ECLI:NL:RBGEL:2025:3304

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AWB 24-5540
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een educatieve maatregel over verantwoord rijgedrag door het CBR

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een cursus over verantwoord rijgedrag, de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG), beoordeeld. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 25 maart 2024 een cursus opgelegd aan eiser, nadat de politie op 2 maart 2024 een mededeling had gedaan over het vermoeden dat eiser niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde zijn bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft op 18 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht de cursus heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de mededeling van de politie, die leidde tot de oplegging van de cursus, gebaseerd was op een mutatierapport dat de gevaarzettende rijgedrag van eiser documenteerde. Eiser betwistte de juistheid van het rapport en de werkwijze van de agent, maar de rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor twijfel aan de bevindingen in het rapport. De rechtbank concludeert dat het CBR de educatieve maatregel terecht heeft opgelegd, en verklaart het beroep van eiser ongegrond.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat, hoewel er sprake was van een gebrek in de hoorplicht, dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiser, aangezien hij alsnog is gehoord en de uitkomst niet is veranderd. De rechtbank bepaalt dat het CBR het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.814 aan eiser moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een cursus over verantwoord rijgedrag, de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG).
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 september 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 2 maart 2024 heeft de politie een mededeling [1] gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, zoals vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Volgens een bij deze mededeling gevoegd mutatierapport van 2 maart 2024 heeft eiser op die dag niet de rijrichting van het voorsorteer vak waar eiser op reed gevolgd, vanuit stilstand vol gas gegeven bij een verkeerslicht en met gierende en piepende banden weggereden waarbij de auto van links naar rechts aan het driften was en negeerde eiser een rood verkeerslicht.
2.1.
Het CBR heeft met het besluit van 25 maart 2024 aan eiser een cursus opgelegd over verantwoord rijgedrag. Dit is een educatieve maatregel gedrag en verkeer in de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling), zoals die Regeling luidde ten tijde van dat besluit.
2.2.
Eiser heeft op 5 april 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en op 18 april 2024 zijn gronden aangevuld.
2.3.
Op 17 juni 2024 heeft het CBR de beslistermijn verdaagd.
2.4.
Op 18 juni 2024, volgens de stempel ontvangen op 21 juni 2024, heeft eiser het CBR in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
2.5.
Op 5 juli 2024 heeft het CBR gereageerd op de ingebrekestelling van eiser en besloten dat de ingebrekestelling prematuur en daarom niet valide is.
2.6.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft het CBR aan de politie gevraagd of de verbalisant ten tijde van het incident een controle heeft uitgevoerd ten aanzien van het verkeerslicht. De verbalisant heeft vervolgens op 22 juli 2024, een op ambtsbelofte aanvullend proces-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat de verbalisant de verkeerslichten heeft gecontroleerd en de installatie naar behoren werkte.
2.7.
Het CBR heeft met het besluit van 29 juli 2024 de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en is bij het besluit van 25 maart 2024 gebleven
2.8.
Op 31 juli 2024, volgens de stempel ontvangen op 2 augustus 2024, heeft eiser het CBR in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
2.9.
Op 6 augustus 2024 heeft het CBR gereageerd op de ingebrekestelling van eiser en besloten dat eiser het CBR onterecht in gebreke heeft gesteld omdat er binnen de termijn is besloten op het bezwaarschrift.
2.10.
Eiser heeft op 13 augustus 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het bestreden besluit van 29 juli 2024.
2.11.
Het CBR heeft, nadat het CBR alsnog een hoorzitting heeft gehouden, op 10 september een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij de beslissing op bezwaar van 29 juli 2024 is ingetrokken en het bezwaar wederom ongegrond is verklaard.
2.12.
Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft op 16 september 2024 zijn gronden aangevuld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht aan eiser een cursus over verantwoord rijgedrag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het CBR terecht een cursus over verantwoord rijgedrag opgelegd aan eiser?
5. Eiser stelt dat het CBR ten onrechte een EMG cursus heeft opgelegd. Volgens eiser zijn de gronden van het CBR onvoldoende en niet nader onderbouwd. Het proces-verbaal is volgens eiser onvoldoende en het CBR gaat uit van iets wat niet klopt. Volgens eiser is de werkwijze van de agent niet correct en is er geen bewijs voorhanden dat eiser door het rode licht is gereden. Eiser vindt het erg dat het CBR keer op keer meegaat met de ‘verhaaltjes’ die agenten op papier zetten.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hieronder toe.
5.1.1.
