ECLI:NL:RBGEL:2025:3419

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
ARN 24_4755
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige voorbereiding van handhaving tegen geparkeerde voertuigen in Harderwijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen grote voertuigen die in zijn straat geparkeerd staan. De rechtbank oordeelt dat het college het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Eiser heeft concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de metingen die zijn verricht om de grootte van de geparkeerde voertuigen vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het college de uitkomsten van deze metingen niet ten grondslag had mogen leggen aan de conclusie dat er geen sprake was van overtreding van de Verordening Fysieke Leefomgeving Harderwijk (Vflo Harderwijk). De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 2 juni 2024, voor zover het ziet op de weigering om handhavend op te treden tegen te grote voertuigen. Het college moet opnieuw beslissen op dit bezwaaronderdeel, rekening houdend met de relevante wet- en regelgeving. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om niet handhavend op te treden tegen grote voertuigen die bij hem in de straat staan geparkeerd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college om handhavend op te treden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
2.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser woont in [plaats] , op het adres [locatie 1] . Tegenover zijn woning, haaks op de rijrichting van de weg, zijn parkeervakken gesitueerd. Daarachter ligt een buurthuis, waarin een peuterspeelzaal is gevestigd. Eiser heeft in het verleden al meerdere verzoeken om handhaving gedaan, omdat hij overlast ondervindt van grote geparkeerde voertuigen in de straat. Dat heeft (in elk geval) in het laatste kwartaal van 2023 geleid tot handhavend optreden van het college.
3.1.
Desondanks heeft eiser het college op 12 februari 2024 opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen geparkeerde voertuigen (bedrijfsbusjes) in de [locatie 2] met afmetingen die groter zijn dan in de bebouwde kom is toegestaan. Volgens eiser overschrijden deze voertuigen de afmetingen, zoals neergelegd in de artikelen 7.18 en 7.19 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Harderwijk (hierna: Vflo Harderwijk). [1] Daarnaast heeft eiser een tweede handhavingsverzoek gedaan, dat ziet op het foutief geparkeerd staan van de voertuigen, namelijk buiten de daarvoor bestemde parkeervakken.
3.2.
Het college heeft het handhavingsverzoek dat ziet op de aanwezigheid van te grote voertuigen, op 6 maart 2024 afgewezen. Daaraan ten grondslag ligt de rapportage van een toezichthouder die op 27 februari 2024, omstreeks 17.47 uur vijf grote voertuigen in de straat heeft opgemeten. De volgende afmetingen zijn geconstateerd:
  • Ford Transit, zwart, met kenteken [kentekennummer 1] : lengte 574 cm, hoogte 226,5 cm;
  • Mercedes Sprinter, wit, met kenteken [kentekennummer 2] : lengte 597 cm, hoogte 225,5 cm;
  • Volkswagen Crafter, wit, met kenteken [kentekennummer 3] : lengte 600 cm, hoogte 227,5 cm;
  • Opel Vivaro-b, met kenteken [kentekennummer 4] : lengte 541 cm, hoogte 194 cm;
  • Opel Vivaro, met kenteken [kentekennummer 5] : lengte 477 cm, hoogte 194 cm.
Volgens het college overschrijden deze afmetingen niet de maximale toegestane lengte van 600 cm en de maximale hoogte van 240 cm, zodat geen sprake kan zijn van overtreding van artikel 7.18 van de Vflo Harderwijk.
3.3.
In de beslissing op bezwaar van 2 juni 2024 is het college, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften, bij haar eerdere besluit gebleven. Daarnaast heeft het college aangevuld dat ook het handhavingsverzoek over het buiten de vakken parkeren van voertuigen is afgewezen. De reden daarvoor is dat het college niet bevoegd is om voor wat betreft de nakoming van de parkeerregels handhavend op te treden. Eiser is bij de rechtbank in beroep gekomen tegen de beslissing op bezwaar.
Heeft het college kunnen concluderen dat er geen te grote voertuigen stonden geparkeerd?
