ECLI:NL:RBGEL:2025:2844

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
11079117
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot bewaarneming van verhuisgoederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij en een gedaagde partij over de schade aan verhuisgoederen die in bewaring waren gegeven. De eisende partij had verhuisgoederen, waaronder leren stoelen, opgeslagen bij de gedaagde partij. Na de verhuizing constateerde de eisende partij schade aan de stoelen, waaronder deuken en ribbels. De eisende partij vorderde schadevergoeding van de gedaagde partij, die zich beriep op de Algemene Voorwaarden Bewaarneming Verhuisgoederen 2015 (AVBV 2015), waarin een vervaltermijn voor het indienen van vorderingen was opgenomen. De kantonrechter oordeelde dat deze vervaltermijn een oneerlijk beding was en vernietigde deze. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot bewaring, omdat de goederen niet in de staat waren teruggegeven waarin ze waren ontvangen. De kantonrechter kende de eisende partij een schadevergoeding toe van € 830,00, te vermeerderen met wettelijke rente, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van de bewaarnemer en de onredelijkheid van een te korte vervaltermijn in algemene voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11079117 \ CV EXPL 24-1393
Vonnis van 14 maart 2025
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ( [land] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
gemachtigde: mr. A. Heijink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2024
- het bericht van 24 oktober 2024 met productie 7 van [eisende partij]
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 maart 2021 wordt door [gedaagde partij] per e-mail aan [eisende partij] een offerte toegezonden voor de opslag van de inboedel van [eisende partij] bij [gedaagde partij] . Dit in verband met de aanstaande verhuizing van [eisende partij] . De offerte wordt door [eisende partij] geaccordeerd en de inboedel wordt op 10 mei 2021 door [gedaagde partij] bij [eisende partij] opgehaald.
2.2.
Door [eisende partij] wordt in januari 2023 een nieuwe woning gekocht. Voor de verhuizing van de inboedel wordt door [gedaagde partij] een nieuwe offerte uitgebracht. [eisende partij] gaat – na onderhandeling – ook akkoord met die offerte. Op 2 februari 2023 is de inboedel van [eisende partij] door [gedaagde partij] naar de nieuwe woning verhuisd. In totaal heeft de inboedel van [eisende partij] dus van 10 mei 2021 tot en met 2 februari 2023 opgeslagen gestaan bij [gedaagde partij] .
2.3.
Tijdens en kort na de verhuizing merkt [eisende partij] verschillende ribbels, deuken en/of golven op in een aantal leren stoelen en een chesterfield-stoel die opgeslagen hebben gestaan. [eisende partij] en [gedaagde partij] treden naar aanleiding van die constatering met elkaar in gesprek om tot een oplossing te komen. Door [gedaagde partij] wordt in dat kader onder andere voorgesteld om de stoelen te verwarmen en vervolgens glad te strijken. Dat voorstel heeft [eisende partij] niet geaccepteerd.
2.4.
Op enig moment schakelt [gedaagde partij] , via haar verzekeraar, [naam 1] in. Deze beoordeelt de foto’s van de stoelen en rapporteert op 21 februari 2023 aan de verzekeraar van [gedaagde partij] . Voor zover relevant schrijft [naam 1] in haar rapport:
“Door verhuizer zijn goederen meegenomen en in de opslag bij verhuizer geplaatst. Doordat deze meubels lang op elkaar gestapeld zijn geweest zijn er drukplekken ontstaan op vier conferentiestoelen. Deze stoelen zijn te herstellen door deze iets te verwarmen en dan opnieuw glad te strijken. Tevens is er in een chesterfield fauteuil een kleine drukplek ontstaan. Deze drukplek is voor ons niet zichtbaar, maar wel enige hele lichte krassen. […] Wij verzoeken u, indien mogelijk, uit coulance overweging de kosten voor herstel van de chesterfield fauteuil te vergoeden. De kosten voor bijwerken van chesterfield fauteuil bedragen € 175. Verhuisbedrijf geeft aan zelf aangeboden te hebben om de vier conferentie stoelen te herstellen, maar dat wilde verzekerde niet.”
