ECLI:NL:RBGEL:2025:3269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
442861
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over perceelsgrenzen en eigendomsrechten bij bouwactiviteiten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen over de bouw van een bedrijfspand door eiser in conventie, [eiser in conv], op zijn perceel dat grenst aan het perceel van gedaagde in conventie, [gedaagde in conv]. De zaak draait om de vraag of de fundering van het pand zich op het perceel van [gedaagde in conv] bevindt, wat zou leiden tot een inbreuk op haar eigendomsrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser in conv] de perceelsgrens heeft overschreden, wat onrechtmatig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde in conv] onrechtmatig heeft gehandeld door de betonbekisting te vernielen, maar dat [eiser in conv] geen schadevergoeding kan vorderen omdat hij niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden door deze vernieling. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser in conv] afgewezen en heeft [gedaagde in conv] in het gelijk gesteld door te verklaren dat [eiser in conv] onrechtmatig heeft gehandeld door een deel van de fundering op haar perceel te plaatsen. Tevens is [eiser in conv] veroordeeld tot het verwijderen van een camera die op het perceel van [gedaagde in conv] gericht is en tot het betalen van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/442861 / HZ ZA 24-357
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
wonend te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
advocaat: mr. N. Broek,
tegen
[gedaagde in conv],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. M.A. Kale.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2025
- de mondelinge behandeling van 17 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conv] is eigenaar van het perceel aan de [perceel 1] (kadastraal bekend [perceel 1] ). Hij bouwt daar een bedrijfspand (hierna: het pand) dat hij zal gaan verhuren.
2.2.
[gedaagde in conv] is eigenaresse van het perceel aan de [perceel 2] (kadastraal bekend [perceel 2] ) dat grenst aan het perceel van [eiser in conv] .
2.3.
Medio 2023 hebben partijen contact met elkaar gehad over het door [eiser in conv] te bouwen pand. Bij e-mailbericht van 21 augustus 2023 heeft [naam 1] namens [gedaagde in conv] haar zorgen geuit over grensoverschrijding door [eiser in conv] omdat de bekisting voor de te storten poeren van het te bouwen pand volgens haar op de grond van [gedaagde in conv] is geplaatst en het hekwerk van [gedaagde in conv] is beschadigd (productie 3 van [eiser in conv] ).
2.4.
Op 14 september 2023 heeft een medewerker van het Kadaster op verzoek van [eiser in conv] in aanwezigheid van [eiser in conv] en van [naam 2] namens [gedaagde in conv] een grensreconstructie gemaakt van de grens tussen de percelen van partijen (hierna te noemen: te perceelsgrens). Daarvan is een relaas van bevindingen opgemaakt (productie 4 van [eiser in conv] ).
2.5.
Bij e-mailbericht van 17 september 2023 (productie 3 van [eiser in conv] ) heeft [naam 2] aan [eiser in conv] bericht dat hem uit de metingen door het Kadaster is gebleken dat de bekistingsbakken de grens overschrijden en daardoor gedeeltelijk op de grond van [gedaagde in conv] staan. [naam 2] heeft [eiser in conv] verzocht de bakken te verzetten, zodat er geen beton op de grond van [gedaagde in conv] wordt gestort.
2.6.
Op 8 januari 2024 heeft [eiser in conv] beton laten storten in de bekisting ten behoeve van de fundering van het pand. Op die dag heeft een kraanmachinist van [gedaagde in conv] op één van de vijf plaatsten langs de erfgrens met [gedaagde in conv] de bekisting met een kraan verschoven. [eiser in conv] heeft in verband daarmee aangifte bij de politie gedaan van vernieling (productie 5 van [eiser in conv] )
2.7.
Bij e-mailbericht van 9 januari 2024 (productie 3 van [eiser in conv] ) heeft [naam 3] namens [gedaagde in conv] aan [eiser in conv] medegedeeld dat [eiser in conv] ondanks bekendheid met de grensoverschrijding en zijn toezeggingen niet is overgegaan tot aanpassing van de funderingsbekisting waardoor beton is gestort op grond van [gedaagde in conv] . [eiser in conv] is gesommeerd om per direct zijn werkzaamheden die de erfgrens overschrijden te staken en om binnen een week alsnog aanpassingen uit te voeren.
2.8.
Bij brief van 11 januari 2024 (productie 7 van [eiser in conv] ) aan [gedaagde in conv] heeft de toenmalig advocaat van [eiser in conv] de grensoverschrijding betwist en medegedeeld dat [eiser in conv] de bouwwerkzaamheden onverminderd zal voortzetten. [gedaagde in conv] is gesommeerd om te bevestigen dat zij de werkzaamheden zal gedogen en zich zal onthouden van verdere vernieling van de eigendommen van [eiser in conv]
2.9.
