ECLI:NL:RBGEL:2025:2706

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
ARN 23/3336
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaald ziekengeld door het UWV en beoordeling van dringende redenen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres ontving ziekengeld van het UWV, maar dit werd ten onrechte doorbetaald tot 11 december 2022, terwijl zij per 27 oktober 2021 weer arbeidsgeschikt was geacht. Het UWV vorderde een bedrag van € 30.900,19 terug, wat later werd verlaagd naar € 10.001,43. Eiseres maakte bezwaar tegen deze terugvordering en stelde dat zij niet op de hoogte was van de beëindiging van haar ziekengeld. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij de beoordeling van de dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3336

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Met primaire besluiten van 16 en 20 december 2022 heeft het UWV bepaald dat het ziekengeld over de periode van 27 oktober 2021 tot en met 11 december 2022 gedeeltelijk ten onrechte aan eiseres is betaald en dat een bedrag van € 30.900,19 van haar wordt teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 3 mei 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 10.001,43.
1.2.
Het UWV heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 22 juni 2021 is aan eiseres ziekengeld op grond van de ZW toegekend. In een besluit van 28 oktober 2021 van het UWV staat dat eiseres per 27 oktober 2021 weer arbeidsgeschikt is geacht en dat zij vanaf die datum ook geen ziekengeld meer zal ontvangen.
2.1.
Eiseres heeft op 23 januari 2023 (ook) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2021, waarin het recht op ziekengeld is beëindigd. Dit bezwaar is met het besluit van 1 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend.
3. Door een administratieve fout van het UWV heeft het UWV het ziekengeld ten onrechte doorbetaald tot 11 december 2022.
3.1.
Met het besluit van 16 december 2022 heeft het UWV eiseres geïnformeerd dat het ziekengeld over de periode van 27 oktober 2021 tot en met 11 december 2022 (gedeeltelijk) ten onrechte aan haar is betaald, dat het te veel betaalde ziekengeld bruto
€ 30.900,19 bedraagt en dat dit bedrag van haar zal worden teruggevorderd. In het besluit van 20 december 2022 is bepaald dat eiseres het terug te vorderen bedrag binnen zes weken moet terugbetalen. Op 30 januari 2023 is er een betalingsregeling getroffen waarbij is bepaald dat eiseres voorlopig € 50 per maand terugbetaalt.
3.2.
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat het ziekengeld te lang is doorbetaald over de genoemde periode. Het terug te vorderen bedrag wordt wel verlaagd naar € 10.001,43. Het UWV heeft getoetst of het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de uitkering ten onrechte aan haar is verstrekt. Volgens het UWV is het te lang doorbetalen van het ziekengeld zowel aan het UWV als aan eiseres te wijten. Het UWV heeft een fout gemaakt door het ziekengeld door te betalen na 27 oktober 2021 terwijl er geen recht meer op bestond. Daarnaast is het ziekengeld voor een langere periode van anderhalf jaar doorbetaald, waardoor het voor eiseres minder duidelijk is geweest dat zij het ziekengeld ten onrechte ontving. Maar eiseres had volgens het UWV ook kunnen weten dat zij geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij hierover een telefoongesprek heeft gehad met de verzekeringsarts. Dit telefoongesprek is schriftelijk aangekondigd. Daar komt nog bij dat eiseres het UWV niet heeft geïnformeerd dat zij in december 2021 opnieuw zwanger was, terwijl dat een verplichting is. Het UWV besluit daarom tot de genoemde verlaging van het terug te vorderen bedrag. Als het ziekengeld tijdig was stopgezet had eiseres in de genoemde periode recht gehad op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Wet arbeid en Zorg (WAZO) voor in totaal € 20.898,76. Daarom wordt dit bedrag in mindering gebracht op de terugvordering van € 30.900,19. Volgens het UWV is de besluitvorming evenredig gelet op de nalatigheid van beide partijen.
3.3. Verder zijn er volgens het UWV ook geen dringende redenen om volledig af te zien van terugvordering, omdat dit niet zorgt voor onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen, aldus het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het UWV het bedrag van € 10.001,43 mocht terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en het bestreden besluit niet in stand kan blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op welke besluitvorming ziet het beroep?
6. Op de zitting is namens eiseres betoogd dat het beroep niet alleen gericht is tegen de terugvordering, maar ook tegen de beëindiging van het ziekengeld. Eiseres was in de veronderstelling dat het besluit van 1 maart 2023, waarin het bezwaar tegen de beëindiging van het ziekengeld niet-ontvankelijk is verklaard, geen besluit was maar een brief. Zij dacht dit omdat de besluitvorming over de beëindiging nog niet afgerond was op dat moment. Dit blijkt uit de omstandigheid dat haar gemachtigde, naar aanleiding van het besluit van 1 maart 2023, nog contact heeft gehad met een medewerker van het UWV. Deze medewerker gaf aan dat er nog contact zou zijn over de beëindiging van het ziekengeld op de hoorzitting van 4 april 2023. Volgens eiseres is er één besluit op bezwaar, namelijk dat van 3 mei 2023. Daarin is zowel de het ziekengeld beëindigd als het te veel betaalde ziekengeld teruggevorderd.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de tekst van het besluit van 3 mei 2023 blijkt duidelijk dat het besluit enkel ziet op de terugvordering van het ziekengeld. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat het besluit ook zou zien op de beëindiging ervan. Bovendien heeft de (besluitvorming omtrent de) beëindiging van het ziekengeld plaatsgevonden in aparte besluiten (die van 28 oktober 2021 en van 1 maart 2023). Dat de strekking van het bestreden besluit duidelijk was voor eiseres blijkt ook uit de gronden. Die zien ook enkel op de terugvordering van het ziekengeld. Dat de gemachtigde van eiseres in de veronderstelling verkeerde dat het besluit van 1 maart 2023 een brief was en geen besluit op het bezwaar, wekt dan ook bevreemding. Dat het ging om een besluit en niet om een brief volgt ook onmiskenbaar uit de tekst ervan, namelijk de aanhef (“beslissing op het bezwaar”), het dictum en de rechtsmiddelenclausule. Dat de intrekking van het ziekengeld ook aan bod is gekomen bij de hoorzitting van 4 april 2023, maakt, gelet op bovenstaande, niet dat de gemachtigde ervan uit kon gaan dat geen sprake was van afgeronde besluitvorming. Dit betekent dat in deze procedure uitsluitend de terugvordering ter beoordeling voorligt.