[eisende partij] heeft het voorstel van [gedaagde partij] om de schade af te wikkelen zoals door de verzekeraar/ [naam 1] voorgesteld, niet geaccepteerd.
2.5.
Op 7 april 2023 schrijft [eisende partij] aan [gedaagde partij] dat hij ook op een andere leren stoel een deuk heeft geconstateerd. Hij verzoekt aan [gedaagde partij] ook om een vergoeding van deze schade.
2.6.
Op 19 maart 2024 informeert [eisende partij] bij een derde, de heer [naam 2] (hierna: ‘ [naam 2] ’), naar de kosten voor het herstel van de leren stoelen. In zijn reactie van 20 maart 2024 schrijft [naam 2] (voor zover hier relevant):
“Ik heb uw foto’s eens goed bekeken en zie het probleem en begrijp dus uw vraag. Dat de “indrukken” er in blijven komt deels door dat het leer wat is uitgerekt en niet meer makkelijk terug komt in z’n oorspronkelijke vorm en dat geld tevens voor het onder materiaal/ de vulling.
We hebben ‘n paar “trucjes” die we eerst zouden kunnen proberen. Mocht dat lukken dan scheelt dat veel in de kosten. […] Lukt dat niet dan moeten we de stoelen uit elkaar gaan halen, onder materiaal vervangen incl lederen delen.
Dat laatste zou ik overigens niet adviseren voor de chesterfield. Om daar het zelfde mee te doen moet zoveel gedemonteerd worden wat de prijs enorm opdrijft. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat er meer problemen veroorzaakt worden die er nu niet zijn. […]
Prijs 1, correctie “trucjes” van buiten af. Per rug- of zitdeel €85,00.
Prijs 2 nieuw leer en binnen materiaal. Per rug- of zitdeel € 175,00 incl materiaal.
[…]
Prijs chesterfield. Herstel van buiten af € 85,00. […]
Resume, […]
1. 8 delen van buitenaf behandelen: € 680,00
2. 8 delen nieuwe materialen aanbrengen: € 1.400,00”
[naam 2] rekent daarnaast € 850,00 transportkosten om de stoelen op te halen bij en weer weg te brengen naar [eisende partij] in [land] en geeft aan dat het via een transporteur waarschijnlijk aanmerkelijk goedkoper geregeld kan worden.
2.7.
Op 22 maart 2024 ontving [eisende partij] nog een tweede offerte van de heer [naam 3] (handelend onder de naam: ‘ [naam 4] ’, hierna: ‘ [naam 3] ’). Deze geeft aan dat het geen probleem moet zijn om de stoelen te herstellen. Voor de kantoorstoelen wordt een prijs voor herstel opgegeven tussen € 60,00 en € 100,00. Voor de chesterfield wordt een prijs geschat tussen € 350,00 en € 550,00. Voor het transport van de stoelen (heen en terug) wordt een bedrag van € 800,00 geoffreerd. Ook [naam 3] geeft verder nog aan dat het transport via een transportbedrijf gunstiger geregeld kan worden.
2.8.
Op 21 maart 2024 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] aangeschreven met het verzoek om € 1.615,00 over te maken ter afwikkeling van de schade. [gedaagde partij] is niet op dit voorstel ingegaan. Op 7 april 2023 stuurt [eisende partij] een (eerste) ingebrekestelling naar [gedaagde partij] .

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat – primair om [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van € 1.750,00, vermeerderd met rente en kosten. Subsidiair vordert [eisende partij] een veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 1.615,00 te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan die vordering ten grondslag dat hij zijn stoelen ter opslag heeft aangeboden aan [gedaagde partij] . De stoelen waren in goede staat toen zij de opslag ingingen. Doordat er hoogstwaarschijnlijk andere stoelen of andere zaken op de leren stoelen zijn gestapeld en de inboedel langdurig in opslag heeft gestaan, is er schade aan de stoelen ontstaan. Dit levert een onrechtmatige daad op richting [eisende partij] , dan wel een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen in het kader van de (opslag)werkzaamheden van [gedaagde partij] . [gedaagde partij] is schadeplichtig. De totale schade bedraagt volgens [eisende partij] € 2.250,00 (te weten het vervangen van 8 nieuwe rug- en/of zitdelen ten bedrage van € 1.400,00 en transportkosten van € 850,00). [eisende partij] begrenst zijn primaire vordering echter tot de appelgrens van € 1.750,00. Subsidiair vordert [eisende partij] een schadebedrag van € 1.650,00, te weten de kosten voor reparatie van de stoelen ‘van buitenaf’ (€ 85,00 per zit- of rugdeel) en transportkosten van € 850,00).
