ECLI:NL:RBGEL:2025:2938

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
05.172635.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens straatruzie met jeugddetentie en werkstraf als gevolg

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een jeugdzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 mei 2024 in de gemeente Aalten, waar de verdachte tijdens een ruzie op straat met een mes heeft gestoken naar het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met kracht in het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en een gebroken schouderblad. De rechtbank heeft het noodweerverweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.172635.24
Datum uitspraak : 15 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.H. van der Linden, advocaat in Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te [plaats] , gemeente Aalten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te [plaats] , gemeente Aalten aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een gebroken schouderblad en/of een of meer snijverwondingen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam te steken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te [plaats] , gemeente Aalten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag aangezien op grond van de bewijsmiddelen de wijze van steken, de kracht waarmee verdachte heeft gestoken, de aard van het mes waarmee is gestoken en de diepte van de steekverwondingen niet kan worden vastgesteld. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2029). Voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 mei 2024 is op straat in [plaats] een woordenwisseling tussen verdachte en aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) uitgelopen op een gevecht, waarbij verdachte aangever met een mes heeft gestoken. [2]
Aangever heeft hierbij drie snijverwondingen opgelopen; een snijverwonding van 38 millimeter lang op de rug (aan de onderzijde van het linker schouderblad), een snijverwonding van 46 millimeter lang op de rug (onder het rechter schouderblad aan de rechterzijde naast de wervelkolom) en een snijverwonding van 18 millimeter lang op de linker bovenarm (in het midden aan de buitenzijde). Deze verwondingen kunnen zijn ontstaan door onderbreking van de huid door een scherp voorwerp. De verwondingen lijken meer op een steekwond dan op een snijwond. Er was sprake van ernstig uitwendig bloedverlies. Bij aangever is ook een klaplong met inwendig bloedverlies geconstateerd. Daarnaast was sprake van een fractuur aan het linker schouderblad. De steekwond op de rug onder het rechter schouderblad aan de rechterzijde naast de wervelkolom was zeer ernstig en potentieel levensbedreigend. Behalve de hierdoor ontstane klaplong hadden ook dieper gelegen grote bloedvaten geraakt kunnen worden. Dit zou zonder snel medisch ingrijpen tot inwendige verbloeding hebben kunnen leiden. Het is niet ondenkbaar dat het letsel door het middenrif de buikholte zou zijn binnengedrongen en daar organen zoals lever, nieren, maag, milt of darmen zou hebben geraakt. Ook dan zou snel medisch ingrijpen nodig zijn geweest om een levensbedreigende bloeding te stoppen. In geval van een (ongecompliceerde) klaplong is medisch ingrijpen (voor het herstel van de longfunctie) noodzakelijk. Een spanningsklaplong kan, bij uitblijven van een tijdige medische behandeling, de dood tot gevolg hebben. Voor de uitwendige letsels is de genezingsduur geschat op drie weken en voor de inwendige letsels op zes weken (ervan uitgaande dat er geen complicaties zoals infectie optreden). [3]
Kwalificatie van het geweld
De rechtbank kwalificeert de door verdachte gepleegde handelingen als een poging tot doodslag waarbij de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van verdachte aanmerkelijk was en verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever meerdere malen (met kracht) met een mes heeft gestoken. In de dynamische situatie van een gevecht heeft verdachte niet exact kunnen bepalen op welke plek en met welke kracht het mes het lichaam van aangever zou raken. Door het mes in de richting van het bovenlichaam te steken en aangever op die plek van het lichaam te raken, hadden dieper gelegen bloedvaten of vitale organen geraakt kunnen worden, waardoor de steekpartij (door inwendige verbloeding) een dodelijke afloop had kunnen hebben.
Daarmee stelt de rechtbank vast dat door het handelen van verdachte de kans op het overlijden van aangever aanmerkelijk was. Door in een dynamische gevechtssituatie met een mes in het bovenlichaam van aangever te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bewust aanvaard. Dat de precieze toedracht van het steken (de kracht en het mes waarmee is gestoken) onbekend is gebleven doet daar niet aan af. Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat verdachte met kracht heeft gestoken, omdat uit de letselrapportage volgt dat door de steekbeweging een fractuur is ontstaan aan het schouderblad van aangever (p. 128).
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en vindt daarmee het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 mei 2024 te [plaats] , gemeente Aalten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal, (met kracht
)met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer.
