt vrijgesproken. Het staat vast dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken. Dit kan naar de mening van de raadsman niet gekwalificeerd worden als poging tot doodslag, omdat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Volgens de letselinterpretatie is de kans op overlijden bij een ISS-score van 10 (bij tijdig medische ingrijpen) nagenoeg nihil. Het gaat om ondiep snijletsel (geen steekletsel). De kans dat vitale organen geraakt zouden worden is dan ook niet groot en vanwege de locatie van het incident was medische hulp snel ter plaatse. Het bloedverlies van het slachtoffer is relatief beperkt gebleven. Bovendien is het slachtoffer snel hersteld.
Verdachte heeft niet de bedoeling gehad om het slachtoffer te verwonden. Verdachte stond op 1,2 meter afstand van het slachtoffer, wilde het slachtoffer slechts van zich af houden en heeft niet krachtig gestoken. Dit komt overeen met het letsel van aangever. Gezien de leeftijd van verdachte en de stigmatiserende werking die een poging tot doodslag op zijn strafblad met zich mee zou brengen is het beter en juridisch zuiver om de benaming in overeenstemming te brengen met dat wat daadwerkelijk is gebeurd, dat is een voltooide mishandeling of eventueel een poging zware mishandeling. De raadsman heeft zich voor de feiten 1, 2, 4 en 5 onder parketnummer 09.071974.23 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor feit 3 van dit parketnummer heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft het mes niet laten zien. Mogelijk is het mes even zichtbaar geweest toen verdachte werd opgetild en zijn kleding omhoog schoof. Dit is onvoldoende om te stellen dat verdachte heeft gedreigd met enig misdrijf tegen het leven en/of zware mishandeling. Getuige [getuige 1] heeft het mes mogelijk op een ander moment bij verdachte thuis gezien.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 05.216656.24 [1]
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 juli 2024 heeft in de Steenstraat in Arnhem een incident plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] (hierna aangever). Toen verdachte aan de overkant van de straat aangever zag lopen, is hij de straat over gestoken. Er is een discussie ontstaan tussen verdachte en aangever. Zowel verdachte als aangever hebben op enig moment een mes getrokken. Beiden hebben letsel opgelopen bij dit incident. [2] Het mes van verdachte betrof een keukenmes met een lemmet van ongeveer 15 centimeter. [3]
Camerabeelden
Op camerabeelden is te zien dat verdachte, toen hij de straat was overgestoken, aangever heeft vastgegrepen. Aangever heeft verdachte weggeduwd waarop verdachte met een voorwerp gelijkend op een mes een voorwaartse steekbeweging richting de borst/buik van aangever heeft gemaakt. Vervolgens heeft aangever met een steekvoorwerp een stekende beweging richting het gezicht van verdachte gemaakt. Kort daarna heeft aangever een tweede steekbeweging gemaakt. [4]
Letsel aangever
Uit de aanvullende letselrapportage van het LOEF blijkt over het letsel van aangever als volgt. Aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis bleek sprake van een bloedende wond aan de rechter bovenbuik, een lage bloeddruk en een versnelde pols (verschijnselen van shock). De bloeddruk bleef dalen en de lichaamstemperatuur was verlaagd (verschijnselen van verbloedingsshock). Vervolgens zijn er bloedtransfusies verricht om het bloedvolume op peil te brengen zodat alle vitale organen voldoende werden doorbloed en zijn er bloedstollingsproducten toegediend om de bloeding te stelpen. Er is een spoedbuikoperatie uitgevoerd. De wond in de rechter bovenbuik bleek een (snij)verwonding, waarbij de rechter epigastrische ader (een zijtak van de ondersleutelbeenader) is geraakt. Bij steken in de rechter bovenbuik kunnen de lever en galblaas, de dunne en dikke darm, de poortader, de grote lichaamsslagader met zijtakken en de nieren geraakt worden. In dit geval waren de (vitale) organen in de buikholte niet geraakt.