Dringende redenen
7. Eiseres betoogt dat zij niet had kunnen weten dat zij geen recht meer had op het ziekengeld. Eiseres kon uit de brief met de uitnodiging voor het telefoongesprek met de verzekeringsarts op 27 juli 2021 niet afleiden dat haar ziekengeld zou worden stopgezet. Ook uit het gesprek zelf kon zij dit niet afleiden. Een gesprek met een verzekeringsarts dient er immers voor om te kunnen beoordelen of iemand nog arbeidsongeschikt is en zo ja, in welke mate. De brief van 28 juli 2021 heeft eiseres niet ontvangen en deze brief stond ook niet in het digitale portaal van het UWV. Daar komt nog bij dat deze brief enkel een vooraankondiging bevat met een prognose van de verzekeringsarts voor over drie maanden. In de tussenliggende periode heeft het UWV geen contact gehad met eiseres, terwijl zij arbeidsongeschikt was door psychische problemen. Ook het besluit van 28 oktober 2021 waarin het recht op ziekengeld is beëindigd, heeft eiseres niet ontvangen. Dit besluit is ook niet geüpload in het digitale portaal van het UWV, terwijl alle andere stukken daar wel in stonden.
7.1.
Het UWV betwist niet dat een schriftelijke uitnodiging voor het spreekuur niet kan inhouden dat eiseres daarmee hersteld is verklaard. Maar dit moet volgens het UWV duidelijk zijn geworden uit het gesprek met de verzekeringsarts op 27 juli 2021. In de notitie over dit gesprek staat onder meer vermeld dat de klant per 27 oktober 2021 niet langer arbeidsongeschikt is voor haar arbeid, dat de conclusie met klant is besproken en dat zij het ermee eens was. Op de zitting heeft het UWV verder toegelicht dat dit eiseres ook duidelijk had moeten worden door de brief van 28 juli 2021, waarin het gesprek van 27 juli 2021 is bevestigd, en door het besluit van 28 oktober 2021 waarin staat dat eiseres per 27 oktober 2021 weer arbeidsgeschikt is geacht en zij niet langer ziekengeld zal ontvangen. Het UWV kan niet aantonen dat de brief van 28 juli 2021 en het besluit van 28 oktober 2021 per post naar eiseres zijn verzonden. Eiseres heeft tegen het besluit van 28 oktober 2021 bezwaar gemaakt en dat is niet ontvankelijk verklaard. Dus dat besluit staat in rechte vast. Omdat eiseres een rechtsmiddel heeft aangewend tegen de beëindiging, kan in de procedure over de terugvordering niet worden volstaan met een herhaling van de gronden die in het kader van de beëindiging naar voren zijn gebracht.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 33 van de ZW bepaalt dat het ziekengeld dat onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd. In het zesde lid van artikel 33 van de ZW staat dat het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien als daarvoor dringende redenen bestaan.
7.2.1.
Uit recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat het begrip dringende redenen (voortaan) als een open norm moet worden beschouwd waarbinnen het UWV, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het UWV is in de redenen voor de terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het UWV of trage besluitvorming. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenverplichting, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt gemaakt kan worden, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving. [1]
7.2.2.
De rechtbank merkt allereerst op dat het UWV in het bestreden besluit heeft getoetst of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat aan haar ten onrechte een uitkering werd verstrekt. Deze beoordeling volgt uit de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006. [2] Deze beleidsregels zien echter niet op de (hoogte van de) terugvordering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV dit in de besluitvorming ten onrechte heeft beoordeeld, omdat het hier een besluit over de terugvordering betreft.
7.2.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het UWV in het kader van de dringende redenen niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen. Het UWV heeft alleen beoordeeld of de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. Het UWV heeft niet, conform de onder 7.2.1. genoemde rechtspraak van de CRvB, de oorzaak van de ontstane situatie betrokken. Het gaat dan om het eigen aandeel van het UWV in de ontstane situatie. Ook heeft het UWV dat niet afgezet tegen de mate waarin eiseres wel of geen verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. Het UWV heeft dit enkel beoordeeld in het kader van het ‘redelijkerwijs criterium’, maar, zoals onder 7.2.2. overwogen, is die beoordeling hier niet aan de orde. De toets aan de dringende redenen is dus niet volledig geweest. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien omdat het UWV een algehele nieuwe beoordeling zal moeten maken en niet op voorhand duidelijk is wat het resultaat daarvan zal zijn. Het UWV zal daarom een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8.2
Ook veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV om op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikelen 3 en 4.