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. [eisende partij] heeft de vordering te laat aanhangig gemaakt bij de rechtbank, gelet op de vervaltermijn die in artikel 18, lid 3 van de algemene voorwaarden is opgenomen. De vordering van [eisende partij] moet dus op die grond worden afgewezen. Verder betwist [gedaagde partij] het causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming en de gestelde schade. De stoelen zijn namelijk al lang in gebruik door [eisende partij] en vertonen slijtageplekken. Ook betwist [gedaagde partij] dat [eisende partij] een vorderingsrecht heeft. De stoelen zijn aangeschaft op naam van een vennootschap. [eisende partij] (in persoon) heeft dus geen schade geleden. Daarnaast betwist [gedaagde partij] de gestelde omvang van de schade. Op de chesterfield-stoel zou geen drukplek te zien zijn. Bovendien zou de schade door [gedaagde partij] aan de conferentiestoelen al vergoed zijn door betaling van € 175,00. De drukplekken zijn eenvoudig te verhelpen door het leer van de stoelen te verwarmen en glad te strijken. Verder zijn de gevorderde transportkosten te hoog en moet bij de vaststelling van de schade rekening worden gehouden met ‘nieuw voor oud’. Tot slot voert [gedaagde partij] aan dat [eisende partij] eigen schuld heeft aan de schade van de fauteuils omdat hij geen inboedelverzekering heeft afgesloten, terwijl hij daar in de overeenkomst wel op gewezen was.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Algemene voorwaarden van toepassing?
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde partij] is dat de mogelijkheid voor [eisende partij] om een vordering in te stellen is vervallen als gevolg van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden bewaarneming verhuisgoederen (‘AVBV 2015’), in het bijzonder artikel 18, lid 3 van die algemene voorwaarden.
4.2.
De kantonrechter dient in dit kader als eerste te beoordelen of de algemene voorwaarden door partijen van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst. Daarna moet de kantonrechter beoordelen of de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn. [eisende partij] betwist namelijk dat de AVBV 2015 aan hem voor of tijdens het ondertekenen van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.
4.3.
Ter zitting is de e-mail van [gedaagde partij] aan [eisende partij] van 26 maart 2021 overgelegd waarbij de AVBV 2015 als bijlage gevoegd waren. In diezelfde e-mail was ook de offerte bijgevoegd van [gedaagde partij] aan [eisende partij] . [eisende partij] erkent die offerte ontvangen te hebben en erkent ook akkoord te zijn gegaan met die offerte. In die offerte is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
“Hierbij is het volgende afgesproken/ overeengekomen […]
- de van toepassing zijn Algemene voorwaarden zijn bij de mail gevoegd.”
4.4.
In de offerte wordt dus verwezen naar de AVBV 2015 en worden die op de overeenkomst van bewaarneming van toepassing verklaard. Omdat [eisende partij] met de offerte akkoord is gegaan, zijn de algemene voorwaarden daarmee onderdeel geworden van de overeenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] .
4.5.
De tweede vraag die beantwoord moet worden is of de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn. Op basis van de wet (artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’)) moet de gebruiker van de algemene voorwaarden (in dit geval: [gedaagde partij] ) aan de wederpartij (in dit geval: [eisende partij] ) een redelijke mogelijkheid bieden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Als de overeenkomst digitaal tot stand komt (zoals in de onderhavige zaak het geval is; de offerte is per e-mail aan [eisende partij] verzonden), dan heeft de gebruiker de wederpartij een redelijke mogelijkheid geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden als hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming (artikel 6:233, lid 2 BW). Wordt hier niet aan voldaan, dan zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar.