Het grootste gevaar werd veroorzaakt door het bloedverlies. Letsel van de epigastrische vaten had in dit geval tot aan behandeling reeds tot een bloedverlies van 1200 ml geleid. Indien de behandeling langer was uitgesteld dan was het bloedverlies groter en ernstiger geweest met als gevolg shock en uitval van de vitale organen en overlijden. De kans op overlijden
namedisch ingrijpen was in casu nagenoeg nul. [5]
Kwalificatie van het geweld
De rechtbank kwalificeert de door verdachte gepleegde handelingen als een poging tot doodslag waarbij de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van verdachte aanmerkelijk was en verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Hij is de straat overgestoken, heeft aangever bij de jas gepakt en heeft als eerste een mes getrokken. Het mes van verdachte had een lemmet van 15 centimeter. Met dat mes heeft verdachte aangever in het rechter bovenlichaam gestoken. In het rechter bovenlichaam bevinden zich vitale organen (letselrapportage van LOEF d.d. 12 maart 2025, p.8). In de dynamische situatie van het conflict heeft verdachte niet
exactkunnen bepalen op welke plek en met welke kracht het mes het lichaam van aangever zou raken. Door het mes in de richting van het rechter bovenlichaam te steken en aangever op die plek van het lichaam te raken, hadden vitale organen geraakt kunnen worden, waardoor de steekpartij een dodelijke afloop had kunnen hebben. Uit de letselrapportage van LOEF volgt bovendien dat aangever zeer veel bloed heeft verloren. Aangever vertoonde al verschijnselen van (verbloedings)shock. Bij niet tijdig medisch ingrijpen zou daarom de door verdachte veroorzaakte snijwond in potentie dodelijk zijn geweest.
Daarmee stelt de rechtbank vast dat door het handelen van verdachte de kans op het overlijden van aangever aanmerkelijk was. Dat aangever snijletsel heeft opgelopen en de snijwond niet zo diep was, doet daar niet aan af. Ook het gegeven dat medische hulp snel ter plaatse kon zijn, maakt dit niet anders. Door in een dynamische gevechtssituatie met een mes in het bovenlichaam (buikgebied) van aangever te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en vindt daarmee het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 09.071974.23 [6]
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 139 t/m 141;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 224 en 225;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden, p. 236 t/m 239;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.
Omdat het filmen van het incident geen gewelds- of bedreigingshandeling is die bijdraagt aan de diefstal, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde onder het zevende gedachtestreepje.
Feit 3
Op 3 februari 2023 is aangever [slachtoffer 2] in elkaar geslagen door [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: een van de medeverdachten onder feit 1 van parketnummer 09.071974.23). Even later zag aangever een jongen met een ski mask (de rechtbank begrijpt: verdachte), zwaar ademend en boos kijkend, dichterbij komen. De jongen met het ski mask (verdachte) greep naar zijn linker heup en wilde een mes trekken. Het was geen keukenmes, maar een sharkmes. [7]
Verdachte is rennend op aangever afgekomen met zijn hand op dat mes. Het mes zat in de broeksband van verdachte. Aangever werd verschrikkelijk bang en dacht dat verdachte hem zou gaan steken. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) [naam 1] wilde steken met een mes van ongeveer 45 centimeter. Verdachte had zijn hand op zijn rechterheup. Getuige kon de hendel van het mes zien. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij dit incident betrokken is geweest. Hij had een mes bij zich dat hij droeg op zijn heup en verdachte heeft gegrepen naar zijn heup [10] , maar hij heeft het mes niet getoond. Mogelijk was het mes zichtbaar toen hij werd opgetild door jongens die hem wilden tegenhouden, waardoor zijn kleding verschoof.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft bekend dat hij een mes op zijn heup had toen hij bij een incident betrokken raakte. Zowel aangever als getuige [getuige 1] hebben gezien dat verdachte een (shark)mes (van 45 centimeter) op zijn heup bij zich droeg en dat hij zijn hand op zijn heup op dat mes heeft gelegd.
