ECLI:NL:RBGEL:2025:3076

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ARN 24/1585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding door UWV en beoordeling van hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 24 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie van de transitievergoeding beoordeeld. Eiseres had een transitievergoeding van € 16.471,82 betaald aan haar ex-werknemer, maar haar aanvraag om compensatie werd door het UWV afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij eerder, in april 2022, een aanvraag had ingediend, maar kon dit niet aannemelijk maken. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag op 16 oktober 2023 te laat was, aangezien de termijn van zes maanden na de betaling van de transitievergoeding op 31 mei 2022 was aangevangen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig een aanvraag had ingediend en dat het UWV terecht had afgewezen. Hoewel eiseres niet was gehoord in de bezwaarfase, oordeelde de rechtbank dat zij hierdoor niet was benadeeld, omdat zij in de beroepsfase haar standpunten had kunnen inbrengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres en bepaalde dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1585

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie van de transitievergoeding die zij op grond van artikel 673e, eerste lid, aanhef en onder a, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft betaald aan haar ex-werknemer [persoon A] (hierna: ex-werknemer).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 8 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft [bedrijf 1] overgenomen met al haar personeel, onder wie de ex-werknemer. De ex-werknemer was eerder uitgevallen voor zijn werk en aan hem was een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Op 3 maart 2023 is de arbeidsovereenkomst van de ex-werknemer met wederzijds goedvinden beëindigd. Bij de beëindiging is afgesproken dat aan de ex-werknemer een transitievergoeding van
€ 16.471,82 (bruto) wordt betaald.
2.1.
Eiseres heeft op 16 oktober 2023 digitaal een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding ingediend bij het UWV. Bij besluit van 8 november 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat deze te laat is ingediend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens eiseres heeft zij in april 2022 en daarom tijdig een aanvraag ingediend om compensatie van de transitievergoeding en heeft zij daarover meerdere malen contact gehad met het UWV. Met het besluit van 1 februari 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie van de betaalde transitievergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt dat zij tijdig een aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding heeft ingediend. Direct na de uitbetaling van de beëindigingsvergoeding aan de ex-werknemer, op 19 of 20 april 2022, heeft eiseres namelijk een (eerste) verzoek tot compensatie bij het UWV ingediend. Daarover heeft eiseres in de tweede helft van 2022 diverse malen telefonisch contact gehad met het UWV. Het UWV gaf destijds te kennen dat de afwikkeling van de betreffende aanvraag vertraging had opgelopen wegens drukte, onder meer door het controleren van de NOW-steunpakketten. Eiseres heeft daar destijds begrip voor getoond. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres een kopie van een brief van 27 december 2022 en een e-mailbericht van 27 februari 2023 overgelegd, beide gericht aan het UWV. Omdat een reactie van het UWV daarop uitbleef, heeft eiseres op 16 oktober 2023 opnieuw een aanvraag ingediend. Een afschrift van de aanvraag ingediend in april 2022 kan eiseres niet overleggen, omdat in januari 2023 de personeelsdossiers uit de tijd van [bedrijf 1] zijn vernietigd. Eiseres vermoedt dat zich daartussen een afschrift van de (eerste) aanvraag om compensatie van de transitievergoeding bevond. Als het UWV destijds, in de zomer van 2022, had bericht dat zij de eerste aanvraag niet terug kon vinden in haar systemen, dan had eiseres binnen de geldende termijn opnieuw een aanvraag kunnen indienen. Eiseres stelt verder dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden waarop eiseres haar bezwaar mondeling heeft kunnen toelichten. Eiseres vindt dat wanneer het UWV vraagt om geduld met betrekking tot de afwikkeling van de (eerste) aanvraag, dit uiteindelijk niet tegen eiseres mag worden gebruikt.
Standpunt van het UWV
5.1.
