ECLI:NL:RBGEL:2025:2842

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
06/060606-00 en 10/100029-00
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling wegens psychiatrische problematiek en gebrek aan geschikte woonvoorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, die na langdurige detentie en met een complexe psychiatrische problematiek, waaronder een autisme spectrum stoornis (ASS) en een licht verstandelijke beperking (LVB), niet zonder begeleiding en toezicht kan terugkeren in de samenleving. De veroordeelde is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord en 6 jaar voor gewelddadige beroving. De voorwaardelijke invrijheidstelling was eerder uitgesteld en de rechtbank heeft nu besloten om deze opnieuw met 180 dagen uit te stellen, omdat er geen geschikte woonvoorziening voor de veroordeelde is gevonden. De officier van justitie heeft de vordering tot uitstel ingediend, waarbij werd gesteld dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt zonder de juiste begeleiding. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat er geen risico voor de samenleving zou zijn, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde in een gereguleerde omgeving beter functioneert en dat er meer tijd nodig is om een passende woonplek in een beschermde woonvorm te realiseren. De beslissing is genomen in het belang van zowel de veroordeelde als de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 06/060606-00 en 10/100029-00
VI-zaaknummer: 99/000425-44
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beslissingvan de meervoudige kamer ingevolge artikel 6:2:12 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. H. Weisfelt, advocaat in ’s-Gravenhage.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank in Zutphen van 8 mei 2001 is veroordeelde wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar.
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof in Den Haag is veroordeelde wegens een gewelddadige beroving veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar.
Veroordeelde zou op 20 augustus 2017 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, maar op 12 september 2017 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling uitgesteld met 1.000 dagen. Op 29 augustus 2020 is veroordeelde vervolgens in vrijheid gesteld. Op 2 augustus 2023 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen met 240 dagen en op 29 maart 2024 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling uitgesteld met 365 dagen.
Veroordeelde zal daardoor op 31 maart 2025 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 19 februari 2025 strekt tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 180 dagen.

Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 14 maart 2025. Daarbij zijn gehoord:
- de raadsman;
- deskundigen G.J. Schutte ( [functie] P.I. Zwolle) en S.P. van Enk (reclasseringswerker), en
- de officier van justitie.
Veroordeelde zelf heeft ervoor gekozen niet te verschijnen.

De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering dient te worden toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu er geen risico is voor de samenleving in het geval veroordeelde wordt vrijgelaten.

De beoordeling

Op grond van artikel IV lid 3 van de Wet straffen en beschermen, zoals gewijzigd als gevolg van de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, geldt dat bij veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor 1 juli 2021, de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden (HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:984).
Volgens de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 (oud) Wetboek van Strafvordering (Sv), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van twee derde deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 (oud) Sv kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als één of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
De vordering tot uitstel van de v.i. in deze zaak is gegrond op de omstandigheid dat door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt.
Uit het rapport van de directeur van de penitentiaire inrichting volgt dat er ernstige zorgen zijn met betrekking tot geweldsrisico’s als betrokkene uit detentie komt zonder beschermende factoren zoals beschermd wonen en begeleiding. Dat zou leiden tot verlies van structuur, wat bij hem tot destabilisatie zal leiden. Vanuit deze destabilisatie zal hij gemakkelijk in een conflict raken, dat hij niet constructief zal kunnen oplossen omdat hij niet over de vaardigheden beschikt. Daarom is het van belang dat betrokkene de nabijheid heeft van de begeleiding van een beschermde woonvorm.
In het reclasseringsrapport van 10 februari 2025 wordt het volgende opgemerkt:
“Betrokkene is een man die al 25 jaar binnen gesloten muren leeft. Hij is psychiatrisch belast en gehospitaliseerd. Er is sprake van een autisme spectrum stoornis (ASS), een licht verstandelijke beperking (LVB) en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Tot op heden heeft behandeldruk niet geleid tot gewenste gedragsverandering, er lijkt geen sprake van onwil maar van onvermogen.”
De indicatiestelling van IFZ vermeldt:
“Betrokkene zal veel begeleiding nodig hebben in het dagelijks leven. Naast woonbegeleiding en ondersteuning bij dagbesteding valt bijvoorbeeld te denken aan hulp bij contacten met instanties maar ook bij activiteiten als het reizen met openbaar vervoer, of onlinezaken regelen. Betrokkene zal uiteindelijk onbehandeld uit detentie komen. Hieraan kunnen uiteraard risico’s verbonden zijn, maar wellicht worden deze ingeperkt door voldoende intensieve, en bij de problematiek passende begeleiding. De risico’s zullen naar verwachting groter zijn wanneer betrokkene helemaal zonder begeleiding op straat zal komen na zijn detentie.”
Het is duidelijk dat een op de behoeften van betrokkene toegesneden woonvoorziening van groot belang is om hem weer, met zo weinig mogelijk risico, in de samenleving te laten terug keren. De reclassering heeft zich ingespannen een dergelijke woonvoorziening te vinden.
Hij heeft driemaal een intakegesprek gehad bij een dergelijke instelling, maar is telkens afgewezen. Voorstel is om nu een zogenaamd groot zorgoverleg te organiseren als laatste poging om hem te plaatsen in een geschikte voorziening. Er is daarom meer tijd nodig om de noodzakelijk geachte woonplek in een beschermde woonvorm te realiseren.
Betrokkene zelf vindt dat hij wel in vrijheid kan worden gesteld en bij familie kan verblijven, maar daar heeft de rechtbank weinig vertrouwen in, gezien de hiervoor aangehaalde rapportages. Dat betrokkene bij invrijheidstelling vooral gevaar en problemen voor zichzelf zou kunnen opleveren en veel minder voor de samenleving, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht onder verwijzing naar het detentieverloop zonder agressieve incidenten, overtuigt niet.
Veroordeelde doet het kennelijk redelijk goed binnen een strak gereguleerde omgeving als een penitentiaire instelling, met duidelijke structuur, waar hij weet wat hij moet doen en wat hij niet mag doen. Dat verbaast ook niet gezien zijn diagnose van ASS en LVB. In de vrije samenleving zullen echter veel meer en veel andere eisen aan hem worden gesteld en het is de vraag hoe iemand met zijn psychische problemen en een hoge mate van hospitalisatie hierop zal reageren zonder adequate begeleiding en hoe hij zich aan de ongetwijfeld te stellen stringente voorwaarden zal kunnen houden.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 180 dagen toe, omdat er op dit moment nog geen voor veroordeelde geschikte woonplek in een beschermde woonvorm is gevonden.
Nu nog geen passende woonvorm voorhanden is, kan met de voorwaarden de facto het herhalingsgevaar onvoldoende worden beperkt.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt een uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 180 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, voorzitter, mr. A.J.H. Steenweg en mr. A. de Gooijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2025.