Aangever is eerder die dag door [medeverdachte 1] in elkaar geslagen. De dag voor dit incident is aangever ook in elkaar geslagen door een groep jongens, waaronder [medeverdachte 1] en verdachte.
Onder deze omstandigheden kon bij aangever, toen hij verdachte, met zijn hand op zijn mes en met een ski mask op, rennend op zich af zag komen, in redelijkheid de vrees ontstaan dat hij zou worden gestoken en daardoor het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Feit 4
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 541;
- het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] , p. 556 t/m 560;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.
Voor zover verdachte heeft ontkend dat hij een mes heeft laten zien, zoals ten laste is gelegd onder het derde gedachtestreepje, overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat [verdachte] (verdachte [11] ) een mes uit zijn broeksband tevoorschijn haalde. [12]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: aangever) zag wegrennen, want [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wilden een mes trekken op hem. [13]
Conclusie
De verklaring van [getuige 2] biedt voldoende steun voor de vaststelling dat verdachte een mes bij zich heeft gehad en aan aangever heeft getoond, zoals aangever heeft verklaard. De rechtbank vindt daarmee ook het derde gedachtestreepje onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 586 en 587;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
parketnummer 05.216656.24primair tenlastegelegde en het onder
parketnummer 09.071974.23onder feit 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05.216656.24
hij op
of omstreeks3 juli 2024 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
een of meermalenmet een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpin de buik
, althans in het lichaam,van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 09.071974.23
1.
hij op
of omstreeks2 februari 2023 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op de Hobbemastraat
en/of de Om en Bij, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon
en/of een goedte weten [slachtoffer 2] door
-
(gezamenlijk
)op die [slachtoffer 2] af te rennen en
/of
-
één ofmeerdere malen die [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en
/ofhet lichaam te slaan/stompen en
/of
-
één ofmeerdere malen die [slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam te schoppen/trappen
(terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag
);
2.
hij op
of omstreeks20 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,een telefoon (iPhone 11) en
/ofeen jas
(met daarin huissleutels, een bankpas en
/ofeen ID-kaart
),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweld
tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door
-
(gezamenlijk
)om die [slachtoffer 3] heen te gaan staan en
/of
- die [slachtoffer 3] bij de kraag vast te pakken en
/of
-
één ofmeerdere malen die [slachtoffer 3]
op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam te slaan/stompen en
/of
- naar die [slachtoffer 3] te roepen "doe je kanker jacket uit, neef" en
/of"doe je jacket uit, nu mattie, schiet op, gas erop mattie. Go, jacket uit. Schiet op, schiet op. Alles, hup, hup, hup"
, althans woorden van gelijke aard/strekkingen
/of
- die jas van die [slachtoffer 3] af te trekken en
/of
- die telefoon uit de broekzak van die [slachtoffer 3] te pakken en
/of
- het gehele incident te filmen;
3.
hij op
of omstreeks3 februari 2023 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
(dreigend
)op die [slachtoffer 2] af te rennen
/komenen
/of te doen alsof hij, verdachte, een mes pakt en/ofhet handvat van een mes te tonen;
4.
hij op
één ofmeerdere tijdstippen op
of omstreeks9 december 2022 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op/bij/aan de Kalvermarkt en
/ofde Neherkade,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon
en/of een goedte weten [slachtoffer 4] door
-
(gezamenlijk
)bij die [slachtoffer 4] te gaan staan en
/ofdie [slachtoffer 4] tegen te houden en
/of
- met een ijzeren kam,
althans een scherp/puntig voorwerp,stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 4] te maken en
/of
- die [slachtoffer 4] een mes te tonen en/of voor te houden en
/of
-
(kort hierop
)die [slachtoffer 4] voor een flat op te wachten en
/of
-
één ofmeerdere malen die [slachtoffer 4] op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam te slaan/stompen en
/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 4] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen en/of
- het tegen die [slachtoffer 4] gepleegde geweld te filmen;
5.
hij op
of omstreeks13 maart 2023 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een survival mes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05.216656.24
primair:
poging tot doodslag.