Aangever heeft de bewuste avond zelf de confrontatie opgezocht. Hij had gewoon door kunnen fietsen, maar is een woordenwisseling aangegaan met verdachte. Aangever, een beoefenaar van de vechtsport MMA, is degene die is begonnen met fysiek geweld. Hij heeft verdachte in een klem genomen zodat verdachte geen adem meer kreeg. Op dat moment heeft aangever verdachte geslagen. Verdachte heeft daarop het mes gepakt in een poging om aangever van zich af te houden. Daarbij heeft hij aangever geraakt. De verklaring van verdachte vindt steun in de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van noodweer. Verdachte heeft zichzelf in de conflictsituatie gebracht. Bovendien heeft hij niet proportioneel gehandeld.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging is geboden.
Toen verdachte met zijn vrienden op straat liep heeft aangever geroepen dat zij aan de kant moesten gaan. Toen verdachte en zijn vrienden dat deden heeft aangever “goed zo” of iets soortgelijks gezegd. Verdachte heeft vervolgens, aldus zijn verklaring ter terechtzitting, “je kankermoeder” of iets soortgelijks geroepen. Daarop is een gevecht ontstaan tussen verdachte en aangever. Volgens verdachte is aangever van zijn fiets gestapt en omgedraaid toen hij hoorde dat iets over zijn moeder werd geroepen. Aangever heeft toen gezegd: “Als je wil knokken dan moet je het zeggen.”. Een vriend van verdachte heeft verdachte toen weggeduwd en gezegd: “Kom we gaan wel. Laat dit.” (p. 44). Getuige [getuige 1] , een vriend van aangever, heeft gehoord dat zowel aangever als verdachte hebben gezegd dat ze wel wilden vechten. [getuige 1] heeft gezien hoe een vriend van verdachte verdachte bij het gezicht vastpakte en hem zei dat hij na moest denken, kalmeren en door moest lopen. Toen er een afstand van drie meter tussen aangever en verdachte was zag hij dat verdachte een mes uit zijn zakken haalde (p. 143). Getuige [getuige 2] , een buurtbewoonster, heeft gezien dat een kleine buitenlandse jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) een grote Nederlandse jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) aanviel. Zij heeft gezien hoe de (buitenlandse) jongen op de Nederlandse jongen afliep en deze duwde (p. 152).
De rechtbank stelt vast dat van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andersmans lijf, eerbaarheid of goed niet is gebleken. Zowel aangever als verdachte hebben een aandeel gehad in het ontstaan van het gevecht. Dat verdachte de verdedigende partij was wordt niet aannemelijk. Uit de getuigenverklaringen volgt dat hij zich (ook) aanvallend heeft opgesteld. Verdachte (en ook aangever) had op verschillende momenten (in de aanloop naar gevecht tijdens het verbale gedeelte van de ruzie en tijdens het (fysieke) gevecht) de mogelijkheid om zich te distantiëren van de ontstane ruzie. Verdachte is immers door een vriend gemaand om weg te lopen. Bovendien stond hij op het moment dat hij het mes pakte op drie meter afstand van aangever. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes heeft getrokken omdat hij geen kant op kon toen hij door aangever bij zijn nek werd vastgegrepen en werd geslagen. De rechtbank acht dit op basis van het voorgaande niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt het noodweerverweer en vindt het feit strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals de Raad voor de Kinderbescherming die heeft geformuleerd in haar rapport van 18 maart 2025 met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf van 80 uur gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij het opleggen van een straf rekening wordt gehouden met het feit dat aangever degene is geweest die de confrontatie is aangegaan en die is begonnen met fysiek geweld. Aangever is medeschuldig aan het incident. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte. Verdachte is bereid tot een mediationtraject. Verdachte is gedurende de schorsingsperiode vanwege de enkelband erg beperkt geweest in zijn vrijheid. Een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf volstaat. Een passende bijzondere voorwaarde is het meewerken aan psychomotorische therapie of soortgelijke therapie.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 maart 2025 (het strafblad),
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 maart 2025
  • de rapportage pro justitia van 24 september 2024, opgemaakt door drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog BIG.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een conflict aan te gaan met aangever, vervolgens een mes te trekken en het slachtoffer daarmee in het bovenlichaam te steken. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en pijn en letsel bij hem veroorzaakt. De steekpartij kende een futiele aanleiding; het slachtoffer en verdachte hebben over en weer opmerkingen gemaakt die kennelijk als krenkend werden ervaren. Dat verdachte tijdens het ontstane gevecht een mes heeft getrokken vindt de rechtbank zeer zorgelijk. De steekpartij had vele malen ernstiger kunnen aflopen dan in dit geval is gebeurd. Een steekpartij als deze zorgt daarbij voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name in een kleine gemeenschap als [plaats] .