Bij brief van 11 januari 2024 (productie L van [gedaagde in conv] ) heeft de advocaat van [gedaagde in conv] aan [eiser in conv] medegedeeld dat de fundering van het pand deels op het perceel van [gedaagde in conv] is geplaatst en dat tijdens werkzaamheden schade is toegebracht aan eigendommen van [gedaagde in conv] . [eiser in conv] is onder meer gesommeerd om de werkzaamheden die leiden tot overschrijding van de perceelsgrens te staken en om binnen zeven dagen het hek- en straatwerk te herstellen.
2.10.
Op 7 februari 2024 heeft een medewerker van het Kadaster op verzoek van [eiser in conv] in aanwezigheid van [eiser in conv] en [naam 2] namens [gedaagde in conv] een grensreconstructie gemaakt van (onder andere) de grens tussen de percelen van partijen (productie 8 van [eiser in conv] ). In het relaas van bevindingen dat daarvan is opgemaakt is de betonnen borstwering van het pand ingetekend (productie 4 van [eiser in conv] ).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conv] vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
I. [gedaagde in conv] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser in conv] te voldoen een bedrag van € 14.240,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 januari 2024, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde in conv] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser in conv] te voldoen een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 917,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 januari 2024, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. voor zover in rechte komt vast te staan dat [eiser in conv] op het perceel van [gedaagde in conv] heeft gebouwd, [gedaagde in conv] zal veroordelen om een erfdienstbaarheid te vestigen ten gunste van [eiser in conv] tot het handhaven van de bestaande toestand of, ter keuze van [gedaagde in conv] , om een daartoe benodigd gedeelte van het erf over te dragen aan [eiser in conv] ;
IV. [gedaagde in conv] zal veroordelen om de inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser in conv] per direct te staken door het hekwerk aan de voorzijde van het perceel zo aan te passen dat dit zich volledig op het terrein van [gedaagde in conv] bevindt, althans niet op het terrein van [eiser in conv] , ook wanneer het hek geopend wordt, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat [gedaagde in conv] in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
V. [gedaagde in conv] zal verbieden om de rechtmatige uitvoering van de bouwwerkzaamheden door [eiser in conv] te frustreren, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat de bouwwerkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd door niet-medewerking van [gedaagde in conv] , met een maximum van € 100.000,00;
VI. [gedaagde in conv] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[eiser in conv] legt aan zijn vorderingen onder meer ten grondslag dat (de fundering van) het pand zich op zijn eigen grond bevindt en dat uit de rapporten van het kadaster blijkt dat geen sprake is van overschrijding van de erfgrens. [gedaagde in conv] heeft onrechtmatig gehandeld door de betonbekisting te beschadigen. [eiser in conv] stelt als gevolg daarvan schade te hebben geleden doordat hij constructieve tekeningen heeft moeten laten aanpassen en door vertraging van de werkzaamheden. [eiser in conv] stelt daarnaast dat [gedaagde in conv] aan de voorzijde van haar perceel een hek heeft geplaatst dat (in geopende toestand) deels boven zijn perceel is gesitueerd, waardoor [gedaagde in conv] inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer. Zij voert aan dat de fundering van het pand van [eiser in conv] zich meerdere centimeters over de erfgrens van [gedaagde in conv] bevindt. [gedaagde in conv] erkent dat zij, toen het beton voor de fundering werd gestort, een betonbekisting heeft verschoven maar betwist dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van haar handelen. [gedaagde in conv] betwist eveneens dat haar hek over de grond van [eiser in conv] gaat. [gedaagde in conv] voert verder aan dat zij [eiser in conv] herhaaldelijk voorstellen heeft gedaan om hem toegang tot haar perceel te verlenen voor de uitvoering van werkzaamheden en dat geen sprake is geweest van belemmering van werkzaamheden. [gedaagde in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conv] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert na vermeerdering van eis bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [eiser in conv] jegens [gedaagde in conv] onrechtmatig heeft gehandeld, aangezien [eiser in conv] een deel van de fundering van het pand heeft geplaatst op het aan [gedaagde in conv] toebehorende perceel;
II. [eiser in conv] te veroordelen om binnen vier weken vanaf de dag van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de fundering van het pand zodanig aan te passen dat deze wordt verwijderd van het perceel van [gedaagde in conv] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser in conv] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
III. [eiser in conv] te veroordelen om aan [gedaagde in conv] te voldoen een bedrag van € 1.995,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de indiening van de conclusie van eis in reconventie, althans vanaf de datum van dit vonnis, dan wel, subsidiair, om binnen vier weken te rekenen vanaf de datum van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, het hekwerk en de bestrating staande en gelegen tussen het perceel van [eiser in conv] en dat van [gedaagde in conv] volledig en deugdelijk te herstellen en schoon te maken, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser in conv] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
IV. [eiser in conv] te verbieden zich op het perceel van [gedaagde in conv] te begeven zonder voorafgaande toestemming van [gedaagde in conv] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser in conv] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
V. [eiser in conv] te veroordelen om binnen vier weken na de datum van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de waterafvoervoorzieningen (spuwers) van het pand op het perceel van [eiser in conv] die zijn gericht op het perceel van [gedaagde in conv] te verwijderen en [eiser in conv] te gebieden om binnen deze termijn zodanige voorzieningen te treffen dat voorkomen wordt dat het water via het perceel van [gedaagde in conv] wordt afgevoerd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser in conv] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
VI. [eiser in conv] te veroordelen om binnen vier weken na dit vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, de camera die aanwezig is op het perceel van [eiser in conv] en die gericht is op het perceel van [gedaagde in conv] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser in conv] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
met veroordeling van [eiser in conv] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.6.
