ECLI:NL:RBGEL:2025:2944

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
25-008897
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris op vordering tot machtiging bevel verwijderen personen en goederen

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De zaak betreft een vordering tot machtiging voor het verwijderen van personen en goederen uit een pand in [plaats]. De rechter-commissaris had op 28 maart 2025 de officier van justitie gemachtigd om opsporingsambtenaren te bevelen alle personen die wederrechtelijk in het pand verbleven te verwijderen. De bewoners van het pand, die sinds eind oktober 2024 in het pand verbleven, stelden dat zij huisrecht hadden en dat de ontruimingstermijn van drieënhalve dag onredelijk was. De verdediging voerde aan dat de inzet van het strafrecht als ultimum remedium moet worden beschouwd en dat de bewoners niet voldoende tijd hadden om zich voor te bereiden op de rechtszaak. De officier van justitie stelde echter dat het belang van de eigenaar van het pand zwaarder weegt dan dat van de bewoners. De raadkamer oordeelde dat de rechter-commissaris terecht had geconcludeerd dat de belangen van de eigenaar en de koper van het pand bij een spoedige ontruiming prevaleren. De raadkamer oordeelde dat de ontruiming niet in strijd was met het huisrecht van de bewoners, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De beslissing van de rechter-commissaris werd als goed gemotiveerd beschouwd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Raadkamernummer: 25-008897
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris op een vordering tot machtiging bevel verwijderen personen en goederen (artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering)
in de zaak tegen
de bewoners van het pand gelegen aan de [adres] , [postcode] in [plaats] .
Raadsman: mr. M.F. van Hulst, advocaat in Utrecht.

De procedure

Bij beslissing van 28 maart 2025 heeft de rechter-commissaris de officier van justitie gemachtigd om opsporingsambtenaren te bevelen alle personen die wederrechtelijk verblijven in het pand gelegen aan de [adres] , [postcode] in [plaats] (en alle voorwerpen die ter plaatse worden aangetroffen) te verwijderen of te doen verwijderen, met dien verstande dat dit bevel niet eerder dan op dinsdag 1 april 2025 om 11:00 uur kan worden gegeven.
Bij schrijven van 28 maart 2025, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, is tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Op 31 maart 2025 is een ondertekende versie van dit hoger beroep ontvangen.

Het onderzoek in besloten raadkamer

In besloten raadkamer van 7 april 2025 zijn gehoord:
- de gemachtigde raadsman;
- de officier van justitie, mr. G. Fahner.

Het standpunt van de verdediging

Aan het hoger beroep heeft de verdediging, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat inzet van het strafrecht een ultimum remedium is. De bewoners stonden open voor een gesprek over vrijwillige oplevering bij verkoop van de woning, maar zij zijn niet geïnformeerd over de verkoop.
Verder is sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op eerlijk proces omdat de voorbereidingstijd (van de raadsman) maar drie dagen was. Er was nu niet genoeg tijd voor onderzoek.
Ook miskent de beslissing van de rechter-commissaris de gangbare termijnen die gelden voor beëindiging van bewoning. In het huurrecht bedraagt de termijn drie maanden, volgens het Keurmerk Leegstandsbeheer is de termijn vier weken en de gebruikelijke termijn in het civiele kort geding is veertien dagen. Er is niet gemotiveerd waarom de ontruimingstermijn maar drieënhalve dag is.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het belang van de eigenaar prevaleert boven het belang van de bewoners. Hun situatie na een ontruiming is niet zodanig dat dit tot een andere uitkomst moet leiden.