Parketnummer 09.071974.23
feit 1:
medeplegen van openlijke geweldpleging tegen personen.
feit 2:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
feit 4:
medeplegen van openlijke geweldpleging tegen personen.
feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 292 dagen met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke PIJ-maatregel onder de voorwaarden zoals geformuleerd door de Raad voor de Kinderbescherming in het rapport van 3 maart 2025. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt veroordeelde tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De raadsman kan zich daarnaast vinden in een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 27 februari 2025 (het strafblad),
  • het PJ-rapport van de Observatieafdeling Teylingereind van 14 januari 2025,
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 maart 2025.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder wapenbezit (meermalen). Artikel 63 Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de Arnhemse zaak schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een conflict te veroorzaken, vervolgens een mes te trekken en het slachtoffer daarmee in het bovenlichaam te steken. Een futiele aanleiding heeft tot deze steekpartij geleid; het slachtoffer zou een denigrerende opmerking hebben gemaakt over verdachte. De steekpartij had vele malen ernstiger kunnen aflopen dan in dit geval is gebeurd. Het incident vond plaats op klaarlichte dag in een winkelstraat waar mensen zich prettig moeten kunnen voelen zonder angst te hebben om een heftige en onveilige situatie mee te moeten maken.
Verdachte heeft zich in de Haagse zaken schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De strafbare feiten in Den Haag hebben plaats gevonden in een zeer kort tijdsbestek.
Verdachte is op 9 december 2022 betrokken geweest bij openlijke geweldpleging, waarbij in de richting van het slachtoffer met een ijzeren kam stekende bewegingen werden gemaakt, een mes werd getoond, en het slachtoffer meerdere keren tegen het hoofd en het lichaam werd geschopt en geslagen. De daders hebben het incident gefilmd. Enkele dagen later, op 20 december 2022, is verdachte betrokken geweest bij een diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer is geslagen en van zijn spullen is beroofd. Ook dit incident is gefilmd. Op 2 februari 2023 is verdachte opnieuw betrokken geweest bij openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer meerdere malen tegen het hoofd en het lichaam is geschopt en geslagen, ook toen het slachtoffer weerloos op de grond lag. Een dag later heeft verdachte hetzelfde slachtoffer met een mes bedreigd.
Verdachte heeft met dit handelen, zowel in Arnhem als Den Haag een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en pijn en letsel bij hen veroorzaakt. De incidenten hebben plaatsgevonden in de openbare ruimte. Dergelijke geweldsincidenten zorgen voor angst en onrust bij het slachtoffer en in de samenleving. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een survivalmes.
Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat verdachte betrokken is bij de drillrapscene. De hierboven beschreven incidenten lijken namelijk passend bij die scene, waarin geweld om niets wordt uitgelokt, jongeren worden beroofd van (dure) spullen en messenbezit onder jongeren gemeengoed lijkt te zijn geworden. Verdachte heeft echter ontkend deel uit te maken van die scene. De rechtbank leidt uit het dossier en dat wat verdachte tijdens de zitting naar voren heeft gebracht af dat er voor verdachte in ieder geval weinig nodig is om tot geweld over te gaan en dat het kennelijk normaal voor hem is om (naar eigen zeggen uit zelfverdediging) een mes bij zich te dragen op straat. Verdachte deinst er niet voor terug om in een conflict een mes te tonen en daadwerkelijk te gebruiken. De rechtbank vindt dit alles zeer zorgwekkend. Verdachte, maar overigens ook aangever in de Arnhemse zaak, droeg een mes in de veronderstelling dat dit hem bescherming kon bieden maar in plaats daarvan veroorzaakt hij onveiligheid voor zichzelf en voor anderen.