Het UWV weerspreekt dat er een aanvraag is ingediend in april 2022. Daarnaast is de aanvraag in oktober 2023 te laat ingediend. Op grond van de Regeling compensatie transitievergoeding (hierna: de Regeling) had de aanvraag binnen zes maanden nadat de (volledige) vergoeding aan de ex-werknemer was verstrekt, moeten worden ingediend. De wet geeft geen mogelijkheid om van de termijn van zes maanden af te wijken. Het UWV schrijft dat volgens haar beleidsregels de termijn van zes maanden aanvangt als de (volledige) netto vergoeding aan de werknemer is verstrekt én de afdracht van de loonheffing door de werkgever aan de Belastingdienst is voldaan. Uit de stukken blijkt dat de nettobetaling van de transitievergoeding aan de werknemer is gedaan op 15 april 2022. De afdracht van de loonheffing aan de Belastingdienst heeft op 31 mei 2022 plaatsgevonden. Eiseres heeft de aanvraag op 16 oktober 2023 ingediend en is dus ruim te laat. Daarom is niet aan de voorwaarden voor compensatie voldaan. Voor wat betreft de door eiseres gestelde eerdere aanvraag merkt het UWV op dat eiseres bij de aanvraag in oktober 2023 niet heeft vermeld dat zij eerder een aanvraag heeft gedaan. Dit lag wel in de rede, als zij eerder een aanvraag had ingediend. Pas in bezwaar tegen de afwijzende beslissing brengt eiseres naar voren dat er een eerdere aanvraag is geweest. De brief van 27 december 2022, gericht aan UWV Zwolle, die is meegestuurd als bewijs van de eerdere aanvraag, is nooit ontvangen door het UWV en kennelijk niet aangetekend verzonden. De persoon [persoon B], aan wie het e-mailbericht van 27 februari 203 is gericht, is niet te traceren in het personeelsbestand van het UWV.
Dat het aanvraagformulier uit 2022 met de vernietiging van de administratie verloren is gegaan, wordt door eiseres niet met stukken onderbouwd. Het had, gezien de gang van zaken rond de beëindiging, een lopend personeelsdossier moeten zijn, waarin eiseres zelf, en niet haar rechtsvoorganger, belangrijke stappen heeft gezet. Daarom is het UWV er niet van overtuigd dat er vanwege een bewaartermijn van twee jaren geen aanvraagformulier van april 2022 kan worden overgelegd. Bovendien wordt een aanvraag digitaal gedaan en daarna wordt de aanvraag, indien deze helemaal ingevuld en afgerond is, automatisch ingeladen in het systeem. In de systemen van het UWV kan echter niets terug worden gevonden over een eerdere aanvraag.
Een eventueel gebrek in de besluitvorming vanwege het niet horen in de bezwaarfase moet worden gepasseerd, omdat niet is gebleken dat eiseres door het niet houden van een hoorzitting is benadeeld. Er is in de bezwaarfase een aantal keer telefonisch contact geweest met eiseres en er is per e-mail informatie uitgewisseld. In haar beroepschrift heeft eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht. Daaruit kan worden afgeleid dat eiseres in bezwaar alles naar voren heeft gebracht dat zij naar voren wilde brengen. In het bestreden besluit werd eiseres erop gewezen dat zij nog telefonisch contact kon opnemen. Dat heeft zij niet heeft gedaan.
Wat vindt de rechtbank?
6. In geschil is of eiseres tijdig een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding heeft ingediend bij het UWV.
6.1.
Uit artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling volgt dat een aanvraag om compensatie wordt afgewezen indien deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt. Volgens door het UWV gehanteerde beleidsregels wordt onder ‘verstrekken van de volledige vergoeding’ verstaan zowel het overmaken van de transitievergoeding aan de werknemer, als de bijbehorende loonheffingsafdracht aan de Belastingdienst.
6.2.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat eiseres op 15 april 2022 de transitievergoeding aan de ex-werknemer heeft overgemaakt en dat op 31 mei van dat jaar de afdracht van de loonheffing aan de Belastingdienst heeft plaatsgevonden. De termijn van zes maanden van artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vangt dus aan op 31 mei 2022. De laatste dag waarop de aangifte gedaan had kunnen worden was dus 30 november 2022. Uit een en ander volgt dat de op 16 oktober 2023 ontvangen aanvraag van eiseres te laat is ingediend.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder, op 19 of 20 april 2022, dan wel vóór 14 december 2022, een aanvraag om compensatie van transitievergoeding bij het UWV heeft ingediend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Uitgangspunt bij deze beoordeling is dat de bewijslast voor het indienen van een eerdere en tijdige aanvraag op eiseres rust. Het toedelen van de bewijslast aan eiseres ligt voor de hand, omdat het om een aanvraag gaat die door haar is ingediend. Dat betekent dat zij moet (kunnen) beschikken over gegevens op basis waarvan het indienen aannemelijk wordt geacht.