De bevoegdheid om een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid op te leggen, is neergelegd in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en nader uitgewerkt in de Regeling en de daarbij behorende bijlage. Voor het opleggen van zo’n educatieve maatregel is vereist dat een schriftelijke mededeling is gedaan bij het CBR, die inhoudt dat bij de politie een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van een motorrijtuig. Dit vermoeden kan worden gebaseerd op een mutatierapport. [2] Zo’n educatieve maatregel is erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd hoeven, anders dan in het strafrecht, dan ook niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Slechts bij het bestaan van een vermoeden dat een houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid, is het CBR verplicht om tot de oplegging van een educatieve maatregel te besluiten.
5.1.2.
De rechtbank stelt vast dat de mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, die heeft geleid tot het opleggen van de cursus, berust op de gebeurtenis op 2 maart 2024 zoals neergelegd in het mutatierapport van diezelfde datum en het aanvullende proces-verbaal van 22 juli 2024. Het aanvullend proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt. Volgens vaste rechtspraak mag het CBR in beginsel afgaan op de juistheid van het mutatierapport en op de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden vastgesteld of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd. [3]
5.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond bestaat voor zodanige twijfel aan de bevindingen die zijn opgenomen in het mutatierapport en het proces-verbaal. De stelling van eiser dat de werkwijze van de agent niet correct is en dat er geen bewijs is voor het door het rood licht rijden is gelet op hetgeen overwogen onder 5.1.1 en 5.1.2. onvoldoende. Dit betekent dat wordt uitgegaan van de juistheid van het mutatierapport en het proces-verbaal. Uit het mutatierapport komt duidelijk naar voren dat eiser gevaarzettend rijgedrag tentoon heeft gespreid en gedrag tentoon heeft gespreid dat in strijd is met de essentiële verkeersregels. Het CBR heeft dan ook terecht aan eiser een cursus opgelegd over verantwoord rijgedrag.
De ingebrekestelling(en)
6. Volgens eiser ziet het beroepschrift mede toe op het niet nemen van een dwangsombesluit. Eiser stelt dat de termijn waarover een dwangsom is verschuldigd, is gestart op 6 juli 2024 en is geëindigd op 29 juli 2024 en € 672 bedraagt. Volgens eiser is er verdaagd na het indienen van de ingebrekestelling en dat is wettelijk niet toegestaan. Volgens eiser doet de post geen drie dagen over het bezorgen van een poststuk. Nu er een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen op 10 september 2024 is er volgens eiser te laat op het bezwaar beslist en is de maximale dwangsom verbeurd.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hieronder toe.
6.1.1.
Het CBR heeft van eiser eerst een ingebrekestelling ontvangen op 21 juni 2024. Op dat moment was de beslistermijn al verlengd, de termijn om te beslissen op bezwaar daarmee niet verstreken en het CBR dus niet in gebreke. Eisers stelling dat de beslistermijn is verdaagd na het indienen van de ingebrekestelling omdat de postbezorging er geen drie dagen over doet en hij – zo begrijpt de rechtbank - het bericht van verdaging anders eerder had ontvangen, volgt de rechtbank niet. Ook het CBR heeft eisers ingebrekestellingen pas na drie dagen ontvangen.
6.1.2.
Het CBR heeft op 29 juli 2024 beslist op het bezwaarschrift en vervolgens op 2 augustus 2024 de tweede ingebrekestelling ontvangen. Omdat op dat moment al besloten was, was het CBR niet in gebreke. Dat het CBR het besluit van 29 juli 2024 met het bestreden besluit van 10 september 2024 heeft ingetrokken, maakt dit niet anders. [4]
Schending hoorplicht in bezwaar
7. Eiser stelt dat in bezwaar expliciet is verzocht om te worden gehoord volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is nadat hij in beroep is gegaan alsnog gehoord door het CBR. Dit heeft er toe geleid dat het CBR een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en de eerdere beslissing op bezwaar heeft ingetrokken.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat, nu het CBR heeft nagelaten voorafgaand aan de beslissing op bezwaar van 29 juli 2024 eiser te horen, er sprake was van een gebrek. De rechtbank gaat aan dit gebrek voorbij met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door dit gebrek is benadeeld nu alsnog is gehoord en de uitkomst in bezwaar niet is veranderd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het CBR terecht een cursus over verantwoord rijgedrag opgelegd heeft aan eiser. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8.1.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor zijn proceskosten.
8.2.
Het CBR moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft is hierop de factor 1 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het CBR het betaalde griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het CBR tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J.C. Rooding, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 130, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2.ABRvS 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1586.
3.ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:177.
4.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:642, r.o. 4.4.5 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2807, r.o. 12.1.