ECLI:NL:RBGEL:2025:3130

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ARN 24/6232
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door de Dienst Toeslagen

Deze uitspraak betreft het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de Dienst Toeslagen volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen een besluit van de dienst. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling is ingediend na het verstrijken van de beslistermijn en dat het beroepschrift meer dan twee weken daarna is ontvangen. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025 bij het opleggen van de beslistermijn en de rechterlijke dwangsom. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de dienst niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar dat op 26 april 2023 is ontvangen, tegen het besluit van de dienst van 3 april 2023, genomen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank heeft vastgesteld dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist en dat de ingebrekestelling niet tijdig was. De rechtbank legt de dienst een beslistermijn op van twee weken na verzending van de uitspraak en een dwangsom van € 250 per dag voor elke dag dat de dienst in gebreke blijft, met een maximum van € 37.500. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

de Dienst Toeslagen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de dienst volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen een besluit van de dienst. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling is ingediend na het verstrijken van de beslistermijn en dat het beroepschrift meer dan twee weken daarna is ontvangen. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025 [1] bij het opleggen van de beslistermijn en de rechterlijke dwangsom. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de dienst volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar dat de dienst heeft ontvangen op 26 april 2023, tegen het besluit van de dienst van 3 april 2023 dat genomen is op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [2]
2.1.
Met de brief van 17 mei 2024 heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. De rechtbank Noord-Holland heeft op 27 juli 2024 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvangen. Omdat eiseres in [plaats] woont, heeft de rechtbank als bevoegde rechtbank het beroep in behandeling genomen. Eiseres stelt dat de dienst niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar bezwaar heeft beslist.
2.2.
De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Zowel eiseres als de dienst hebben nog een nadere uiteenzetting gegeven.
2.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Eiseres heeft daarna om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom op 16 april 2025 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaarschrift (de zogenoemde ingebrekestelling). Als het bestuursorgaan na die twee weken nog steeds geen besluit heeft genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Uit de brief van de dienst van 9 mei 2023 volgt dat de dienst binnen zes weken na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op het bezwaar van de indiener moet beslissen. Uit die brief volgt ook dat de dienst de beslistermijn van zes weken meteen met zes weken heeft verlengd. Dit mag de dienst. [4] Verder staat in deze brief dat de dienst voor het adviseren over het bezwaar een commissie kan inschakelen. [5] Wanneer een advies van deze commissie nodig is, wordt de beslistermijn nog eens met zes weken verlengd. [6] Uit het verweerschrift volgt dat hij binnen vierentwintig weken vanaf de datum van het besluit had moeten beslissen op het bezwaar van eiseres. Hieruit leidt de rechtbank af dat de commissie om advies is gevraagd. Dit betekent dat de dienst uiterlijk
18 september 2023 op het bezwaar van eiseres had moeten beslissen.
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist. Na afloop van de beslistermijn heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. Het beroepschrift heeft de rechtbank meer dan twee weken daarna ontvangen. Omdat de dienst niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op 23 mei 2024 op het bezwaar van eiseres heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan de dienst opgelegd?
5. Als een beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [7]
5.1.
De dienst heeft nog (steeds) geen besluit genomen. De dienst moet dit alsnog doen. In haar uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling de beslistermijn die de bestuursrechter oplegt vastgesteld op 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. Dat geldt zowel voor een eerste beroep als voor een herhaald beroep. Is op het moment van de uitspraak van de bestuursrechter die termijn al is verstreken, dan hanteert de Afdeling een termijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. Uit oogpunt van rechtseenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid volgt de rechtbank deze termijnstelling.
5.2.
Zoals onder 4 is overwogen had de dienst uiterlijk 11 maart 2024 op het bezwaar van eiseres moeten beslissen. De in 5.1 bedoelde beslistermijn van 60 weken eindigde daarom op 4 december 2024. De rechtbank ziet in dit individuele geval geen bijzondere omstandigheden, zodat de rechtbank de dienst daarom opdraagt om uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eiseres aan eiseres bekend te maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op aan de dienst?
6. Bij een gegrond beroep bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. [8] Ook hierover heeft de Afdeling in haar uitspraak van 26 maart 2025 geoordeeld. In het geval op het moment van de verzending van de uitspraak de (onder 5.1 bedoelde) beslistermijn van 60 weken is vestreken, legt de Afdeling een dwangsom op van € 250 per dag waarmee de nadere termijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 37.500. De rechtbank past in deze zaak ook op dit punt de lijn van deze uitspraak van de Afdeling toe. De rechtbank ziet in dit individuele geval geen bijzondere omstandigheden, die leiden tot een andere dwangsom.
6.1.
De rechtbank stelt daarom de dwangsom vast op € 250 per dag met een maximum van € 37.500. Dit betekent dat de dienst een dwangsom van € 250 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nog wordt overschreden door de dienst. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500.
Kan de rechtbank bepalen dat de dienst het dossier aan eiseres moet verstrekken?
7. Eiseres verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het stellen van een beslistermijn door de rechtbank onverlet laat dat eiseres het dossier op grond van art. 6:17 Awb verstrekt dient te krijgen en dat eiseres een redelijke termijn moet worden gegund om haar bezwaren aan te vullen.
7.1.
Uit de Awb volgt dat de rechtbank als bestuursrechter alleen mag oordelen over een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb of het uitblijven van een dergelijk besluit. [9] Gelet hierop moet de rechtbank beoordelen of het (niet) verstrekken van het dossier als (het uitblijven van) een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. Alleen in dat geval kan de rechtbank bepalen dat de dienst het dossier aan eiseres moet toezenden. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Het toezenden van het dossier betreft een feitelijke handeling van de dienst tot het verstrekken van informatie en kan daarom niet als (het uitblijven van) een besluit worden aangemerkt. Gelet hierop kan de rechtbank niet bepalen dat de dienst het dossier op grond van art. 6:17 Awb aan eiseres moet toezenden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de dienst de onder 5.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op het bezwaar te nemen en aan de dienst de onder 6.1 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de dienst het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De dienst moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Hierbij gaat de rechtbank uit van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,5 omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de dienst de beslistermijn heeft overschreden. Verder zijn er geen in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de dienst op uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat de dienst aan eiseres een dwangsom van € 250 moet betalen voor elke dag waarmee de dienst de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500;
  • bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de dienst tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
2.Dit besluit bevat het kenmerk UHT-DCHA.
3.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Deze mogelijkheid volgt uit artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
5.Een commissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
8.Dit volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Dit volgt uit artikel 8:1 en 6:2 van de Awb.