4.6.
Omdat [eisende partij] erkent de e-mail van [gedaagde partij] van 26 maart 2021 ontvangen te hebben met daarin de offerte en de AVBV 2015, staat daarmee vast dat de AVBV 2015 aan [eisende partij] ter hand zijn gesteld en dat dit voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst (en dus tijdig) is gebeurd. Het beroep van [eisende partij] op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden gaat dus niet op.
Is de vervaltermijn in artikel 18 AVBV 2015 een oneerlijk beding?
4.7.
Aangezien in deze zaak de wederpartij van de gebruiker van de algemene voorwaarden een consument is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dient de kantonrechter ambtshalve te toetsen of de vervaltermijn die is opgenomen in artikel 18, lid 3 van de AVBV 2015 een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13/EEG, hierna: ‘de Richtlijn’). In artikel 3 van de Richtlijn is bepaald dat een beding als oneerlijk moet worden beschouwd als daar tussen partijen niet afzonderlijk over is onderhandeld en indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Voor de vraag of er sprake is van een zodanige verstoring van het evenwicht, moeten op grond van artikel 4 van de Richtlijn alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking worden genomen, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. In Nederland moet voor dit onderzoek gekeken worden naar artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Dat artikel bepaalt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is als het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Deze bepaling wordt verder ingevuld door de zogenaamde ‘zwarte’ en ‘grijze lijsten’ van artikel 6:236 BW en 6:237 BW.
4.8.
Artikel 18, lid 3 AVBV 2015 introduceert een vervaltermijn van één jaar voor het instellen van een rechtsvordering. Normaal gesproken geldt een verjaringstermijn van vijf jaar voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding (artikel 3:310 BW). De wettelijke verjaringstermijn van artikel 3:310 BW wordt door artikel 18, lid 3 AVBV 2015 als het ware vervangen door een contractuele vervaltermijn. Een beding dat een dergelijke contractuele vervaltermijn in de plaats stelt van een verjaringstermijn, wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn op grond van artikel 6:237, onder h BW. [1] Tegenbewijs tegen dat vermoeden is mogelijk. [gedaagde partij] heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat verval van het recht om ook na een jaar nog een rechtsvordering in te kunnen stellen gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal het vervalbeding in artikel 18, lid 3 AVBV 2015 dan ook vernietigen. De vervaltermijn uit deze bepaling geldt dus niet in deze procedure, zodat gekeken moet worden naar de wettelijke verjaringstermijn voor het instellen van een rechtsvordering. Omdat [eisende partij] de dagvaarding binnen de wettelijke verjaringstermijn bij de rechtbank heeft aangebracht, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijk beoordeling van de vordering.
Het verweer van [eisende partij] dat er sprake is van een ‘nieuwe overeenkomst’ voor wat betreft de schadeafwikkeling, waarvoor de vervaltermijn uit de algemene voorwaarden nog niet verstreken was, kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
Is er sprake van een onrechtmatige daad of tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tot bewaarneming?
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat er bij de opslag sprake was van een overeenkomst tot bewaarneming van de verhuisgoederen van [eisende partij] . Tussen partijen is ook niet in geschil dat [gedaagde partij] de verhuisgoederen (waaronder de stoelen waar het in deze procedure om gaat) zelf heeft opgehaald in de woning van [eisende partij] in [plaats] , zelf heeft opgeslagen in haar loods in Heteren en vervolgens zelf heeft vervoerd naar de nieuwe woning van [eisende partij] in [land] .
4.10.
Door [eisende partij] is aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, dan wel dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tot bewaarneming. Ten aanzien van de eerste grondslag (onrechtmatig handelen door [gedaagde partij] ) heeft [eisende partij] niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat ook onafhankelijk van het schenden van de contractuele verplichtingen sprake is van onrechtmatig handelen, zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan. Ten aanzien van de gestelde tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst overweegt de kantonrechter als volgt.
