ECLI:NL:RBGEL:2025:3124

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ARN 24/6861
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door de Dienst Toeslagen

Deze uitspraak betreft het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de Dienst Toeslagen volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen een besluit van de dienst. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling is ingediend na het verstrijken van de beslistermijn en dat het beroepschrift meer dan twee weken daarna is ontvangen. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025 bij het opleggen van de beslistermijn en de rechterlijke dwangsom. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de dienst niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 30 oktober 2023 tegen het besluit van de dienst van 25 september 2023, dat genomen is op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank heeft op 30 september 2024 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvangen. De dienst heeft op 18 december 2024 de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres toegekend wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar de dienst niet. De rechtbank oordeelt dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist en legt een nieuwe beslistermijn op van uiterlijk 5 mei 2025. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 907. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt),
en

de Dienst Toeslagen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de dienst volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen een besluit van de dienst. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling is ingediend na het verstrijken van de beslistermijn en dat het beroepschrift meer dan twee weken daarna is ontvangen. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025 [1] bij het opleggen van de beslistermijn en de rechterlijke dwangsom. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de dienst volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 30 oktober 2023 tegen het besluit van de dienst van 25 september 2023, dat genomen is op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [2]
2.1.
Met de brief van 12 september 2024 heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 30 september 2024 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvangen. Eiseres stelt dat de dienst niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar bezwaar heeft beslist.
2.2.
De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De dienst heeft op 18 december 2024 de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres toegekend wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De dienst heeft ook een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Eiseres heeft daarna om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. De dienst is zonder afmelding niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaarschrift (de zogenoemde ingebrekestelling). Als het bestuursorgaan na die twee weken nog steeds geen besluit heeft genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Uit de brief van de dienst van 24 november 2023 volgt dat de dienst voor het adviseren over het bezwaar een commissie kan inschakelen. [4] Gelet hierop moet de dienst binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op het bezwaar van de indiener beslissen. [5] Uit die brief volgt ook dat de dienst de beslistermijn van twaalf weken meteen met zes weken heeft verlengd. Dit mag de dienst. [6] Dit betekent dat de dienst uiterlijk 11 maart 2024 op het bezwaar van eiseres had moeten beslissen.
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist. Na afloop van de beslistermijn heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. Het beroepschrift heeft de rechtbank meer dan twee weken daarna ontvangen. Omdat de dienst niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op het bezwaar van eiseres heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan de dienst opgelegd?
5. Als een beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [7]
5.1.
De dienst heeft nog (steeds) geen besluit genomen. De dienst moet dit alsnog doen. In haar uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling de beslistermijn die de bestuursrechter oplegt, vastgesteld op 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. Dat geldt zowel voor een eerste beroep als voor een herhaald beroep. Is op het moment van de uitspraak van de bestuursrechter die termijn al is verstreken, dan hanteert de Afdeling een termijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. Uit oogpunt van rechtseenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid volgt de rechtbank deze termijnstelling.
5.2.
Zoals onder 4 is overwogen had de dienst uiterlijk 11 maart 2024 op het bezwaar van eiseres moeten beslissen. De in 5.1 bedoelde beslistermijn van 60 weken eindigt daarom op 5 mei 2025. De rechtbank ziet in dit individuele geval geen bijzondere omstandigheden, zodat de rechtbank de dienst daarom opdraagt om uiterlijk op 5 mei 2025 een besluit op het bezwaar van eiseres aan eiseres bekend te maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op aan de dienst?
6. Bij een gegrond beroep bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. [8] Ook hierover heeft de Afdeling in haar uitspraak van 26 maart 2025 geoordeeld. De rechtbank past in deze zaak ook op dit punt de lijn van deze uitspraak van de Afdeling toe. De rechtbank ziet in dit individuele geval geen bijzondere omstandigheden, die leiden tot een andere dwangsom.
6.1.
De rechtbank stelt daarom de dwangsom vast op € 100 per dag met een maximum van € 15.000. Dit betekent dat de dienst een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de termijn als bedoeld in 5.2 wordt overschreden door de dienst. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
Bestuurlijke dwangsom
7. Eiseres verzoekt om de al verschuldigde dwangsom vast te stellen. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van dit verzoek van eiseres, omdat de dienst bij besluit van
18 december 2024 al heeft beslist dat hij de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de dienst de onder 5.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op het bezwaar te nemen en aan de dienst de onder 6.1 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de dienst het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De dienst moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Hierbij gaat de rechtbank uit van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,5 omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de dienst de beslistermijn heeft overschreden. Verder zijn er geen in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de dienst op uiterlijk op 5 mei 2025 alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat de dienst aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de dienst de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de dienst tot betaling van € € 907 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
2.Dit besluit bevat het kenmerk UHT-DCHO.
3.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4.Een commissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
6.Deze mogelijkheid volgt uit artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
8.Dit volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.