7.1.
Eiseres beschikt ten eerste niet over een afschrift van de door haar naar haar zeggen in april 2022 ingediende aanvraag. Eiseres stelt dat het betreffende afschrift vermoedelijk is vernietigd met de personeelsdossiers van [bedrijf 1] Die omstandigheid komt voor rekening en risico van eiseres, omdat, zoals gezegd, op haar de bewijslast rust.
7.2.
Eiseres heeft daarnaast geen stukken ingebracht die haar stelling onderbouwen, dat zij in de tweede helft van 2022 diverse malen telefonisch contact heeft gehad met het UWV over de gestelde eerdere aanvraag. Desgevraagd geeft eiseres op zitting te kennen niets te hebben genoteerd over de telefoongesprekken. Eiseres heeft ook geen telefoongeschiedenis overgelegd die het voeren van de gesprekken kan onderbouwen. Het UWV heeft in de gegevens van het KlantContactCentrum (KCC) gezocht op zowel het BSN van de ex-werknemer, als het loonheffingsnummer van eiseres en van [bedrijf 1]. Het UWV schrijft dat zij in deze en andere registraties niets heeft kunnen terugvinden over het beweerde telefonisch contact tussen eiseres en het UWV in de tweede helft van 2022. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank (dus) niet aannemelijk gemaakt dat de telefoongesprekken hebben plaatsgevonden.
7.3.
Aan de brief van 27 december 2022 gericht aan UWV Zwolle kan naar het oordeel van de rechtbank niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Afgezien van het feit dat met alleen de (inhoud van de) brief het bestaan van een eerdere aanvraag niet aannemelijk wordt gemaakt, is onzeker of de brief daadwerkelijk is verzonden. Kennelijk is de brief niet aangetekend verzonden. Eiseres heeft nagelaten enig ander bewijs van verzending en ontvangst over te leggen. Het e-mailbericht van 27 februari 2023, gericht aan [e-mailadres], kan evenmin bewijs opleveren voor het bestaan van een eerdere aanvraag. De rechtbank wijst er daarbij op dat eiseres nooit een antwoord heeft ontvangen op het e-mailbericht en dat het UWV erop heeft gewezen dat in het personeels- en adressenbestand van het UWV geen [persoon B] voorkomt. De rechtbank vindt geen aanleiding om aan deze mededeling van het UWV geen geloof te hechten.
8. In het beroepschrift heeft eiseres ook nog naar voren gebracht dat er in bezwaar geen hoorzitting heeft plaatsgevonden waar eiseres haar bezwaren mondeling heeft kunnen toelichten. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een bestuursorgaan gehouden de belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, van welke verplichting blijkens artikel 7:3 van de Awb slechts kan worden afgezien in een beperkt aantal gevallen, onder meer wanneer het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat eerst van een kennelijk ongegrond bezwaar gesproken kan worden wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk is. [1]
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten onrechte niet is gehoord. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift kon namelijk niet worden gezegd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet hadden kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
8.2.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiseres door het achterwege blijven van een hoorzitting niet is benadeeld, nu eiseres in de bezwaarfase per e-mail en telefonisch contact heeft gehad met het UWV en eiseres de gelegenheid heeft gehad om in beroep haar standpunten naar voren te brengen en stukken te over te leggen. [2] Omdat eiseres niet is benadeeld zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbijgaan aan de schending van de hoorplicht. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen compensatie krijgt voor de betaalde transitievergoeding. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding om het UWV in de proceskosten van eiseres te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten is niet gebleken. Tevens dient het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1814,-;
-bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 371,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.A.J. van der Wielen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van CRvB van 4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:774.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:371.