4.11.
Op basis van de wet (artikel 7:602 BW) en de tussen partijen gesloten overeenkomst (artikel 12 AVBV 2015) was [gedaagde partij] (onder andere) verplicht om bij de bewaring van de inboedel (waaronder de stoelen) de zorg van een goed bewaarnemer in acht te nemen. Dat betekent in dit geval dat de goederen zorgvuldig opgeslagen moeten worden en aan [eisende partij] moeten worden teruggegeven in de staat waarin [gedaagde partij] ze heeft ontvangen (artikel 7:605 lid 4 BW). Omdat [gedaagde partij] een professionele partij is mag meer gewicht aan deze zorgplicht worden toegekend dan bij een niet-professionele bewaarnemer.
4.12.
De door [eisende partij] gestelde deuken, ribbels en/ of golven in het leer van de vier zwart leren conferentiestoelen worden niet betwist door [gedaagde partij] . [eisende partij] heeft ter zitting aangegeven niet te weten of op elk rug- en zitvlak een deuk, ribbel en/of golf is ontstaan. Op basis van de overgelegde foto’s (productie 1 bij dagvaarding) stelt de kantonrechter vast dat er in totaal op zes rug- of zitvlakken een deuk, ribbel of golf te zien is.
De ‘deuk’/ indruk in de chesterfield-stoel wordt door [gedaagde partij] betwist, maar kan naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vastgesteld worden op basis van de door [eisende partij] overgelegde foto’s in productie 2 bij dagvaarding.
Op basis van de overgelegde foto’s in productie 3 bij dagvaarding blijkt bovendien van een ‘deuk’ in een andere zwart leren stoel.
4.13.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tot bewaarneming aan de zijde van [gedaagde partij] . Door [eisende partij] is namelijk gesteld dat de stoelen in goede staat in opslag werden genomen door [gedaagde partij] . Voor zover [gedaagde partij] deze stelling van [eisende partij] betwist, ligt het op haar weg naar voren te brengen dat de stoelen niet in goede staat verkeerden (lees: dat de deuken, ribbels en/of golven al in de stoelen zaten). Dat volgt ook uit de toepasselijke algemene voorwaarden. In artikel 3, lid 3 AVBV 2015 is namelijk opgenomen dat de bewaarnemer (in dit geval [gedaagde partij] ) verplicht is om bij het sluiten van de overeenkomst een inventarislijst op te stellen. Op die inventarislijst staan de verhuisgoederen die in bewaring genomen worden en de zichtbare gebreken daaraan (artikel 1 AVBV 2015). Door [gedaagde partij] is – ondanks de contractuele verplichting daartoe in de AVBV 2015 – geen inventarislijst opgesteld. Bij gebreke van die inventarislijst en omdat er geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat er al deuken, ribbels en/of golven in de stoelen zaten, gaat de kantonrechter ervan uit dat de hierboven vastgestelde beschadigingen aan de stoelen tijdens de opslag zijn ontstaan. Daarmee heeft [gedaagde partij] niet de zorg voor de verhuisgoederen betracht die van een goed bewaarnemer mag worden verwacht en is zij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tot opslag van de goederen van [eisende partij] .
4.14.
Door [gedaagde partij] wordt verder nog aangevoerd dat de stoelen al lang in gebruik zijn door [eisende partij] en slijtageplekken vertonen, zodat niet vastgesteld kan worden waardoor de schade is ontstaan. Deze stelling volgt de kantonrechter niet. Dat er enkele slijtageplekken op de stoelen zaten kan zo zijn, maar niet is gebleken dat de door [eisende partij] geconstateerde deuken, ribbels en/of golven door slijtage zijn ontstaan. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de stoelen namelijk in goede staat verkeerden toen zij in opslag werden genomen door [gedaagde partij] . Er is naar het oordeel van de kantonrechter dus weldegelijk causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaagde partij] en de geconstateerde schade aan de stoelen door [eisende partij] .