Rapportages
PJ-rapport van de Observatieafdeling Teylingereind van 14 januari 2025
Verdachte heeft een zeer onveilige jeugd gehad waarin hij kampte met gezondheidsproblemen en waar sprake was van verwaarlozing, financiële onzekerheid, voortdurende onveiligheid en traumatisering. Verdachte heeft ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en meerdere vrienden en familieleden verloren, waaronder in maart 2023 de moeder van verdachte. De moeder van verdachte kampte met psychische klachten en gezondheidsproblemen. De vader van verdachte is nagenoeg niet in beeld geweest. Verdachte is onder toezicht gesteld (2015) en deze ondertoezichtstelling is meermaals verlengd (tot 2018). In 2020 is verdachte vrijwillig uit huis geplaatst en is hij in Groot Emaus terecht gekomen. Verdachte had last van somberheid en agressie, had een focus op geweld en wapens en werd beïnvloed door negatieve peers. Verdachte kampte met identiteitsproblematiek en emotieregulatieproblemen. Op zijn vijftiende is verdachte verplaatst naar Schakenbosch. Verdachte is in die jaren veelvuldig in aanraking gekomen met de politie en er waren veel aanwijzingen voor betrokkenheid bij drillrapgroepen en drillgerelateerd geweld. Bij een schorsing van de voorlopige hechtenis in een Haagse zaak (straatroof) is verdachte terecht gekomen in een fasehuis in Hoenderloo. Vanwege het (meermaals) overtreden van schorsings- en bijzondere voorwaarden (wegens een verdenking van wapenbezit) is verdachte in Teylingereind geplaatst. Bij een daaropvolgende schorsing is verdachte bij Admodum in [plaats 2] geplaatst.
Verdachte is gediagnostiseerd met posttraumatische stressstoornis (hierna PTSS), een depressieve stoornis ongespecificeerd, een normoverschrijdende-gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Naast deze op de voorgrond staande psychiatrische problematiek zijn er zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling en het antisociale gedragspatroon. Bij verdachte lijkt sprake van twee gezichten. Enerzijds wordt in een groepssetting steeds een stille, teruggetrokken, sombere jongen gezien. Hij heeft anderzijds onvoldoende geleerd om zich op gezonde wijze te kunnen uiten, waardoor hij negatieve gevoelens opkropt, niet lijkt te voelen en/of te kunnen ventileren, met als gevolg dat hij soms voor anderen ogenschijnlijk plotseling tot forse agressie kan komen. In contact met jongeren gedraagt verdachte zich onaantastbaar, waardoor hij status verkrijgt. In contact met therapeuten, groepsleiders en onderzoekers laat verdachte ook zijn meer kwetsbare en getraumatiseerde kant zien. Hij heeft echter tijdens het onderzoek niet altijd het achterste van zijn tong kunnen en willen laten zien. Verdachte heeft geen openheid gegeven over (eventuele) betrokkenheid bij de drillrapscene. Wel is zeker dat de identiteit van verdachte zich bijna volledig heeft gevormd in een fase dat hij zich ophield binnen overlastgevende groepen en steeds verder afzakte in bendegeweld. Zich hiervan distantiëren confronteert verdachte met zijn negatieve zelfbeeld en gebrek aan context buiten deze groep. Uit de groep stappen is voor verdachte een zeer angstige stap met veel onzekerheden en onduidelijkheden en een confrontatie met zijn nog gebrekkige identiteit. Binnen deze overlastgevende groepen/bendes is welhaast per definitie sprake van reële dreigingen, van groepsdynamiek en groepsdruk. De onderzoekers onthouden zich van een advies over de mate van toerekenbaarheid in de Haagse zaken. Of de bij verdachte vastgestelde psychopathologie een rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten in de Haagse zaken (december 2022 tot en met maart 2023) is onduidelijk gebleven. Wel heeft het hem beperkt in de keuzevrijheid om deel te nemen aan overlastgevende groepen/bendes. In de Arnhemse zaak wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt, allereerst vanwege de vastgestelde psychopathologie, als hoog ingeschat. Daarbij komt dat, in samenhang met het gebrek aan identiteit van verdachte, zijn onvermogen om op adequate wijze zijn spanningen te reguleren, voortdurende PTSS-klachten en de scheefgroei in ontwikkeling, het risico op voortdurend (bende)geweld en -gerelateerde criminaliteit aanwezig blijft.