4. Eiser betoogt dat de metingen op 27 februari 2024 onzorgvuldig en incorrect zijn uitgevoerd, zodat de rapportage daarvan niet aan de beslissing op bezwaar ten grondslag kan worden gelegd. Ter onderbouwing voert eiser aan dat de uitkomsten van de meting van drie van de vijf voertuigen verschillen ten opzichte van een eerdere meting van diezelfde voertuigen op 16 augustus 2023. [2] Een vaststelling van de afmetingen van de voertuigen aan de hand van de technische gegevens van de fabrikant had meer voor de hand gelegen, aldus eiser. Daarnaast voert eiser aan dat het college heeft verzuimd om de breedte van de voertuigen op te meten, te meer omdat de toegestane twee meter volgens hem wordt overschreden. En tot slot vraagt eiser zich af waarom een aanwezige trekhaak niet in de maatvoering van de voertuigen is betrokken.
4.1.
Het college erkent dat de uitkomsten van de metingen in augustus 2023 en februari 2024 niet gelijk zijn. Wat het college betreft zijn de verschillen echter niet erg groot en verklaarbaar, want bij het meten met een meetlint en een hulpstok zijn kleine afwijkingen te verwachten. Daarnaast wordt de uitkomst ook door andere factoren beïnvloed, zoals de locatie van de auto, de egaliteit van de weg, de bandenspanning en de bereikbaarheid van het hoogste punt van het voertuig. Een overtreding van de maximale hoogte of lengte is echter niet vastgesteld, aldus het college. Over de trekhaak merkt het college op niet te weten waarom deze niet is meegenomen bij het bepalen van de afmetingen van de voertuigen. Het gaat volgens het college echter om de maatvoering van de voertuigen zelf. Verder stelt het college zich op het standpunt dat de breedte van de voertuigen de maximaal toegestane breedte niet overschrijdt. Daarbij zegt het college overigens dat dit een nieuw argument van eiser is. Ten tijde van de bezwaarfase ging de discussie met name over de hoogte van de voertuigen, vanwege het uitzicht van eiser.
4.2.
De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de correctheid van de metingen die op 27 februari 2024 zijn verricht. Dat betekent dat het college de uitkomsten van de metingen, zoals neergelegd in de rapportage van diezelfde datum, niet ten grondslag mocht leggen aan de conclusie dat van een overtreding geen sprake was. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.
Uit de verrichte metingen in het kader van deze handhavingsprocedure en die uit de eerdere handhavingsprocedure in 2023, blijkt dat drie auto’s op beide momenten zijn opgemeten. De uitkomsten zijn als volgt:
Type auto
Kenteken
Kleur
Lengte
Hoogte
16-8-2023
27-2-2024
16-8-2023
27-2-2024
Ford Transit
[kentekennummer 1]
Zwart
550 cm
574 cm
240 cm
226,5 cm
Mercedes Sprinter
[kentekennummer 2]
Wit
599 cm
597 cm
233 cm
225,5 cm
Volkswagen Crafter
[kentekennummer 3]
Wit
599 cm
600 cm
233 cm
227,5 cm
Uit de tabel blijkt dat de twee meetmomenten tot verschillende uitkomsten hebben geleid. Daarbij valt met name het verschil in lengte (24 cm) en hoogte (13,5 cm) van de Ford Transit op. Dit is een aanzienlijk verschil dat volgens de rechtbank niet verklaard kan worden door de algemene “foutenmarge” die volgens het college hoort bij het meten met een meetlint in combinatie met een hulpstok. Evenmin geeft de rapportage blijk van omstandigheden die de verschillen tussen de uitkomsten kunnen verklaren. Daarnaast merkt de toezichthouder die de voertuigen op 27 februari 2024 heeft opgemeten, in zijn rapportage als volgt op:
“Bij het opmeten van de voertuigen zijn de volgende geplaatste attributen niet meegenomen, zoals een imperiaal, een trekhaak.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat in strijd met artikel 7.18, eerste lid van de Vflo Harderwijk. Daarin is namelijk bepaald dat de gemaximeerde afmetingen
“met inbegrip van de lading”niet overschreden mogen worden. Dat betekent dat, anders dan het college ter zitting nog stelt, het niet alleen om de maatvoering van het voertuig zelf gaat, maar ook om datgene wat er aanvullend nog op of achter is geplaatst. Daartoe behoort volgens de rechtbank ook een trekhaak of een imperiaal, omdat deze net als