Tussenconclusie
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde partij] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot bewaarneming en dus – in beginsel – schadeplichtig is jegens [eisende partij] . Deugdelijke nakoming van de overeenkomst door [gedaagde partij] was blijvend onmogelijk omdat de schade aan de stoelen al was ingetreden en niet hersteld kon worden door alsnog deugdelijk na te komen. [gedaagde partij] verkeerde dan ook zonder ingebrekestelling in verzuim.
Heeft [eisende partij] een vorderingsrecht?
4.16.
Door [gedaagde partij] is betwist dat [eisende partij] een vorderingsrecht heeft omdat de stoelen zijn aangeschaft door een vennootschap en niet door hem in privé. [eisende partij] in persoon lijdt dus geen schade als gevolg van de tekortkoming en maakt dus ook geen aanspraak op een schadevergoeding.
4.17.
Door [eisende partij] is ter zitting gesteld dat hij weldegelijk eigenaar is van de stoelen. Een aantal stoelen was eerst eigendom van de holdingvennootschap van [eisende partij] . Die vennootschap is in 2010 geliquideerd en [eisende partij] is toen (ook) eigenaar geworden van die stoelen. Dit is door [gedaagde partij] niet betwist. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat als onvoldoende betwist vaststaat dat [eisende partij] eigenaar is van alle stoelen, zodat hij ook een schadevergoeding kan vorderen in deze procedure.
Omvang van de door [eisende partij] geleden schade?
4.18.
[gedaagde partij] heeft ook de omvang van de schade zoals door [eisende partij] gevorderd betwist. In de eerste plaats stelt [gedaagde partij] dat [eisende partij] geen schade meer heeft. [gedaagde partij] heeft op een eerder moment namelijk € 175,00 betaald ter compensatie voor de schade aan de conferentiestoelen. Daarmee is de schade vergoed.
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat de betaling aan [eisende partij] van € 175,00 niet was bedoeld als compensatie voor de door hem geleden schade als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde partij] . Tussen partijen speelde namelijk ook een discussie over de in rekening gebrachte kosten voor de opslag. [gedaagde partij] heeft op 10 maart 2023 een voorstel gedaan om die discussie te beëindigen. Zij was bereid om een korting van € 175,00 op de openstaande factuur voor de opslagkosten te geven, als [eisende partij] het restant van die factuur dan nog hetzelfde weekend zou betalen. In die e-mail geeft [gedaagde partij] zelf ook nog aan dat er door haar op een later moment teruggekomen wordt op de afwikkeling van de schade. [eisende partij] geeft in reactie op dat voorstel diezelfde dag nog aan zich daarin te kunnen vinden en benadrukt dat de schadekwestie dan nog open blijft staan. [gedaagde partij] bevestigt dit op haar beurt weer. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat daarmee tussen partijen overeenstemming is bereikt over de kosten van de opslag van de goederen, niet (ook) over de afwikkeling van de schade aan de stoelen. Van een compensatie voor die schade is dan ook geen sprake.
4.20.
In de tweede plaats stelt [gedaagde partij] zich op het standpunt dat [eisende partij] geen blijvende schade heeft omdat de indrukken in de stoelen eenvoudig te verhelpen zijn door het leer te verwarmen en vervolgens glad te strijken. [gedaagde partij] heeft ook aan [eisende partij] aangeboden om dit herstel te verrichten. Uit het rapport van [naam 1] (zie overweging 2.4 hierboven) volgt dat de voorgestelde wijze van schadeherstel van [gedaagde partij] ook door haar wordt onderschreven.
4.21.
Vaststaat dat [eisende partij] het aanbod van [gedaagde partij] heeft geweigerd om de stoelen iets te verwarmen en de plekken vervolgens glad te strijken. De kanonrechter begrijpt de stellingen van [eisende partij] op dit punt zo dat hij de voorgestelde wijze van herstel niet vertrouwt en bang is dat de schade aan de stoelen daardoor nog groter wordt.