[gedaagde in conv] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de fundering van het pand van [eiser in conv] breder is dan de borstwering en aan de achterzijde de perceelsgrens overschrijdt. Het pand van [eiser in conv] bevindt zich daardoor deels op het perceel van [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] stelt dat door bouwwerkzaamheden van [eiser in conv] schade is ontstaan aan haar hek en aan straatwerk. [eiser in conv] is daarvoor op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk. [gedaagde in conv] stelt verder dat [eiser in conv] zichzelf toegang heeft verschaft tot haar perceel zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd. Dat is onrechtmatig. [gedaagde in conv] is bereid [eiser in conv] die toestemming te geven op grond van artikel 5:56 BW, maar vordert dat het [eiser in conv] wordt verboden om zonder die toestemming zich op haar perceel te begeven. [gedaagde in conv] stelt verder dat [eiser in conv] een camera op haar perceel heeft gericht. Dat is onrechtmatig en in strijd met de privacy van haar werknemers. De camera dient daarom te worden verwijderd. Ten slotte zijn er volgens [gedaagde in conv] waterspuwers aan het pand van [eiser in conv] aangebracht die uitsteken boven haar perceel en bij overvloedige regenval op haar perceel lozen en schade kunnen veroorzaken.
3.7.
[eiser in conv] voert verweer. Hij betwist schade aan hekwerk of bestrating van [gedaagde in conv] te hebben toegebracht. Hij stelt daarnaast op grond van artikel 5:56 BW het recht te hebben om zich voor enkele werkzaamheden aan zijn pand op het perceel van [gedaagde in conv] te begeven en dat hij ervan uitgaat dat hij daarvoor toestemming van [gedaagde in conv] krijgt nadat hij daarvan melding heeft gemaakt bij [gedaagde in conv] . [eiser in conv] betwist onrechtmatig camerabeelden te maken. De camera’s zijn niet aangesloten en nemen niets op, aldus [eiser in conv] . Over de waterspuwers voert [eiser in conv] aan dat het een noodvoorziening is die alleen bij uitzonderlijk noodweer loost. De spuwers overschrijden de erfgrens niet en lozen niet op het buurperceel. [eiser in conv] stelt dat hij onevenredig in zijn belangen zou worden geschaad indien hij de spuwers dient te verwijderen.
[eiser in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conv] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conv] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiser in conv] legt aan zijn vordering onder I ten grondslag dat [gedaagde in conv] onrechtmatig heeft gehandeld door de betonbekisting te vernielen en dat hij daardoor schade heeft geleden. [eiser in conv] stelt dat (de fundering van) het pand zich geheel op zijn eigen grond bevindt. De rechtbank begrijpt dat [eiser in conv] zich erop beroept dat de vernieling door [gedaagde in conv] van de betonbekisting op zijn grond een inbreuk op zijn eigendomsrecht is. In zijn conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis in conventie heeft [eiser in conv] bovendien gesteld dat [gedaagde in conv] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij zich schuldig heeft gemaakt aan eigenrichting. Omdat in het geschil tussen partijen de vraag over de grensoverschrijding centraal staat, zal de rechtbank eerst beoordelen of [eiser in conv] zijn stelling dat (de fundering van) het pand zich geheel op zijn grond bevindt voldoende heeft onderbouwd. Op grond van artikel 150 Rv draagt [eiser in conv] immers de bewijslast van zijn stelling dat het pand zich geheel op zijn grond bevindt.
Inbreuk op eigendomsrecht, overschrijding perceelsgrens?
4.2.
[eiser in conv] heeft zijn standpunt onderbouwd met de rapporten van het Kadaster. Hij wijst daarbij vooral op het rapport van het Kadaster dat is opgesteld na de meting op 7 februari 2024 (productie 4 van [eiser in conv] ) en stelt dat daaruit blijkt dat over de gehele linie een afstand is gemeten van één cm tot de erfgrens. Het is dan ook praktisch onmogelijk dat de fundering op het perceel van [gedaagde in conv] is gestort, aldus [eiser in conv] .
