In deze civiele zaak vordert eiser, een onderneming, betaling van facturen voor werkzaamheden die zijn verricht aan de rijbak en stallen op het perceel van gedaagde 2, de vader van gedaagde 1. De rechtbank Gelderland heeft op 9 april 2025 uitspraak gedaan. De vordering jegens gedaagde 1 is afgewezen omdat er geen bewijs was van een contractuele betalingsverplichting. Echter, de vordering jegens gedaagde 2 is toegewezen op basis van ongerechtvaardigde verrijking, aangezien gedaagde 2 door de werkzaamheden aan zijn opstallen is verrijkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van het onroerend goed van gedaagde 2 is gestegen door de verrichte werkzaamheden. Eiser heeft facturen overgelegd ter onderbouwing van de vordering, maar een deel van de facturen is niet voldoende onderbouwd. Uiteindelijk is de vordering tot betaling van € 30.084,80 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 januari 2023. Daarnaast is gedaagde 2 veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten, die in totaal zijn begroot op € 10.090,61. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.