De beoordeling

De raadkamer moet beoordelen of de rechter-commissaris de officier van justitie terecht heeft gemachtigd om het bevel te geven het pand aan de [adres] in [plaats] te ontruimen. Dit is een
ex tunctoetsing, waarbij de raadkamer oordeelt op basis van de situatie zoals die bestond ten tijde van de beslissing van de rechter-commissaris.
Tegen de bewoners is op 3 maart 2025 aangifte gedaan van kraken en zij verbleven zonder toestemming van de eigenaar in het pand. De bewoners geven aan er sinds eind oktober 2024 te verblijven, waardoor zij huisrecht hebben.
De strafbaarstelling van kraken en de ontruimingsbevoegdheid op grond van artikel 551a Sv zijn bedoeld om in geval van verdenking van kraken sneller te kunnen ingrijpen en na toetsing door een rechter-commissaris direct over te kunnen gaan tot ontruiming. De regeling heeft tot doel bescherming van het recht van de eigenaar en bescherming van de openbare orde. Een dergelijke ontruiming maakt een ernstige inbreuk op het huisrecht dat wordt beschermd door artikel 8 EVRM. Die omstandigheid is bij de totstandkoming van artikel 551a Sv voorzien en meegewogen (Memorie van Toelichting, TK 2020-2021, 35296, nr. 6).
Naar het oordeel van de wetgever valt de schending van het huisrecht door een ontruiming op grond van artikel 551a Sv binnen de normen van het bepaalde in artikel 8 EVRM en houdt deze geen overschrijding in van de ‘margin of appreciation’ van dat artikel, nu deze een legitiem doel dient en in een democratische samenleving noodzakelijk is. De rechter-commissaris moet wel beoordelen of de door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de rechten van de eigenaar van het pand in de concrete omstandigheden van het geval proportioneel is. Daarbij is van belang dat de eigenaar van het pand voldoende concreet onderbouwt dat hij een spoedeisend belang bij ontruiming heeft. Daarnaast kan de door de strafrechter te maken belangenafweging alleen plaatsvinden als de kraker feiten of omstandigheden aanvoert en aannemelijk maakt die in het concrete geval tot een andere dan door de wetgever gemaakte afweging nopen, waarbij als uitgangspunt zal hebben te gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil, zoals de civiele kamer van de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 28 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
Spoedeisend belang
Uit de stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting bij de rechter-commissaris, volgt dat het pand (dat onderdeel uitmaakt van een erfenis) met moeite is verkocht. De verkoper heeft belang bij oplevering van het pand in onbewoonde staat en de koper heeft huurders die het pand zo spoedig mogelijk willen betrekken. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van de raadkamer dan ook terecht geconcludeerd dat de verkoper en koper van het pand belang hebben bij een spoedige ontruiming.
Geen andere woonruimte
De bewoners hebben geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het huisrecht in dit geval voor het concrete belang van de eigenaar bij de ontruiming had moeten gaan. Naar het oordeel van de raadkamer heeft de rechter-commissaris terecht geconcludeerd dat de mogelijke dakloosheid van de bewoners niet een omstandigheid is die ertoe leidt dat de belangenafweging in het voordeel van de bewoners moet uitvallen. Die consequentie is immers al meegewogen bij de totstandkoming van artikel 551a Sv.
Ontruimingstermijn
De raadkamer is verder van oordeel dat de door de raadsman genoemde ontruimingstermijnen zich niet verdragen met het doel van artikel 551a Sv. Bovendien heeft de raadsman tijdens de zitting bij de rechter-commissaris op 27 maart 2025 verzocht om de ontruiming, bij een toewijzing van de vordering, over het weekend heen te tillen. Gelet hierop heeft de rechter-commissaris bepaald dat het bevel tot ontruiming niet eerder dan op dinsdag 1 april 2025 om 11:00 uur kan worden gegeven. Hiermee hebben de bewoners voldoende tijd gekregen.
Equality of arms
Met betrekking tot het verweer dat sprake was van strijd met het beginsel van ‘equality of arms’ overweegt de raadkamer het volgende. Uit de stukken blijkt dat de bewoners op 21 maart 2025 op de hoogte zijn gesteld van de zitting op 25 maart 2025 bij de rechter-commissaris. De bewoners en de raadsman zijn bij die zitting niet verschenen, waarop de rechter-commissaris de behandeling heeft aangehouden. De inhoudelijke behandeling van de vordering door de rechter-commissaris heeft vervolgens op 27 maart 2025 plaatsgevonden in aanwezigheid van drie van de vier bewoners en de raadsman. De raadkamer is van oordeel dat de voorbereidingstijd niet zo kort is geweest dat de bewoners zodanig in hun belangen zijn geschaad dat daaraan consequenties moeten worden verbonden. Hierbij is voor de raadkamer ook van belang dat de raadsman tijdens de zitting van de rechter-commissaris heeft gesproken over (onderzoek naar) een opzetje tussen de koper/verhuurder en enkele huurders, maar dat hij ook heeft gezegd dat het klopt dat hij niet gelooft dat het er sprake was van een opzetje. Gelet op de
ex tunctoetsing spelen eventuele latere ontwikkelingen in dit verband geen rol.
Ultimum Remedium
Op 20 december 2024 heeft de advocaat van de eigenaar de bewoners geïnformeerd over de op handen zijnde verkoop van het pand en de bewoners gevraagd de woning binnen twee weken te verlaten. Bij e-mail van 21 december 2024 heeft de raadsman de advocaat van de eigenaar bericht dat de bewoners geen aanleiding zien om de woning te verlaten, maar open staan voor het maken van afspraken over bijvoorbeeld het beëindigen van de bewoning op het moment dat verkoop aanstaande is. In reactie hierop (en naar aanleiding van een telefoongesprek met de raadsman) heeft de advocaat van de eigenaar op 24 december 2024 laten weten dat de eigenaar de voorbereidingen voor een kort geding tot ontruiming voortzet en dat het de bewoners vrij staat een concreet voorstel doen met daarin opgenomen de afspraken die de bewoners zouden willen maken. Hiervan is geen gebruik gemaakt. De raadkamer overweegt dat de bewoners dus al enige maanden op de hoogte waren van een mogelijk vertrek op korte termijn uit de woning en zij zelf geen voorstel hebben gedaan voor de beëindiging van hun bewoning. Het had wellicht in de rede gelegen om de bewoners eerder op de hoogte te stellen van de daadwerkelijke verkoop van het pand, maar naar het oordeel van de raadkamer leidt dit niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep
Gelet op het voorgaande is de raadkamer van oordeel dat het verlenen van de machtiging tot ontruiming niet in strijd was met het huisrecht dat de bewoners ex artikel 8 EVRM toekomt, en dat de rechter-commissaris op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd tot de beslissing is gekomen om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen.
De raadkamer komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard.

De beslissing

De raadkamer verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze beslissing is op 17 april 2025 gegeven door mr. A.T.G. van Wandelen, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. M.S. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier.