ECLI:NL:RBGEL:2025:3201

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
11302773
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van koopovereenkomst en kredietovereenkomst in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 23 april 2025, is een vordering ingesteld door Billink Financial Solutions B.V. tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 augustus 2024, waarna verstek is verleend. De eisende partij heeft gevorderd zoals vermeld in de dagvaarding, en de rechtbank heeft ambtshalve de koopovereenkomst en kredietovereenkomst getoetst aan de relevante wettelijke bepalingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de eisende partij niet onrechtmatig of ongegrond is, maar heeft ook geconstateerd dat er schendingen zijn van de informatieverplichtingen die voortvloeien uit het Europees consumentenrecht. De eisende partij heeft niet voldoende onderbouwd dat aan de precontractuele informatieverplichtingen is voldaan, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 25%.

Daarnaast is de kredietovereenkomst vernietigd omdat de eisende partij niet heeft aangetoond dat de informatieverplichtingen met betrekking tot de kredietwaardigheidstoets zijn nageleefd. Dit heeft tot gevolg dat de vordering op basis van de kredietovereenkomst niet toewijsbaar is. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11302773 \ CV EXPL 24-7348
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
BILLINK FINANCIAL SOLUTIONS B.V.,
te Gouda,
eisende partij,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 augustus 2024
- het tegen de gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling en de beslissing