[gedaagde in conv] erkent dat uit de tekening van het Kadaster na de meting op 7 februari 2024 blijkt dat de betonnen borstwering van het pand één cm van de erfgrens staat. Zij voert echter aan dat de fundering van het pand (in de grond) enkele centimeters uitsteekt en (deels) op haar perceel ligt. Ter onderbouwing heeft [gedaagde in conv] als producties F1 tot en met F5 foto’s overgelegd waarop volgens haar te zien is dat de fundering breder is dan de betonnen borstwering en ook dat deze niet geheel evenwijdig aan de borstwering loopt: op één plek is de fundering circa drie cm breder dan de borstwering en op een andere plek circa zeven cm. Na bespreking van deze foto’s ter zitting – met name foto F6 – heeft [eiser in conv] zijn stelling dat de fundering van het pand geheel op zijn perceel ligt, niet langer gehandhaafd. Hij heeft beaamd dat op foto F6 zichtbaar is dat de rand van de fundering zich op het perceel van [gedaagde in conv] bevindt. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat [eiser in conv] onrechtmatig inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde in conv] . De stelling van [eiser in conv] ter zitting dat [gedaagde in conv] alleen maar moeilijk doet over iets wat zich onder de grond bevindt, doet hier niet aan af.
Vernieling onrechtmatig
4.3.
Doordat de fundering de perceelsgrens van [gedaagde in conv] overschrijdt, is de verschuiving door [gedaagde in conv] van de betonbekisting van die fundering – om zodoende te bewerkstelligen dat de fundering geheel op het perceel van [eiser in conv] kwam te liggen – geen inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser in conv] . Wel heeft [eiser in conv] terecht gesteld dat [gedaagde in conv] hiermee eigenrichting heeft gepleegd en in die zin is de verschuiving toch onrechtmatig. Volgens ongeschreven recht is eigenrichting in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde in conv] erkent ook dat zij de betonbekisting niet had mogen vernielen. De vernieling is dan ook aan te merken als een onrechtmatige daad van [gedaagde in conv] jegens [eiser in conv] .
Schadevergoeding niet toewijsbaar
4.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van de vernieling. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken.
[eiser in conv] stelt dat hij schade heeft in verband met extra kosten door vertraging van de bouwwerkzaamheden en voor het aanpassen van constructieve tekeningen na de vernieling.
Dat de vernieling daadwerkelijk vertraging tot gevolg heeft gehad, is onvoldoende gebleken. [gedaagde in conv] heeft onbetwist gesteld dat het beton, na verschuiving van de betonbekisting op 8 januari 2024, diezelfde dag nog is gestort en dat op 24 januari 2024 de staalconstructie op de poeren is geplaatst. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat (en in hoeverre) de verschuiving van de betonbekisting tot vertraging heeft geleid.
[eiser in conv] heeft voorts gesteld dat hij extra kosten heeft moeten maken voor aanpassing van tekeningen als gevolg van het handelen van [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] heeft dat betwist. [eiser in conv] heeft zijn stelling onderbouwd met de door hem als producties 9 tot en met 11 overgelegde facturen. Uit deze facturen blijkt echter niet dat die betrekking hebben op kosten als gevolg van het verschuiven van de betonbekisting. Na betwisting door [gedaagde in conv] heeft [eiser in conv] dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij extra kosten heeft moeten maken als gevolg van het handelen van [gedaagde in conv] . Omdat niet is gebleken dat het handelen van [gedaagde in conv] heeft geleid tot extra kosten voor [eiser in conv] is de in verband daarmee gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar.
Vestiging erfdienstbaarheid
4.5.
[eiser in conv] vordert, voor zover komt vast te staan dat hij op het perceel van [gedaagde in conv] heeft gebouwd, [gedaagde in conv] te veroordelen om een erfdienstbaarheid te vestigen ten gunste van [eiser in conv] . Nu in het voorgaande is overwogen dat [eiser in conv] op het perceel van [gedaagde in conv] heeft gebouwd, overweegt de rechtbank als volgt over deze vordering.
4.6.
[eiser in conv] beroept zich op artikel 5:54 lid 1 BW. Op grond van deze bepaling kan de eigenaar van een gebouw te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of een (daartoe benodigd) gedeelte van het erf wordt overgedragen indien een gebouw ten dele op, boven of onder het erf van de ander is gebouwd en de eigenaar van het gebouw onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden door wegneming van het uitstekende deel dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan. In het derde lid van artikel 5:54 BW is bepaald dat lid 1 niet van toepassing is indien de eigenaar van het gebouw ter zake van de bouw kwade trouw of grove schuld verweten kan worden.
Volgens [gedaagde in conv] is artikel 5:54 lid 1 BW niet van toepassing omdat [eiser in conv] te kwader trouw is als bedoeld in artikel 5:54 lid 3 BW. Uit de conclusies van het Kadaster was duidelijk dat [eiser in conv] de erfgrens zou overschrijden en daarvoor heeft [gedaagde in conv] hem ook meerdere keren gewaarschuwd. [eiser in conv] heeft echter tegen beter weten in de bouwactiviteiten voortgezet, aldus [gedaagde in conv] .
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser in conv] heeft – overigens zonder zijn beroep op 5:54 lid 1 BW te onderbouwen met feiten die volgens hem relevant zijn voor de te maken belangenafweging – gesteld dat hij op grond van de metingen van het Kadaster dacht dat hij uitsluitend op zijn eigen perceel bouwde. Gelet op het in r.o. 4.6 overwogene is de vraag of [eiser in conv] , door daarvan uit te gaan, kwade trouw of grove schuld is te verwijten.