Gezien de forse vastgestelde psychopathologie, de veronderstelde doorwerking daarvan in de
tenlastegelegde feiten en het hoge risico op herhaling van gewelddadig delictgedrag, wordt geadviseerd om aan verdachte een verplichte behandeling op te leggen, teneinde het herhalingsrisico op lange termijn duurzaam te verlagen. Het zal gaan om een intensieve en langdurige behandeling die plaats moet vinden in een beveiligde setting.
Daarom wordt geadviseerd om een PIJ-maatregel (maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) op te leggen. De psycholoog en de psychiater verschillen van mening of die PIJ-maatregel voorwaardelijk of onvoorwaardelijk moet worden opgelegd.
Psychiater D.C.W.H. Naus adviseert tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel en plaatsing in een orthopsychiatrische behandelsetting zoals [kliniek] , omdat een dergelijke setting meer is ingericht voor de specialistische psychiatrische behandeling die nodig is bij verdachte. In een minder optimale behandelsetting binnen meer langduriger beveiligde setting van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) is er een risico dat de meer antisociale kant van verdachte zal worden versterkt en minder de kwetsbare kant van hem wordt aangesproken en behandeld.
Psycholoog A.J. van den Dorpel adviseert om de behandeling vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Er is onvoldoende zicht op de aard, de context en de achtergrond van de ten laste gelegde feiten. Gelet op de veelheid van onttrekkingen en het zich niet houden aan voorwaarden, het feit dat verdachte ondanks veel ambulant (strafrechtelijk) ingrijpen, in verschillende contexten tot ernstige strafbare gedragingen komt, in samenhang met de wisselende behandelmotivatie is een voorwaardelijke PIJ-maatregel binnen [kliniek] geen haalbare kaart. Gezien de combinatie van de ernstige psychopathologie, in combinatie met een hoog risico op recidive en de noodzakelijkheid van een langdurige behandeling om de kans op herhaling terug te brengen, wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 maart 2025
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen onder de bijzondere voorwaarden van een opname bij [kliniek] , de verplichting om zich onder behandeling van [kliniek] te stellen, medewerking aan ambulante behandeling, medewerking aan reclasseringstoezicht (ITB Harde Kern) en tijdens het verlof en na de behandeling bij [kliniek] medewerking aan ambulante behandeling en verblijf in een instelling voor begeleid wonen.
Jeugddetentie
De rechtbank vindt met de officier van justitie gelet op de ernst van de feiten jeugddetentie noodzakelijk. Het is echter niet in het belang van verdachte - hij is inmiddels door de rechtbank geschorst uit de voorlopige hechtenis - om terug naar de jeugdinrichting te gaan. De rechtbank zal dan ook een jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Naast de jeugddetentie zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie en de over verdachte uitgebrachte adviezen van psychiater Naus in het PJ-rapport van 14 januari 2025 en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 maart 2025, aan verdachte voorwaardelijk de PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat de onder parketnummer 05.216656.24 en onder de feiten 1, 2 en 4 van parketnummer 09.071974.23 gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat het onder feit 3 van parketnummer 09.071974.23 gepleegde feit een misdrijf is dat apart is benoemd in artikel 77s lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht.
Op grond van dat wat de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten hebben geadviseerd is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank kan zich vinden in de vaststelling van de psychiater dat de kwetsbare en getraumatiseerde kant van verdachte eerder wordt aangesproken in de behandelsetting van [kliniek] of een soortgelijke instelling dan in de setting van de JJI, waar de antisociale kant van verdachte mogelijk wordt versterkt. Het recidiverisico kan binnen de setting van [kliniek] kennelijk voldoende beperkt worden. Verdachte staat, meer dan in het verleden, open voor behandeling. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank volgt dan ook het advies van psychiater Naus in het PJ-rapport van 14 januari 2025 en de Raad van de Kinderbescherming in het rapport van 3 maart 2025 en zal de maatregel voorwaardelijk opleggen met daarbij een proeftijd van drie jaar. Hieraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de Raad van de Kinderbescherming in het rapport van 3 maart 2025. De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte (mede) veroordeeld zal worden wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid en voorlopige hechtenis
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, diefstal met geweld en bedreiging. Gelet op de ernst van de feiten en de hierboven genoemde rapportages en adviezen, waaruit naar voren komt dat het recidiverisico hoog is, bij verdachte sprake is van diverse stoornissen en hij gebaat is bij klinische behandeling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, zonder behandeling wederom een dergelijk misdrijf zou kunnen begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank wijkt hiermee af van het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:788). De rechtbank ziet namelijk in de tekst van de wet, de bedoeling van de wetgever en in het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende argumenten om wel over te gaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden.