Uit de verschillende verklaringen in het dossier volgt dat aangever een eigen aandeel heeft in het ontstaan van de ruzie tussen hem en verdachte. De rechtbank heeft daar oog voor. Toch staat het handelen van aangever in geen verhouding tot het handelen van verdachte. Door een mes te trekken heeft verdachte de kans op (dodelijk) letsel vergroot.
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming
In diagnostische zin zijn er geen duidelijke stoornissen of ernstige problemen naar voren gekomen. Hoewel er zorgen zijn op de domeinen school, houding en agressie, wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Om verdachte te leren hoe hij om kan gaan met frustratie en tegenslag adviseert de Raad voor de Kinderbescherming Psychomotorische Therapie (PMT) of een andere agressieregulatie training. Verdachte heeft hulp van een coach die intensief betrokken is bij het schoolse functioneren van verdachte.
Ter terechtzitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming - anders dan in het rapport -geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte deelneemt aan PMT of een soortgelijke training en meewerkt aan het coachtraject. Daarnaast is het advies om aan verdachte een werkstraf op te leggen.
Op te leggen straf
De rechtbank vindt met de officier van justitie gelet op de ernst van het feit jeugddetentie noodzakelijk. Het is echter niet in het belang van verdachte - hij is inmiddels al enige tijd geschorst uit de voorlopige hechtenis - om terug naar de jeugdinrichting te gaan. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest (28 dagen).
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 32 dagen onder de voorwaarden zoals ter terechtzitting geformuleerd door de Raad voor de Kinderbescherming. In de ernst van het feit ziet de rechtbank voorts aanleiding om een onvoorwaardelijke werkstraf aan verdachte op te leggen voor de duur van 80 uur.
De rechtbank heft het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.186,72 aan materiële schade en € 20.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om een vergoeding van de proceskosten ad € 2.172,00.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen voor zover die ziet op de materiële schade. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de hoogte van het smartengeld gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarbij gewezen op de schuldenlast voor de nog jonge verdachte. De officier vordert verder toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat deze te ingewikkeld is om te behandelen tijdens het strafproces. De benadeelde partij is voor een groot deel zelf verantwoordelijk voor de geleden schade. Dat geldt voor de materiële schade maar zeker ook voor het smartengeld en de proceskosten. De door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie is niet vergelijkbaar. Het gevorderde smartengeld moet zeer gematigd worden. Een dergelijk hoog bedrag maakt het voor verdachte onmogelijk om een goede start in het leven te maken.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd voor de volgende posten.
Ziektekosten
Eigen risico
€ 385,00
Zelfmedicatie
€ 10,00
EFT-therapie
€ 439,00
Verblijfskosten ziekenhuis
€ 70,00
Reis- en parkeerkosten
Reiskosten van/naar ziekenhuis
€ 54,75
Parkeerkosten ziekenhuis/HAP
€ 14,00
Reiskosten van/naar EFT-therapie
€ 33,99
Schade kleding
Jas
€ 33,33
T-shirt
€ 26,66
Broek
€ 26,66
Riem
€ 10,00
Schoenen
€ 83,33
€ 1.186,72
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de hierboven genoemde posten (tot een hoogte van € 1.186,72) kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft smartengeld gevorderd wegens lichamelijk en geestelijk letsel (€ 19.000,00) en wegens een schending van fundamentele rechten (€ 1.000,00).
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel/geestelijk letsel in de vorm van drie steekverwondingen, een gebroken schouderblad, een klaplong en een bloeding in de borstholte (hematothorax) opgelopen. De benadeelde partij heeft twee dagen in het ziekenhuis doorgebracht en is daar geopereerd aan de hematothorax. 13 dagen na het incident is bij de benadeelde partij een hematoom ter grootte van een tennisbal geconstateerd. Er is sprake van vier blijvende littekens en kans op blijvende zenuwschade. Vanwege de negatieve (geestelijke) impact van het incident op het leven van de benadeelde partij heeft hij hulp gezocht in de vorm van EFT-therapie. Verder is de benadeelde door het bewezenverklaarde feit op andere wijze in de persoon aangetast wegens een schending van zijn fundamentele rechten. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank ziet aanleiding om de hoogte van het gevorderde smartengeld te matigen en zal het smartengeld naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,00. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verklaard dat hij aan het incident vier littekens en (bij bepaalde bewegingen) zenuwpijn heeft overgehouden. Voor het overige is hij fysiek geheel hersteld en kan hij weer doen wat hij voorheen deed. Hoewel de rechtbank de gevolgen voor de benadeelde geenszins wil bagatelliseren is de rechtbank van oordeel dat het opgelopen letsel de hoogte van het gevorderde smartengeld niet rechtvaardigt.