Volgens jurisprudentie is van grove schuld sprake als de ‘overbouwer’ persoonlijk een ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij op het buurperceel heeft gebouwd (HR 28 maart 2008, ECLI:NL: HR:2008:BC1242). Het gaat er daarbij om dat het de ‘overbouwer’ persoonlijk ernstig te verwijten is dat hij niet beter wist; hij kon en moest beter weten. Een omstandigheid waaraan in genoemde jurisprudentie gewicht wordt gehecht voor de ernst van het aan de ‘overbouwer’ te maken verwijt is dat de ‘overbouwer’ op de hoogte was van de door de eigenaar van het buurperceel ingebrachte bezwaren over de bouw, zodat van hem extra oplettendheid kon worden gevergd. Er is dan sprake van een (extra) onderzoeksplicht van de ‘overbouwer’. Naar het oordeel van de rechtbank is dit laatste wat [eiser in conv] kan worden verweten. Toen [eiser in conv] in augustus 2023 zijn bouwplannen met [gedaagde in conv] had besproken, de betonbekisting had geplaatst en naar aanleiding daarvan in september 2023 de eerste keer een meting van zijn perceel door het Kadaster had plaatsgevonden, heeft [naam 2] bij e-mailbericht van 17 september 2023 immers aan [eiser in conv] bericht dat uit de metingen door het Kadaster blijkt dat de bekistingsbakken de perceelsgrens overschrijden. Nadat het beton op 8 januari 2024 was gestort heeft [gedaagde in conv] bij e-mailbericht van 9 januari 2024 nogmaals aan [eiser in conv] bericht dat hij de erfgrens had overschreden en hem verzocht de fundering aan te passen of te verwijderen. In het licht van deze mededelingen en waarschuwingen van [gedaagde in conv] is het aan grove schuld van [eiser in conv] te wijten dat hij “niet beter wist”. Gelet op de waarschuwingen van [gedaagde in conv] kon en moest hij immers beter weten. Juist omdat [gedaagde in conv] had gewezen op grensoverschrijding door de betonbekisting, had [eiser in conv] erop bedacht moeten dat die fundering niet is opgemeten door het Kadaster en dat hij er op basis van die meting dus niet op kon en mocht vertrouwen dat geen sprake was van grensoverschrijding. Dat geldt temeer nu uit de door [gedaagde in conv] als producties F6 en F7 overgelegde foto’s duidelijk blijkt dat de fundering meerdere centimeters uitsteekt ten opzichte van de borstwering.
4.8.
Omdat [eiser in conv] ondanks de waarschuwingen van [gedaagde in conv] zonder nader onderzoek en zonder aanpassingen aan de bekisting / de fundering de bouwwerkzaamheden heeft voortgezet, is sprake van grove schuld in de zin van artikel 5:54 lid 3 BW, zodat het eerste lid niet van toepassing is. Het onder III door de [eiser in conv] gevorderde is daarom niet toewijsbaar.
Verwijdering hekwerk
4.9.
[eiser in conv] vordert onder IV verwijdering van een door [gedaagde in conv] geplaatst hekwerk. [eiser in conv] stelt dat [gedaagde in conv] met dit hekwerk inbreuk op zijn eigendomsrecht maakt omdat het hek zich gedeeltelijk op of boven zijn grond bevindt. [gedaagde in conv] betwist dat het hek over het perceel van [eiser in conv] gaat. Ter onderbouwing heeft zij gewezen op het rapport van het Kadaster dat [gedaagde in conv] als productie 4 heeft overgelegd. [gedaagde in conv] stelt dat het hek over aan de gemeente Nunspeet toebehorende grond beweegt en dat zij daarvoor toestemming van de gemeente heeft gekregen. Na de onderbouwde betwisting door [gedaagde in conv] heeft [eiser in conv] zijn stelling dat het hek zich op zijn grond bevindt verder niet onderbouwd. Op de zitting heeft [eiser in conv] bovendien erkend dat de vordering op een onjuiste voorstelling van zaken was gebaseerd. Omdat niet gebleken is dat het hek inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser in conv] , zal de vordering onder IV worden afgewezen.
Toegang verschaffen in verband met werkzaamheden
4.10.
[eiser in conv] vordert onder V om [gedaagde in conv] te verbieden om de uitvoering van de bouwwerkzaamheden aan zijn pand te frustreren. [gedaagde in conv] voert als verweer aan dat zij [eiser in conv] herhaaldelijk heeft uitgenodigd om te overleggen en voorstellen te doen om voor de uitvoering van werkzaamheden toegang te krijgen tot haar perceel als bedoeld in artikel 5:56 BW, maar dat [eiser in conv] daar niet op is ingegaan. Namens [gedaagde in conv] is betwist dat [eiser in conv] in zijn bouwactiviteiten wordt belemmerd. [gedaagde in conv] heeft zich bereid verklaard om [eiser in conv] toegang tot haar perceel te verschaffen in verband met bouwwerkzaamheden mits hij daarvoor toestemming aan haar vraagt.