De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar de wettekst van de artikelen 77x lid 2, 77z en 77za van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast naar de kamerstukken 32 319, nr. 3 (MvT). Daaruit volgt dat het doel van het dadelijk uitvoerbaar verklaren is om te voorkomen dat een veroordeelde door het instellen van hoger beroep zich aan het toezicht van justitie onttrekt. De rechtbank vindt dat dit doel evenzo goed - zo niet des te meer - bestaat bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet met zoveel woorden is genoemd in deze kamerstukken betekent niet zonder meer dat bedoeld is om deze uit te sluiten van de mogelijkheid uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zeker niet als deze kamerstukken worden bezien in het licht van de nota van wijziging (kamerstukken 33 498, nr. 7). Hierin wordt beoogd de gedragbeïnvloedende maatregel meer in lijn te brengen met de regeling die is neergelegd in 77za Sr. In de nota van wijziging is over de gedragbeïnvloedende maatregel het volgende te lezen:
“Daarmee wordt de regeling eveneens meer in lijn gebracht met de regeling die voor voorwaardelijke sancties is neergelegd in artikel 77za Sr. Daar is de
uitvoerbaarheid bij voorraad geregeldvan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie
en de voorwaardelijk opgelegde pij-maatregel.” (cursief rechtbank)
Tot slot verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de HR van 24 januari 2023 ECLI:NL:HR:2023:70. Deze uitspraak ziet op een door het gerechtshof opgelegde PIJ-maatregel waarbij de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard in het onderliggende vonnis van het gerechtshof.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 19 maart 2025 heeft bevolen onder dezelfde inhoudelijke voorwaarden als nu aan verdachte worden opgelegd in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze beslissing is apart geminuteerd. Mede gelet op het recente arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729, met name r.o. 6.5) zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte
nietopheffen. De situatie van artikel 72 lid 3 Sv doet zich namelijk niet voor. Het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel kan - bij onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging - immers vrijheidsbeneming met zich meebrengen die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zo bestaat voor verdachte ook bij het instellen van een eventueel hoger beroep voldoende kader en ‘stok achter de deur’ om zich aan de voorwaarden te houden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 1 onder parketnummer 09.071974.23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 671,16 aan materiële schade en € 1.350,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag ad € 750,00 (smartengeld), met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade/smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van materiële schade dient te worden afgewezen, omdat er geen sprake is geweest van diefstal. De vordering van smartengeld moet primair worden afgewezen en subsidiair moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Het is lastig om het smartengeld op te splitsen in aparte bedragen voor verschillende feiten. Welk bedrag moet worden toegekend voor de openlijke geweldpleging is lastig te schatten. Mocht de rechtbank wel tot een schatting kunnen komen dan refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd in verband met een diefstal met geweld. Aan verdachte is geen diefstal met geweld jegens slachtoffer/aangever [slachtoffer 2] ten laste gelegd. Er is daarom geen causaal verband tussen het tenlastegelegde en de geleden schade. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor materiële schade.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft smartengeld gevorderd in verband met diefstal met geweld (€ 750,00) en openlijke geweldpleging (€ 600,00), waarbij de data van 29 januari 2023, 2 februari 2023 en 3 februari 2023 zijn genoemd. Verdachte is betrokken geweest bij de openlijke geweldpleging op 2 februari 2023. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van die openlijke geweldpleging van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat een deel van de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering van smartengeld.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag vanaf 2 februari 2023, de datum waarop het feit is gepleegd.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

parketnummer 05.004313.24
De kinderrechter heeft verdachte op 17 april 2024 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
parketnummer 09.264185.22
De kinderrechter heeft verdachte op 17 maart 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Standpunten
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straffen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen en subsidiair dat de termijnen van de proeftijd worden verlengd. Naar de mening van de raadsman geeft het uitvoeren van een werkstraf extra druk en is het pedagogisch effect nihil.