“lading”, de totale grootte van het voertuig doen toenemen. Hoewel uit de rapportage van de meting van 27 februari 2024 niet blijkt of er zich op of aan de opgemeten voertuigen een trekhaak of imperiaal bevindt, heeft eiser gesteld dat de Volkswagen Crafter een trekhaak heeft. De kans op de aanwezigheid van een trekhaak of imperiaal is in geval van bedrijfsbusjes wel reëel. [3]
4.4.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college het standpunt dat de breedte van de auto’s de toegestane 200 cm niet overschrijdt, niet heeft onderbouwd. De breedtematen ontbreken namelijk in de rapportage van de toezichthouder. Dit is overigens onterecht. Eiser had namelijk verzocht om handhaving op grote voertuigen vallend buiten de toegestane afmetingen. Omdat de breedte van voertuigen expliciet is gemaximeerd in artikel 7.18, eerste lid van de Vflo Harderwijk, had deze ook moeten worden opgemeten. De opmerking van het college dat het eiser aanvankelijk vooral om de hoogte van de voertuigen was te doen, maakt dat niet anders. Evenmin is relevant of de breedte in het verleden wel of niet was gemaximeerd in de Algemene Plaatselijke Verordening of de eerste versie van de Vflo Harderwijk. De meting is uitgevoerd op 27 februari 2024, toen de Vflo Harderwijk 2024 van kracht was en in artikel 7.18, eerste lid voor geparkeerde voertuigen een maximale breedte van 200 cm was toegestaan.
4.5.
Het beroep van eiser is gegrond voor wat betreft dit besluitonderdeel.
Moet het college handhavend optreden tegen hinderlijk geparkeerde voertuigen?
5. Eiser betoogt dat het bij herhaling voorkomt dat de grote voertuigen zodanig staan geparkeerd dat zij tot hinder leiden voor overige verkeersdeelnemers. Denk bijvoorbeeld aan voetgangers (ouders die kleuters naar de peuterspeelzaal brengen) die geen vrije doorgang hebben op het trottoir. Het college zou hiertegen handhavend moeten optreden.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat handhavend optreden tegen verkeerd geparkeerde voertuigen plaatsvindt op grond van de bepalingen van de Wegenverkeerswetgeving (Wvw). De handhaving van deze wetgeving is voor wat betreft het fout parkeren voorbehouden aan politie en justitie. Het college is hiervoor niet bevoegd, zodat deze beroepsgrond niet kan slagen. Desgevraagd licht het college toe dat hinder in de zin van artikel 7.19 van de Vflo Harderwijk ook niet aan het verzoek tot handhaving ten grondslag kan worden gelegd. Dat artikel ziet namelijk op het zodanig hinderlijk parkeren van grote voertuigen dat bewoners of gebruikers van een gebouw het zicht vanuit het gebouw ontnomen wordt of anderszins vanuit hun gebouw last ervaren. Volgens het college is dit niet waar eiser met zijn betoog op doelt, zodat ook een beroep op dit artikel niet kan slagen.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De wijze van parkeren valt onder de bepalingen van de Wegenverkeerswet (Wvw) en het daarop gebaseerde Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). De handhaving van deze wetgeving gebeurt voor wat betreft het fout parkeren volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) door daartoe aangewezen ambtenaren onder toezicht van de officier van justitie. [4] Het college heeft dus terecht geconcludeerd dat het niet bevoegd is om op te treden tegen fout geparkeerde voertuigen zoals bedoeld in voormelde wetgeving.
5.3.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 7.19 eerste lid van de Vflo Harderwijk, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Volgens vaste rechtspraak kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. [5] De inhoud van het verzoek is dus bepalend voor de omvang van het geding. In dit geval was het eiser ten tijde van het primaire besluit te doen om fout geparkeerde voertuigen, in de zin van de Wegenverkeerswet en daaruit voortvloeiende regelgeving. De rechtbank kan daarom in deze procedure niet nu nog ingaan op de vraag of sprake is van het zodanig parkeren van grote voertuigen bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, dat het uitzicht van de bewoners of gebruikers ervan op hinderlijke wijze wordt belemmerd.
Is sprake van willekeur bij het beboeten van eiser voor fout parkeren?