4.11.
Op grond van artikel 5:56 BW geldt als uitgangspunt dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden aan een onroerende zaak nodig is tijdelijk van een andere onroerende zaak gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak dit na behoorlijke kennisgeving moet toestaan. [gedaagde in conv] moet [eiser in conv] dus toestemming geven om de resterende werkzaamheden aan het pand te kunnen verrichten nadat [eiser in conv] [gedaagde in conv] daarvan behoorlijk op de hoogte heeft gesteld. Gelet op het standpunt van [gedaagde in conv] is er geen aanleiding om te veronderstellen dat [eiser in conv] zich niet op haar perceel zal mogen begeven nadat hij dat fatsoenlijk heeft aangekondigd en daarover overleg met [gedaagde in conv] heeft gehad. Daarom is niet gebleken dat [eiser in conv] belang heeft bij toewijzing van het onder V gevorderde. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiser in conv] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in conv] in conventie worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.055,00
in reconventie
Onrechtmatige daad
4.13.
[gedaagde in conv] vordert voor recht te verklaren dat [eiser in conv] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij de fundering van het pand deels op haar perceel heeft aangebracht.
In r.o. 4.2 heeft de rechtbank overwogen dat de fundering van het pand niet geheel op het perceel van [eiser in conv] is gesitueerd omdat deze de perceelsgrens (op enkele plaatsen) met een aantal centimeter overschrijdt. Daaruit volgt dat de fundering deels is aangebracht op het perceel van [gedaagde in conv] . Daarmee heeft [eiser in conv] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde in conv] , wat is aan te merken als een onrechtmatige daad.
De door [gedaagde in conv] gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
Verwijdering fundering
4.14.
[gedaagde in conv] vordert onder II [eiser in conv] te veroordelen tot verwijdering van de fundering voor zover die op haar perceel ligt. [gedaagde in conv] wil dat op die manier een einde wordt gemaakt aan de onrechtmatige toestand en de feitelijke gevolgen daarvan. Deze vordering zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde in conv] onvoldoende onderbouwd dat zij voldoende belang bij die vordering heeft. De enkele blote stelling dat [gedaagde in conv] niet tegen de erfgrens kan bouwen of het perceel niet meer onbezwaard aan een derde kan verkopen, is hiervoor niet voldoende, alleen al omdat is gesteld noch gebleken dat [gedaagde in conv] plannen heeft om tegen de erfgrens aan te bouwen of haar perceel aan een derde wenst te verkopen.
Herstel hekwerk en bestrating
4.15.
[gedaagde in conv] vordert onder III primair veroordeling van [eiser in conv] tot de vergoeding van schade aan haar hekwerk en bestrating, subsidiair tot herstel van die schade. [gedaagde in conv] stelt dat [eiser in conv] tijdens het begin van de bouwwerkzaamheden, bij graafwerkzaamheden, het hek en straatwerk op haar perceel heeft beschadigd en later, bij werkzaamheden aan de gevel van het pand, het hek. Ter onderbouwing heeft [gedaagde in conv] als producties H1 tot en met H4 en I1 tot en met I16 foto’s overgelegd, als productie J en Q een verslag en een opname van een gesprek dat [naam 1] heeft gevoerd met [naam 4] (die grond heeft afgegraven voor [eiser in conv] ) en als productie R vier filmpjes.
[eiser in conv] betwist dat hij schade aan het hekwerk en de bestrating van [gedaagde in conv] heeft toegebracht. Hij heeft als productie 12 en 13 foto’s overgelegd van het hekwerk tijdens de bouwwerkzaamheden. Voor zover het hekwerk is beschadigd, dan is dat volgens [eiser in conv] door [gedaagde in conv] zelf veroorzaakt bij het storten van afval in haar containers.
4.16.