Overweging van de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd bij de voorwaardelijk opgelegde straffen onder de parketnummers 05.004313.24 en 09.264185.22 opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke strafdelen de proeftijden in beide parketnummers te verlengen met één jaar.
Enerzijds wil de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging niet afwijzen om te voorkomen dat de voorwaardelijk opgelegde straffen door het opleggen van een nieuwe, veel zwaardere straf en maatregel aan belang verliezen. Anderzijds ziet de rechtbank in de tenuitvoerlegging van deze straffen na behandeling bij [kliniek] teveel onzekerheid of dit praktisch uitvoerbaar is en mogelijk de voortgang van de behandeling doorkruist. Door de proeftijd te verlengen, zal verdachte na zijn behandeling bij [kliniek] , als hij weer meer vrijheden heeft, in ieder geval nog enige tijd het signaal van een voorwaardelijke straf ervaren.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45 , 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 285, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het onder parketnummer 05.216656.24 primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 09.071974.23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 300 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • legt op de
  • bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering uitgevoerd door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam. Hij zal zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zich melden op afspraken met de jeugdreclassering zo lang en zo vaak de jeugdreclassering dit nodig vindt.
  • verdachte zich klinisch zal laten opnemen bij [kliniek] . Het verblijf duurt zo lang als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de aanbieder in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld.
  • verdachte zich zal laten behandelen door [kliniek] . De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt zo lang als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • verdachte zal meewerken aan ambulante behandeling door een passende instelling/behandelaar of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling start zo snel mogelijk als de klinische behandeling bij [kliniek] zoals hierboven bedoeld eindigt. De behandeling duurt zo lang als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • verdachte zal meewerken aan ITB Harde kern en zich zal houden aan de afspraken en het weekschema dat daarbij hoort.
  • verdachte tijdens het verlof en na de behandeling bij [kliniek] zal meewerken aan ambulante begeleiding.
  • verdachte tijdens het verlof en na de behandeling bij [kliniek] zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen. Hij zal zich houden aan het (dag)programma en de huisregels die deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld.
  • verdachte tijdens het verlof en na de behandeling bij [kliniek] een zinvolle dagbesteding zal hebben zoals werk, school of een andere door de jeugdreclassering te bepalen dagbesteding, voor zo lang als de jeugdreclassering dat nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling Jeugdreclassering, te Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 onder parketnummer 09.071974.23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 750,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 750,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de kinderrechter van Rechtbank Gelderland van 17 april 2024 met één jaar;
  • verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de kinderrechter van 17 maart 2023 van Rechtbank Den Haag met één jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter en tevens kinderrechter), mr. M.G.J. Post en mr. E.J. Davids, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024307486 (Onderzoek Santiago, onderzoeksnummer ON4R024080), gesloten op 11 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van het verhoor van aangever, p. 25; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.
3.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 3] , p. 36.
4.Proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden, p. 80, 81, 83 en 84.
5.Aanvullende forensisch medische letselrapportage door W. Duijst van het LOEF d.d. 12 maart 2025, p. 4, 5, 9, 11 (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier).
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, Onderzoek 30Rapid, onderzoeksnummer DH3R023014, gesloten op 14 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 240 en 241.
8.Proces-verbaal van het verhoor van aangever, p. 247.
9.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 1] , p. 459.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.
11.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025.
12.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 541.
13.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] , p. 557 en 559.