4.22.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] het herstelaanbod van [gedaagde partij] mocht weigeren. Deugdelijke nakoming van de overeenkomst door [gedaagde partij] was, zoals gezegd, namelijk al blijvend onmogelijk. De schade was al ingetreden en kon niet door alsnog deugdelijk na te komen hersteld worden. [eisende partij] hoefde [gedaagde partij] dan ook niet toe te laten om herstel uit te voeren. Bovendien is [gedaagde partij] op het punt van leerherstel ook niet deskundig. Niet uit te sluiten is dat een ondeskundige poging tot reparatie de indrukken in de stoelen erger zou kunnen maken. [eisende partij] mocht dus verlangen dat dit herstel door een ter zake deskundig bedrijf uitgevoerd werd. Dat daar dan kosten tegenover staan is evident, zodat niet gezegd kan worden dat [eisende partij] geen schade heeft geleden. De vervolgvraag is welke kosten [eisende partij] in redelijkheid van [gedaagde partij] kan vorderen voor het herstel van de stoelen.
4.23.
Door [eisende partij] wordt (primair) betaling gevorderd van een bedrag van € 1.750,00, ter vergoeding van de door hem geleden schade. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van [naam 2] , zoals hierboven weergegeven onder overweging 2.6, waarbij wordt uitgegaan van het herstel door het vervangen van acht zit- of rugdelen met nieuw leer (
€ 1.400,00) plus € 850,00 transportkosten. De vordering wordt door [eisende partij] uitdrukkelijk gemaximeerd tot de appelgrens (op dit moment: € 1.750,00). [gedaagde partij] betwist de omvang van de schade.
4.24.
Zoals hiervoor overwogen is de kantonrechter van oordeel dat er in totaal acht rug- of zitgedeeltes van de stoelen hersteld moeten worden (zes rug- en/of zitgedeeltes van de zwarte conferentiestoelen, de chesterfield-stoel en de indruk op de andere zwarte stoel). [naam 2] geeft in zijn offerte aan dat er eerst een aantal ‘trucjes’ geprobeerd kunnen worden om het leer te herstellen. In ieder geval wordt het gebruik van chemicaliën als optie genoemd. Voor het behandelen van de stoelen van buitenaf (dus zonder dat deze uit elkaar gehaald hoeven te worden) rekent hij een bedrag van € 85,00 per rug- of zitgedeelte. Dit geoffreerde bedrag ligt (ongeveer) in het midden van het bedrag dat [naam 3] als herstelprijs noemt voor de stoelen (met uitzondering van de chesterfield-stoel). Voor de chesterfield-stoel hanteert [naam 2] eenzelfde prijs. Bovendien raadt [naam 2] af om de chesterfield uit elkaar te halen.
4.25.
Gelet op het advies van [naam 2] om “trucjes” toe te passen en te werken aan een behandeling van buitenaf, acht de kantonrechter dit een passende oplossing. Voor de chesterfield-stoel is dit bovendien ook de enige remedie. Dat de stoelen voorzien moeten worden van nieuw materiaal is niet gebleken en acht de kantonrechter ook niet waarschijnlijk gelet op de adviezen van [naam 2] en [naam 3] .
4.26.
Voor de begroting van de herstelkosten per rug- of zitdeel van de stoelen én voor het herstel van de chesterfield-stoel sluit de kantonrechter aan bij de opgave van [naam 2] : € 85,00 per te behandelen rug- of zitdeel. Deze prijs is bovendien het gemiddelde van de prijsopgave van [naam 3] . De kosten voor het herstel van alle stoelen begroot de kantonrechter dan ook op € 680,00 (8 x € 85,00).
4.27.
Door [eisende partij] wordt in de schadeberekening ook een bedrag van € 850,00 opgenomen voor het transport van de stoelen naar [naam 2] en terug. [gedaagde partij] betwist dat de kosten voor het transport zo hoog moeten zijn. Door [eisende partij] zou ook een deskundige dichter bij hem in de buurt (in [land] ) gezocht kunnen worden, zodat de transportkosten lager uitvallen.