De rechtbank stelt vast dat het hek van [gedaagde in conv] tussen de percelen aan de bovenkant uit drie prikkeldraden bestaat. Op foto’s van tijdens de graafwerkzaamheden en iets daarna (productie 12 van [eiser in conv] ) ziet dat prikkeldraad er ongeschonden uit. Uit foto’s van daarna (I3 tot en met I8 van [gedaagde in conv] ) blijkt dat de bovenste draad los hangt. Uit de als productie R door [gedaagde in conv] overgelegde filmpjes is weliswaar niet duidelijk te zien dat [eiser in conv] het prikkeldraad kapot maakt, maar wel dat hij iets bij het hek heeft gedaan en door middel van een huishoudtrap aan beide kanten van het hek over het hek is gestapt om werkzaamheden te verrichten aan de zijgevel van het pand. De rechtbank komt op basis daarvan tot het oordeel dat [gedaagde in conv] voldoende heeft onderbouwd dat [eiser in conv] de bovenste draad los heeft gemaakt, zodat hij er door middel van de trappen overheen kon stappen. Het hek, dat zich tussen de percelen van partijen bevindt, is voor derden niet toegankelijk en niet valt in te zien waarom (een medewerker van) [gedaagde in conv] het hek kapot zou hebben gemaakt. Op de zitting heeft [eiser in conv] ook verklaard dat je over het hek kunt stappen door het omlaag te doen. Dat het loskomen van de draad is veroorzaakt door het storten van afval in de containers, zoals [eiser in conv] bloot stelt, acht de rechtbank niet waarschijnlijk. Omdat [eiser in conv] toegang tot het hek heeft, een belang heeft om eroverheen te kunnen stappen en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat het los zitten van de bovenste draad aan [eiser in conv] is te wijten en door hem zal moeten worden hersteld. Dat geldt eveneens voor de bestrating. Nu [eiser in conv] ten behoeve van de bouw op zijn perceel graafwerk heeft verricht tot vlakbij en (gelet op het in r.o. 4.2 overwogene) zelfs over de perceelsgrens, terwijl het perceel van [gedaagde in conv] tot de grens is bestraat, heeft [gedaagde in conv] zijn stelling dat de bestrating als gevolg van dat graafwerk is verzakt voldoende onderbouwd. Dat blijkt ook uit de door [gedaagde in conv] als productie I overgelegde foto’s en de verklaring van [naam 4] , die in opdracht van [eiser in conv] de graafwerkzaamheden heeft verricht.
4.17.
Het voorgaande brengt met zich dat [eiser in conv] schade heeft toegebracht aan eigendommen van [gedaagde in conv] . [eiser in conv] heeft aldus onrechtmatig jegens [gedaagde in conv] gehandeld. Hij dient op grond van artikel 6:162 BW de (primair) door [gedaagde in conv] gevorderde schadevergoeding aan haar te voldoen. [eiser in conv] heeft het (door [gedaagde in conv] onderbouwde) schadebedrag niet betwist, zodat de vordering tot vergoeding van dat bedrag zal worden toegewezen met wettelijke rente daarover vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie.
Verbod perceel van [gedaagde in conv] te betreden
4.18.
[gedaagde in conv] vordert [eiser in conv] te verbieden haar perceel te betreden zonder daarvoor voorafgaande toestemming van haar te hebben gekregen. [eiser in conv] heeft met een beroep op 5:56 BW gesteld dat het noodzakelijk is om zich voor werkzaamheden op het perceel van [gedaagde in conv] te begeven, dat hij dit aan [gedaagde in conv] zal aankondigen en dat hij ervan uitgaat dat [gedaagde in conv] hem daarvoor toestemming zal geven.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover is overwogen in r.o. 4.11. Nu [gedaagde in conv] heeft toegezegd dat [eiser in conv] haar perceel mag betreden voor werkzaamheden nadat hij daarover overleg met haar heeft gevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser in conv] de noodzakelijke toegang krijgt als bedoeld in artikel 5:56 BW. Voor het overige is [eiser in conv] niet bevoegd het perceel van [gedaagde in conv] te betreden. Het onder IV door [gedaagde in conv] gevorderde zal daarom worden toegewezen zoals hierna onder in de beslissing is bepaald. Omdat [eiser in conv] tijdens de zitting heeft verklaard voortaan te zullen overleggen met [gedaagde in conv] indien het nodig is dat hij haar perceel betreedt, gaat de rechtbank ervan uit dat hij dat zal doen en dat er onvoldoende aanleiding is om een dwangsom te verbinden aan het verbod om het perceel van [gedaagde in conv] te betreden zonder voorafgaand overleg.
Waterafvoer
4.19.
[gedaagde in conv] vordert onder V om [eiser in conv] te veroordelen de voorzieningen voor waterafvoer aan zijn pand te verwijderen. Zij legt daaraan ten grondslag dat [eiser in conv] waterspuwers aan het pand heeft aangebracht die de erfgrens overschrijden en die bij overvloedige regenval water op haar terrein zullen lozen. Dat is in strijd met artikel 5:52 BW. Afgezien van de schade die stromend water met zich zal kunnen brengen, zal het tot kosten leiden omdat het water in de containers op haar perceel terecht zal komen waardoor deze in gewicht toenemen. Ook omdat de spuwers uitsteken boven haar perceel stelt [gedaagde in conv] recht en belang te hebben bij de verwijdering. Als productie O1 tot en met O3 heeft [gedaagde in conv] foto’s overgelegd van de waterspuwers aan de zijde van haar perceel.