2.1.
De eisende partij heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. Een kopie van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
2.2.
De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en is daarom toewijsbaar voor zover zij in het hierna volgende niet wordt afgewezen.
Ambtshalve toetsing van de koopovereenkomst
2.3.
Aan de hand van het gestelde in de dagvaarding is de vordering (ambtshalve) getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen - algemeen
2.4.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand dan wel buiten de verkoopruimte tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument worden voldaan aan:
  • de precontractuele informatieverplichtingen van art. 6:230m BW en
  • de contractuele informatieverplichtingen van art. 6:230t BW (voor overeenkomsten buiten de verkoopruimte) of
  • de contractuele informatieverplichtingen van art. 6:230v BW (voor overeenkomsten op afstand).
2.5.
De hiervoor genoemde informatie moet op duidelijke en begrijpelijke wijze worden verstrekt. Als daarbij precontractuele informatie in de algemene voorwaarden wordt opgenomen, moet worden voldaan aan de eisen die zijn genoemd in het Tiketa-arrest. [1] In geval van een overeenkomst op afstand kan de informatie als bedoeld in art. 6:230m lid 1 sub a, e, o en p BW niet slechts in de algemene voorwaarden worden genoemd, maar moet deze (ook) in het bestelproces op duidelijke en in het oog springende wijze onmiddellijk voor het plaatsen van de bestelling aan de consument worden getoond (art. 6:230v lid 2 BW). Voorts moet de handelaar in geval van een overeenkomst op afstand zijn elektronisch bestelproces zo inrichten dat de consument pas een aanbod van de handelaar kan aanvaarden (en dus een bestelling kan plaatsen) nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt (art. 6:230v lid 3 BW). Als moet worden beoordeeld of aan deze laatstgenoemde eis is voldaan, geldt dat als sprake is van een bestelknop of soortgelijke functie uitsluitend moet worden uitgegaan van de woorden op de bestelknop of soortgelijke functie. [2]
2.6.
Bovendien geldt dat de handelaar een afschrift of bevestiging van de overeenkomst en alle vereiste (pre)contractuele informatie aan de consument moet verstrekken op een duurzame gegevensdrager. Een duurzame gegevensdrager is bijvoorbeeld een brief, een e-mail, een pdf-bestand of zelfs een factuur. Een persoonlijk account op de website van de handelaar valt daar niet onder, als niet ten minste is gesteld en onderbouwd dat geen eenzijdige wijziging door de handelaar van de daar vermelde gegevens kan plaatsvinden.
2.7.
Het is aan de eisende partij om gemotiveerd te stellen en onderbouwen dat en hoe aan deze verplichtingen is voldaan. Dat geldt niet alleen als de eisende partij zelf de dienstverlenende partij is, maar ook als de eisende partij via een cessie of anderszins in de rechten van de dienstverlenende partij is getreden. Als onderbouwende stukken moeten in ieder geval - maar niet uitsluitend - worden overgelegd:
  • Een in printscreens, belscript of andere stukken vastgelegde (voorbeeld)weergave van het bestelproces van de handelaar, waarin overzichtelijk en duidelijk is aangegeven hoe en waar tijdens het bestelproces de betreffende informatie is verstrekt en - in geval van een overeenkomst op afstand - aan de eis van art. 6:230v lid 3 BW is voldaan;
  • Een kopie of afschrift van de in het concrete geval aan de gedaagde partij verstrekte duurzame gegevensdrager (een model of voorbeeld volstaat dus niet), waarin overzichtelijk en duidelijk is aangegeven hoe en waar de betreffende informatie is verstrekt dan wel bevestigd;
  • De overeenkomst of (order)bevestiging;
  • De volledige set algemene voorwaarden zoals die luidden op het moment van het sluiten van de overeenkomst.
2.8.
Ten aanzien van een aantal van de informatieverplichtingen moet de kantonrechter ambtshalve - dat wil zeggen ook als er op dat punt geen verweer is gevoerd - beoordelen of ze zijn nageleefd. Het gaat dan om de informatieverplichtingen van art. 6:230m lid 1 sub a, b, c, e, f, g, h, i, j, o en p BW en art. 6:230v lid 3 BW. Aan schending(en) van deze informatieverplichtingen moet de kantonrechter bovendien ambtshalve een sanctie verbinden. Die sanctie is ten aanzien van de informatieverplichtingen van art. 6:230m lid 1 sub e, f, h, i en j BW en art. 6:230v lid 3 BW specifiek in de wet bepaald. In geval van een voldoende ernstige schending van één of meer informatieverplichtingen van art. 6:230m lid 1 sub a, b, c, e, f, g, h, o en p BW geldt dat een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie moet worden opgelegd. Daarbij moet in beginsel worden gedacht aan een gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst, die ook naast of in plaats van een eventueel toepasselijke wettelijke sanctie kan worden toegepast. Een gedeeltelijke vernietiging kan bestaan in een vermindering van de (betalings)verplichtingen van de consument. [3] Ten aanzien van een dergelijke vernietiging is de (niet bindende) Richtlijn Sanctiemodel (pre)contractuele informatieverplichtingen opgesteld, [4] die de kantonrechter tot uitgangspunt neemt.
2.9.
De rechtbanken toetsen ook of art. 6:230t lid 2 BW en art. 6:230v lid 7 BW correct zijn nageleefd, dat wil zeggen of de ambtshalve te toetsen informatie op een duurzame gegevensdrager aan de consument is verstrekt.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen - inhoudelijke beoordeling in deze procedure