4.28.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] voor het herstel van de stoelen een deskundige moet benaderen die zo dicht mogelijk bij zijn woning gevestigd is. Dit past binnen de schadebeperkingsplicht die op [eisende partij] rust, zeker nu niet is gesteld of gebleken dat de herstelwerkzaamheden dermate specialistisch zijn dat deze enkel door [naam 2] of [naam 3] verricht kunnen worden. Bovendien geven beiden ook aan dat het transport voor (aanzienlijk) lagere kosten gerealiseerd kan worden door een transporteur. In redelijkheid kan van [gedaagde partij] kan daarom in redelijkheid niet gevergd worden om de door [eisende partij] gevorderde transportkosten te voldoen. Deze kosten kunnen door de kantonrechter niet worden begroot, nu partijen geen handvatten hebben gegeven voor de kosten van het transport dichterbij huis. De kantonrechter zal de kosten voor het transport van en naar een deskundige dan ook op de voet van artikel 6:97 BW schatten en wel op een bedrag van € 150,00. Daarbij heeft de kantonrechter acht geslagen op de prijzen voor de huur van een bestelbus voor 2 dag(del)en.
Eigen schuld van [eisende partij] ?
4.29.
Tot slot heeft [gedaagde partij] als verweer nog gevoerd dat [eisende partij] eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade (in de zin van artikel 6:101 BW). Op basis van de overeenkomst die tussen partijen is gesloten was [eisende partij] verplicht om aan zijn inboedelverzekeraar te melden dat de inboedel bij [gedaagde partij] gestald stond. Kennelijk heeft [eisende partij] dat niet gedaan en ontvangt hij geen dekking voor de schade onder zijn verzekering, aldus [gedaagde partij] . [eisende partij] betwist dat hij eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade.
4.30.
Uit artikel 13 AVBV 2015 volgt dat de bewaarnemer verplicht is verzekerd te zijn tegen aansprakelijkheidsrisico’s uit hoofde van de wet en deze voorwaarden. De bewaarnemer wijst de klant erop dat deze zijn inboedelverzekering gedurende de bewaarnemingsperiode dient over te schrijven naar het adres van de bergplaats om verzekerd te zijn tegen risico’s waarvoor de bewaarnemer niet aansprakelijk is.
4.31.
De kantonrechter is van oordeel dat uit artikel 13 AVBV 2015 een verzekeringsplicht voor de bewaarnemer volgt, in dit geval dus [gedaagde partij] . De mededeling in de offerte leest de kantonrechter in het licht van deze bepaling in de AVBV 2015. Slechts voor situaties waarin de bewaarnemer niet aansprakelijk is, dient de eigen inboedelverzekering van de klant aangesproken te worden. Omdat de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de door [eisende partij] geleden schade, behoefde [eisende partij] zijn eigen verzekering daarvoor niet aan te spreken en heeft hij geen eigen schuld aan het ontstaan van de schade. Dat betekent dat de [gedaagde partij] gehouden is de volledige schade van [eisende partij] (€ 680,00 + € 150,00 = € 830,00) te vergoeden.
Wettelijke rente?
4.32.
Door [eisende partij] wordt wettelijke rente over de schadevergoeding gevorderd vanaf
6 april 2023, dan wel 7 april 2023, dan wel 19 april 2023, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding. Op 7 april 2023 stuurde [eisende partij] de eerste ingebrekestelling aan [gedaagde partij] , waarbij tot uiterlijk 21 april 2023 werd gegeven om de schade te vergoeden. Nu vaststaat dat betaling op die datum is uitgebleven, verkeerde [gedaagde partij] vanaf 22 april 2023 in verzuim en zal de kantonrechter de wettelijke rente over de schadevergoeding dan ook toekennen vanaf die datum tot de dag der algehele voldoening.
Vergoeding buitengerechtelijke incassokosten?
4.33.
[eisende partij] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal worden afgewezen. [eisende partij] heeft immers niet voldoende onderbouwd gesteld dat door hem kosten zijn gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechten (als bedoeld in artikel 6:96, lid 2 onder c BW).
4.34.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
248,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
454,92
4.35.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan [eisende partij] van een schadevergoeding van € 830,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 22 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 454,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. Arts en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.
64307

Voetnoten

1.Zie ook: Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:531.