ECLI:NL:RBGEL:2025:3184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/05/446759 / HA ZA 25-41
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een verstekvonnis gewezen in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] heeft gevorderd om vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanmaning die [eiser] aan [gedaagde] heeft gestuurd niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat er geen betalingstermijn van veertien dagen is gegeven. Hierdoor is de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.

Daarnaast heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van beslagkosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze vordering niet toewijsbaar is, omdat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd van de beslaglegging en de betekening daarvan aan [gedaagde].

[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 2.483,45. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 33.980,44 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 januari 2025. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en alles wat meer of anders gevorderd is, is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/446759 / HA ZA 25-41
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.2.
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen. Het gevorderde zal als volgt worden toegewezen.
2.3.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
2.4.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 725 en 726 Rv niet toewijsbaar (behoudens het hierna te noemen griffierecht), omdat [eiser] ter zake van de beslagkosten heeft volstaan met het overleggen van het verlof voor de beslaglegging en een deurwaardersexploot van 14 januari 2025, waaruit de inschrijving van de beslaglegging in het kadaster en de betekening daarvan aan [gedaagde] niet blijken.
2.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
1.374,00
(incl. griffierecht beslagrekest)
- salaris advocaat
786,00
(1 punt × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.483,45.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 33.980,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.483,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.van den Toorn en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.