2.10.
Op basis van wat de eisende partij in deze procedure heeft gesteld en onderbouwd, wordt geoordeeld dat de volgende informatieverplichtingen (voldoende ernstig) zijn geschonden:
1. de leveringstermijn (art. 6:230m lid 1 sub g BW)
2.11.
Uit de stellingen van de eisende partij en overgelegde producties blijkt namelijk niet, althans niet voldoende duidelijk dat de duurzame gegevensdrager informatie bevat als hiervoor onder 1 bedoeld.
2.12.
Deze schending van de informatieverplichtingen heeft, gelet op de hiervoor aangehaalde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad en de Richtlijn Sanctiemodel (pre)contractuele informatieverplichtingen tot gevolg dat de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij conform de Richtlijn Sanctiemodel (pre)contractuele informatieverplichtingen zal verminderen met 25%. Dat betekent dat een bedrag van € 63,40 wordt afgewezen.
Ambtshalve toetsing van de kredietovereenkomst
2.13.
De gedaagde partij heeft in de webwinkel van vikingchoice koplampen voor een Seat Leon gekocht. De gedaagde partij heeft daarbij gekozen voor de aangeboden mogelijkheid van achteraf betalen. Om van die mogelijkheid gebruik te kunnen maken moest de gedaagde partij bovenop de koopprijs (en de verzendkosten) een extra bedrag aan betaalkosten betalen. In dit geval was dat een bedrag van € 5,07.
2.14.
Omdat het bedrag van € 5,07 niet onbetekenend is, is (naast de koopovereenkomst) een consumentenkredietovereenkomst tot stand gekomen als bedoeld in art. 7:57 BW. Er is, anders dan de eisende partij betoogt, dus wel sprake van koop op afbetaling en geen sprake van de uitzondering zoals genoemd in art. 7:58 lid 2 onder e BW.
2.15.
Op de kredietovereenkomst is titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, aangezien het een consumentenkredietovereenkomst betreft die op of na 1 januari 2017 tot stand is gekomen en die niet van het toepassingsgebied van deze titel is uitgesloten. De eisende partij moet onderbouwen dat de informatie als bedoeld in art. 7:60 BW is verstrekt en de kredietwaardigheidstoets heeft plaatsgevonden (art. 4:34 Wft). Dat heeft de eisende partij niet gedaan. Ze heeft slechts aangegeven niet gehouden te zijn tot het verstrekken van de informatie als bedoeld in art. 7:60 BW en een marginale kredietwaardigheidstoets te hebben verricht (en dus geen stukken bijgevoegd over inkomsten en uitgaven van gedaagde partij, zoals loonstroken).
2.16.
De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de eisende partij de verplichtingen van art. 7:60 BW en art. 4:34 Wft niet heeft nageleefd. Dat betekent dat niet is voldaan aan een regel van openbare orde. Nationale consument-beschermende bepalingen die voortvloeien uit (een omzetting van) Europese richtlijnen moeten namelijk gelijkgesteld worden aan regels die naar nationaal recht van openbare orde zijn. De kantonrechter vernietigt daarom ambtshalve de kredietovereenkomst op grond van art. 3:40 lid 2 BW. Het voorgaande heeft tot gevolg dat geen vordering kan worden gegrond op de kredietovereenkomst en dat de vordering van de eisende partij niet toewijsbaar is.
2.17.
Door de terugwerkende kracht van de vernietiging (art. 3:53 BW) is sprake van een situatie waarin het geldbedrag dat aan de gedaagde partij beschikbaar is gesteld (de kredietsom) zonder rechtsgrond is verstrekt. Daarom moet de gedaagde partij de kredietsom terugbetalen op grond van art. 6:203 BW (onverschuldigde betaling), uiteraard slechts voor zover dat bedrag niet al terugbetaald is. Verder geldt dat de gedaagde partij geen rente en kosten op grond van de (nietige) overeenkomst verschuldigd is (geworden). Voor zover al bedragen aan rente en kosten betaald zijn, strekken zij in mindering op de terug te betalen kredietsom.
Rente
2.18.
De gevorderde rente wordt toegewezen over het toegewezen deel van de hoofdsom, zijnde een bedrag van € 190,18, vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van volledige betaling, daarbij rekening houdend met de door de gedaagde partij gedane deelbetalingen van 26 maart 2024, 30 april 2024 en 29 mei 2024 conform art. 6:44 BW.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.19.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat onvoldoende concreet is gesteld en onderbouwd is dat aanmaning overeenkomstig de eisen van art. 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. Uit de overgelegde aanmaning blijkt namelijk niet duidelijk welk bedrag, en op welk moment, aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Bovendien zijn buitengerechtelijke incassokosten naast een kredietvergoeding niet toewijsbaar (art. 7:76 BW in verbinding met art. 7:74 onder h BW).
Proceskosten
2.20.
De gedaagde partij wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de eisende partij, tot aan deze uitspraak vastgesteld op:
€ 113,54 aan explootkosten
€ 130,00 aan griffierecht
€ 40,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x € 40,00)
€ 20,00 aan nakosten (plus de kosten van betekening).
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
40141 / 676

Voetnoten

1.HvJ EU 24 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:112 (Tiketa)
2.HvJ EU 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:269 (Fuhrmann)
3.Zie voor dit alles Hoge Raad 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677)
4.Deze richtlijn is te vinden op Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten (rechtspraak.nl)