ECLI:NL:RBGEL:2025:3199

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
11077066
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van een kredietovereenkomst met betrekking tot een nietig opeisingsbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen BNP Paribas Personal Finance B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure is ingeleid met een dagvaarding van 23 april 2024, waarin BNP vorderingen heeft gedaan op basis van een kredietovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn nageleefd, waardoor verstek is verleend tegen de gedaagde partij.

De kern van de zaak betreft de toetsing van een opeisingsbeding in de kredietovereenkomst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht, met name artikel 7:77 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt strikte eisen aan de voorwaarden waaronder een kredietgever het uitstaande saldo kan opeisen bij wanbetaling. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het door BNP gehanteerde opeisingsbeding niet voldoet aan deze eisen, omdat het te ruim is geformuleerd en niet in overeenstemming is met de wettelijke vereisten.

Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter de vordering van BNP afgewezen, omdat deze was gebaseerd op een nietig opeisingsbeding. De rechter heeft BNP ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde partij zijn vastgesteld op nihil. Dit vonnis benadrukt de bescherming van consumenten in kredietovereenkomsten en de noodzaak voor kredietgevers om zich aan de wettelijke bepalingen te houden.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11077066 \ CV EXPL 24-3704
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
BNP PARIBAS PERSONAL FINANCE B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: BNP,
gemachtigde: Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 23 april 2024.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
BNP heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. Een kopie van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
2.2.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen [gedaagde] verstek verleend.
2.3.
Aan de hand van het gestelde in de dagvaarding is de vordering getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
2.4.
Op de kredietovereenkomst is titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, aangezien het een consumentenkredietovereenkomst betreft die op of na 1 januari 2017 tot stand is gekomen en die niet van het toepassingsgebied van deze titel is uitgesloten. Artikel 7:77 BW bepaalt het volgende:
1. Niet zijn toegelaten bedingen waarbij:
a. (…)
b. (…)
c. vervroegde opeisbaarheid van het door de consument verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:
1° de consument, die ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen, (…)
2.5.
Op grond van dit artikel kan enkel rechtsgeldig door de kredietgever worden bedongen dat, in geval van wanbetaling, het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde ineens kan worden opgeëist, indien de kredietnemer:
- gedurende ten minste twee maanden achterstallig is;
- in de betaling van een vervallen termijnbedrag;
- in gebreke is gesteld en dan alsnog nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
De hoofdregel is dat consumentenkredietovereenkomsten door de rechter worden ontbonden (art. 7:82). Artikel 7:77 lid 1 aanhef en onder c BW vormt een uitzondering daarop. Die uitzondering moet niet verruimd worden, althans in het kader van de consumentenbescherming zo beperkt mogelijk worden uitgelegd.
2.6.
De kantonrechter constateert dat in artikel 6 en 8 van de door BNP overgelegde en op de persoonlijke lening van toepassing zijnde voorwaarden staat “
als u meer dan twee (2) maanden achterstand heeft” en “
als u een betalingsachterstand van twee (2) maanden of meer heeft en ondanks ons verzoek niet betaalt”. Deze bedingen zijn niet toegelaten, omdat ze niet voldoen aan de drie hierboven genoemde eisen. Immers, de kredietnemer kan volgens het overeengekomen opeisingsbeding gedurende twee maanden een betalingsachterstand hebben zonder dat - conform art. 7:77 lid 1 aanhef en onder c sub 1 BW - die achterstand in omvang ten minste één vervallen termijnbedrag bedraagt. Met andere woorden: een kredietnemer kan twee maanden een (zeer) geringe achterstand hebben, die minder dan één termijnbedrag (van in dit geval een maand) groot is. Het opeisingsbeding zoals door BNP gehanteerd is, is daarom te ruim en op grond van art. 7:77 aanhef en onder c sub 1 BW nietig.
2.7.
De vordering, die is gegrond op het nietige opeisingsbeding, kan daarom niet worden toegewezen. Opeising zonder geldig opeisingsbeding, zoals hier aan de orde, is namelijk niet mogelijk. Het is wel mogelijk nakoming van de kredietovereenkomst te vorderen of de kredietovereenkomst te beëindigen door een ontbindingsvordering in te stellen op de voet van art. 7:82 BW, maar zo’n grondslag voor de vordering is door BNP niet gesteld en is ook niet gebleken.
2.8.
BNP heeft nog verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van
16 januari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:81) en het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AS7017) om te motiveren dat haar bedingen geldig zijn. In die zaken was ook sprake van een beding dat “
achterstalligheid in de betaling van tenminste twee maanden” noemde. Geoordeeld werd daar dat ‘maanden’ als tijdsperiode (duur van de achterstand) moest worden gelezen.
2.9.
De door BNP aangehaalde jurisprudentie lijkt op de materie die in de onderhavige zaak speelt, maar de onderhavige zaak vertoont meer gelijkenissen met wat speelde in de zaak bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:10973); in het bijzonder rechtsoverweging 3.7. Het gaat in dit geval niet om de duur van de achterstand, maar om de omvang daarvan.
2.10.
BNP is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt BNP in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
40141 / 676