[eiser in conv] erkent dat er waterspuwers aan het pand langs de perceelsgrens zitten maar stelt dat het slechts een bouwtechnisch noodzakelijke noodvoorziening is en geen reguliere hemelwaterafvoer. Uitsluitend bij uitzonderlijk noodweer zal de voorziening in werking treden om te voorkomen dat er zoveel water op het dak blijft staan dat er gevaar is voor overbelasting. Ter onderbouwing heeft [eiser in conv] als productie 15 een foto overgelegd van de geavanceerde wateropvangvoorziening die onder het pand is aangebracht ten behoeve van de reguliere waterafvoer en die een grote hoeveelheid regenwater kan verwerken. De voorziening is vooralsnog geen enkele keer in werking getreden. [eiser in conv] stelt tot slot dat het water niet in de containers van [gedaagde in conv] kan komen. Het systeem hangt precies boven de borstwering van het pand van [eiser in conv] en dus op zijn eigen grond, aldus [eiser in conv] . [eiser in conv] is van mening dat [gedaagde in conv] misbruik van haar recht maakt door verwijdering te vorderen.
4.20.
Niet in geschil is dat er waterspuwers aan het pand zijn aangebracht aan de zijde van het perceel van [gedaagde in conv] . Of de waterspuwers over de perceelsgrens uitsteken blijkt niet duidelijk uit de foto’s. Ook als dat wel het geval zou zijn, ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van de vordering. [eiser in conv] heeft onderbouwd gesteld dat er geen of zelden water uit de waterspuwers zal komen en dat het water niet in de containers van [gedaagde in conv] komt. Namens [gedaagde in conv] is ter zitting erkend dat het nog niet is voorgekomen dat er water uit de waterspuwers kwam. [gedaagde in conv] heeft na betwisting door [eiser in conv] onvoldoende onderbouwd dat de waterspuwers daadwerkelijk voor wateroverlast op haar perceel zullen zorgen. Daardoor is niet gebleken dat [gedaagde in conv] voldoende belang heeft bij verwijdering van de waterspuwers. De vordering van [gedaagde in conv] wordt daarom afgewezen.
Camera
4.21.
[gedaagde in conv] vordert ten slotte om [eiser in conv] te veroordelen tot verwijdering van de op haar perceel gerichte camera omdat die camera in strijd is met de privacy van haar werknemers – en dus onrechtmatig – registreert wat er op haar perceel gebeurt.
[eiser in conv] betwist dat de camera beeldmateriaal opneemt. Hij stelt dat de camera niet is aangesloten en de aanwezigheid ervan daarom niet onrechtmatig is.
4.22.
De vraag is of [eiser in conv] met de aanwezigheid van de camera onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van de medewerkers van [gedaagde in conv] op bescherming van hun privacy. Uitgangspunt is dat iedereen in beginsel het recht heeft zich onbespied te weten op zijn eigen perceel en op zijn werkplek. Een inbreuk op dit recht levert in beginsel een onrechtmatige daad op. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk echter het onrechtmatige karakter ontnemen. Of van een rechtvaardigingsgrond sprake is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten de ernst van de inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend, tegen elkaar worden afgewogen (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609).
4.23.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser in conv] een belang heeft bij aanwezigheid van de camera. Dat geldt te meer nu [eiser in conv] stelt dat de camera niet is aangesloten. Daardoor is niet gebleken van een rechtvaardigingsgrond voor de aanwezigheid van de camera. De camera dient dan ook te worden verwijderd. Dat de camera niet is aangesloten, maakt dit niet anders omdat de camera, zolang die niet is verwijderd, zou kunnen worden aangesloten zonder dat [gedaagde in conv] dat ziet/weet. De vordering onder VI van [gedaagde in conv] zal daarom worden toegewezen.
4.24.
De door [gedaagde in conv] gevorderde dwangsom en het daaraan te verbinden maximum zal worden beperkt. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
4.25.
[eiser in conv] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in conv] worden begroot op:
- salaris advocaat
307,00
(1 punt × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
446,00
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser in conv] af,
5.2.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten van € 2.055,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] onrechtmatig jegens [gedaagde in conv] heeft gehandeld door een deel van de fundering van zijn pand, gelegen aan de [perceel 1] , te hebben geplaatst op het aan [gedaagde in conv] toebehorende perceel aan de [perceel 2] ,
5.4.
veroordeelt [eiser in conv] tot voldoening van een bedrag van € 1.995,00 aan [gedaagde in conv] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
verbiedt [eiser in conv] om zich op het perceel van [gedaagde in conv] aan de [perceel 2] te begeven zonder daarover voorafgaand overleg met [gedaagde in conv] te hebben gevoerd,
5.6.
veroordeelt [eiser in conv] om binnen vier weken na dit vonnis de op zijn perceel aan de Hullerweg 118a te Nunspeet aanwezige camera die gericht is op het perceel van [gedaagde in conv] aan de [perceel 2] te verwijderen en verwijderd te houden,
5.7.
veroordeelt [eiser in conv] om na betekening van dit vonnis aan [gedaagde in conv] een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere keer dat hij niet aan de hoofdveroordeling in 5.6 voldoet, tot een maximum van € 40.000,00 is bereikt,
5.8.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten van € 446,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.10.
veroordeelt [eiser in conv] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als hij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.11.
veroordeelt [eiser in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2, 5.4 tot en met 5.8, 5.10 en 5.11 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
JO/AW