Daarbij komt dat op grond van artikel 6:101 BW de gevorderde schade verminderd kan worden vanwege eigen schuld, omdat de ontstane schade mede het gevolg is geweest van aan het slachtoffer ( [slachtoffer] ) toe te rekenen omstandigheden. Kort gezegd is het slachtoffer mede verantwoordelijk geweest voor het ontstaan van het incident (in de verbale fase, maar ook in de fysieke fase), is hij agressief geweest en heeft hij zich niet aan het gevecht onttrokken. Aan hem toe te rekenen omstandigheden hebben dus in de zin van artikel 6:101 BW bijgedragen aan de ontstane schade. Dit leidt tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het vaststellen van de hoogte van het smartengeld rekening gehouden met de financiële druk die het toewijzen van smartengeld op de jonge verdachte legt.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van smartengeld.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd vanaf de data zoals weergegeven in onderstaand schema.
Schadeposten
Bedrag
Wettelijke rente
Eigen risico
€ 385,00
15 juli 2024
Zelfmedicatie
€ 10,00
25 mei 2024
EFT-therapie
€ 439,00
10 december 2024
Verblijfskosten ziekenhuis
€ 70,00
25 mei 2024
Reiskosten van/naar ziekenhuis
€ 54,75
25 mei 2024
Parkeerkosten ziekenhuis/HAP
€ 14,00
25 mei 2024
Reiskosten van/naar EFT-therapie
€ 33,99
26 november 2024
Jas
€ 33,33
25 mei 2024
T-shirt
€ 26,66
25 mei 2024
Broek
€ 26,66
25 mei 2024
Riem
€ 10,00
25 mei 2024
Schoenen
€ 83,33
25 mei 2024
Smartengeld
€ 5.000,00
25 mei 2024
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om kosten voor het opstellen van de schadevergoedingsvordering (2 punten), het bijwonen van het slachtoffergesprek met de officier van justitie (1 punt) en het bijwonen van de zitting (1 punt).
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte aansprakelijk is uit onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij, is verdachte als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen ter zake de vordering, ondanks het feit dat de benadeelde partij in een groot deel hiervan niet-ontvankelijk is verklaard. Om die reden is er plaats voor een proceskostenveroordeling ten nadele van verdachte.
Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 4 punten en daarmee € 2.172,00 toewijsbaar.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaaltdat van die
jeugddetentie 32 (tweeëndertig) dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
steltdaarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
steltals bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
- meewerkt aan psychomotorische therapie (PMT) of een soortgelijke therapie;
- meewerkt aan coaching;
alles voor zover en zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig acht;
geeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland in Doetinchem de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
en onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland te Doetinchem, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft
doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
een werkstrafvoor de duur van
80 uur, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.186,72 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals weergegeven in onderstaand schema tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Schadeposten
Bedrag
Wettelijke rente vanaf
Eigen risico
€ 385,00
15 juli 2024
Zelfmedicatie
€ 10,00
25 mei 2024
EFT-therapie
€ 439,00
10 december 2024
Verblijfskosten ziekenhuis
€ 70,00
25 mei 2024
Reiskosten van/naar ziekenhuis
€ 54,75
25 mei 2024
Parkeerkosten ziekenhuis/HAP
€ 14,00
25 mei 2024
Reiskosten van/naar EFT-therapie
€ 33,99
26 november 2024
Jas
€ 33,33
25 mei 2024
T-shirt
€ 26,66
25 mei 2024
Broek
€ 26,66
25 mei 2024
Riem
€ 10,00
25 mei 2024
Schoenen
€ 83,33
25 mei 2024
Smartengeld
€ 5.000,00
25 mei 2024
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 6.186,72 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals weergegeven in het schema hierboven tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 2.172,00;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter en tevens kinderrechter), mr. E.J. Davids en G.M.L. Tomassen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, Onderzoek ON3R024035/BRIGGS, gesloten op 29 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 april 2025.
3.Forensisch geneeskundig letselverslag d.d. 20 september 2024, p. 3, 4 en 5 (verstrekt in aanvulling op het doorgenummerde procesdossier).