6. Eiser betoogt dat het college in strijd handelt met het verbod op willekeur. Hij voert aan dat het college onderscheid maakt bij het beboeten van fout geparkeerde voertuigen, door hem wel maar de hierboven genoemde voertuigen, niet te beboeten. De voertuigen staan vaker fout geparkeerd. Ondanks dat eiser hiervan melding doet bij BOA-s, wordt er niet handhavend tegen opgetreden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank onder 5.2 al heeft overwogen, is het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen fout parkeren en kan het daarom niet worden aangesproken op de uitvoering van die bevoegdheid. Daarvoor kan eiser zich, zoals ook vermeld op de verkeersboete (beschikking) wenden tot de officier van justitie.
6.2.
Overigens blijkt uit de rapporten ‘Dagrapport waarnemingen’ over de perioden 1-30 december 2024 en 1-28 januari 2025 dat door toezichthouders regelmatig, op verschillende momenten wordt gecontroleerd op het parkeren door grote voertuigen in de [locatie 2] en dat daarbij geen overtredingen worden geconstateerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser is gegrond. Het college heeft het bestreden besluit, voor zover dit besluit ziet op de weigering om op grond van artikel 7.18 van de Vflo Harderwijk handhavend op te treden tegen te grote voertuigen die in de straat van eiser staan geparkeerd, onzorgvuldig voorbereid. Daarom zal de rechtbank het bestreden besluit van 2 juni 2024 op dit punt vernietigen. Dat betekent dat het college opnieuw op dit bezwaaronderdeel van eiser moet beslissen. Het college moet er daarbij rekening mee houden dat artikel 7.18, derde lid van de Vflo Harderwijk bepaalt dat het parkeerverbod voor grote voertuigen niet geldt op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 8.00 tot 18.00 uur. [6] Bovendien kan het college op grond van het vijfde lid ontheffing verlenen van het parkeerverbod. Dat betekent dat niet alleen de maatvoering van de geparkeerde voertuigen doorslaggevend is voor het vaststellen van een overtreding. De rechtbank overweegt verder nog dat zij, in het kader van deugdelijkheid en controleerbaarheid van de vaststelling van de maatvoering van geparkeerde voertuigen, het raadplegen van de technische gegevens van een voertuig (zoals door eiser voorgesteld) te vermeerderen met de afmetingen van eventueel aanwezige
“lading”een geschikt alternatief vindt. De rechtbank verwacht bij deze aanpak een lagere foutmarge.
7.1.
Het college heeft terecht geweigerd om handhavend op te treden op grond van artikel 7.19 van de Vflo Harderwijk. Omdat dit besluitonderdeel in stand blijft hoeft het college op dit punt geen nieuw besluit te nemen.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte en niet weersproken proceskosten van € 44,40. Daarnaast moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 2 juni 2024, voor zover het ziet op het besluitonderdeel niet handhavend op te treden op grond van artikel 7.18 van de Vflo Harderwijk;
  • bepaalt dat het college op dit onderdeel opnieuw beslist op het verzoek van eiser, met inachtneming van, en binnen acht weken na de datum van verzending deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 44,40;
  • draagt het college op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening Fysieke Leefomgeving Harderwijk
Artikel 7.18 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter of een breedte van meer dan 2 meter te parkeren op een openbare plaats, gelegen binnen de bebouwde kom.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen openbare plaats gelegen buiten de bebouwde kom.
Het in lid 1 en 2 gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 8.00 tot 18.00 uur.
Het in lid 1 gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewezen weggedeelten of andere openbare plaatsen.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 7.19 Parkeren uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op een openbare plaats te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Voetnoten

1.Deze Verordening is met ingang van 1 januari 2024 in werking getreden en treedt in de plaats van delen van de Algemene Plaatselijke Verordening, waaronder de artikelen 5.8 en 5.9 die ook gingen over het parkeren van grote en uitzichtbelemmerende voertuigen.
2.Uitgevoerd in het kader van een eerdere handhavingsprocedure.
3.Zie ook de foto’s die eiser op 19 maart 2025 nog heeft ingediend en waarop een zwarte bedrijfsbus met trekhaak is afgebeeld en een witte bedrijfsbus met imperiaal.
4.Dat staat in de artikelen 2 en 3 van de Wet Mulder in samenhang gelezen met de bijlage.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1138, en ABRvS 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:712.
6.Uit de rapportage van de toezichthouder blijkt dat hij op dinsdag 27 februari 2024 omstreeks 17.47 uur een controle heeft uitgevoerd; zie onder 3.2.