ECLI:NL:RBGEL:2025:3692

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
ARN 23/5516
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens fokken van honden op perceel met woonbestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek, omdat hij meende dat het fokken van honden door derde-belanghebbende op een perceel met woonbestemming niet toegestaan was. Het college had het verzoek afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het fokken van honden geen bedrijfsmatig karakter heeft en dat de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten niet in strijd is met de woonbestemming. De rechtbank concludeert dat de aanwezigheid van 14 volwassen honden en de fok van pups wel degelijk een significante ruimtelijke uitstraling met zich meebrengt. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen voorschriften geeft over de uitkomst van dat besluit. Eiser krijgt tevens een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van het college.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Teeuwsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Eiser woont aan de [locatie 1] te [plaats]. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden jegens [derde-belanghebbende] (derde-belanghebbende), die woont aan de [locatie 2]. Zij houdt en fokt daar honden. Eiser meent dat dit niet past binnen de bestemmingsplanregels, omdat het fokken van honden in dit geval een bedrijfsmatig karakter heeft, terwijl het perceel bestemd is om er te wonen. Het college vindt dat de activiteiten wel binnen de regels passen, en heeft daarom het handhavingsverzoek afgewezen. Eiser is het niet eens met die afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit weliswaar voldoende zorgvuldig is voorbereid, maar onvoldoende is gemotiveerd
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend op 25 augustus 2022. Het college heeft dit verzoek met het besluit van 21 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en [persoon A] en [persoon B] namens het college. Derde-belanghebbende heeft niet aangegeven te willen deelnemen aan de procedure.

Beoordeling door de rechtbank

Is het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid?
3. Eiser voert aan dat de door het college uitgevoerde controle onvoldoende was. In het controlerapport van 20 december 2022 staat onder andere dat de controle op 2 november 2022 van tevoren aangekondigd was; derde-belanghebbende kon zich dus op die controle voorbereiden. Het bestreden besluit is daarom volgens eisers onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
3.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college bij de voorbereiding van het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek alle relevante kennis heeft vergaard over de relevante feiten en omstandigheden om te kunnen concluderen dat zij niet handhavend hoefde op te treden (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
3.2.
Aan het besluit is een controlerapport ten grondslag gelegd van 20 december 2022. Daarin staat dat een toezichthouder op 2 november 2022 een van tevoren aangekondigd bezoek heeft gebracht aan derde-belanghebbende. In het verslag staat dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat er 14 volwassen honden in het huis aanwezig waren, en geen pups. Derde-belanghebbende heeft aangegeven in 2022 in totaal 17 pups te hebben gefokt uit 2 nestjes, en in het vervolg op jaarbasis 2 tot 4 nestjes te willen fokken. De toezichthouder constateerde verder dat er geen aparte dierenverblijven waren gerealiseerd, dat de honden ’s nachts in de woning verbleven, en overdag ook naar buiten mochten. Een gedeelte van het perceel is voorzien van een omheining waar de honden zich kunnen begeven.
3.3.
Het college heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat voorafgaand aan het besluit op bezwaar in de periode van 18 februari 2023 tot 2 maart 2023 vijf onaangekondigde controles zijn verricht. Een overzicht van de resultaten daarvan is als bijlage 2 opgenomen bij het verweerschrift van het college. Het college heeft gesteld dat die controles op verzoek van eiser zijn uitgevoerd en dat de resultaten daarvan met eiser zijn gedeeld. Dat overzicht is verder niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
3.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat het bezoek van de toezichthouder van tevoren was aangekondigd, doet niet per definitie af aan de betrouwbaarheid van de resultaten van de controle, zoals eiser wel stelt. Het valt niet te verwachten dat de door de toezichthouder opgenomen feiten – zoals de afwezigheid van dierenverblijven – anders zouden zijn geweest bij een onaangekondigd bezoek. Eiser heeft ook niet gesteld dat op andere momenten veel meer volwassen honden op het perceel aanwezig zijn of dat dan wel dierenverblijven op het perceel aanwezig waren. Het college heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek onderzoek gedaan naar de op het perceel aanwezige gebouwen, heeft gesproken met de derde-belanghebbende, en heeft een aantal keer in de omgeving gepolst of er overlast vanwege geblaf werd waargenomen, wat niet het geval was. Het besluit is voldoende zorgvuldig voorbereid.
3.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit voldoende gemotiveerd?
4. Eiser voert aan dat handhavend had moeten worden opgetreden, omdat het fokken van honden door derde-belanghebbende een bedrijfsmatig karakter heeft dat niet past binnen de woonbestemming die op het perceel rust. Daarvoor zijn volgens hem een aantal samenhangende aspecten van belang. Namelijk: derde-belanghebbende profileert zich als een professionele fokker op verkoopwebsites, zoals [naam website]. Ook heeft zij een ‘Uniek Bedrijfsnummer’, een zogenaamd UBN, van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Eiser heeft verder berekend dat derde-belanghebbende een omzet van meer dan € 170.000,- heeft gegenereerd met de verkoop van pups in de periode van 2020-2022. Het college heeft aan deze feiten onvoldoende gewicht toegekend en de afwijzing van het handhavingsverzoek onvoldoende gemotiveerd.
4.1.
Op grond van het bestemmingsplan geldt voor het perceel de bestemming ‘Wonen’. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de vraag of het houden van dieren in of bij een woning past binnen een woonbestemming, moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik heeft gezien de aard, omvang en intensiteit daarvan. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze planologisch gezien niet meer met de woonfunctie valt te rijmen. [1]
4.2.
Het college heeft als motivering aan zijn besluit het advies van de commissie bezwaarschriften van 16 april 2023 ten grondslag gelegd. Die motivering houdt samengevat in dat er geen sprake is van een ruimtelijke uitstraling die in strijd is met de woonbestemming. Redengevend daarvoor is onder andere het feit dat geen dierenverblijven op het perceel zijn gerealiseerd. Ook heeft het fokken volgens het college geen structureel karakter, omdat het om een of twee nestjes per jaar zou gaan. Omdat de woningen van eiser en derde-belanghebbende zijn gelegen in agrarisch gebied zou verder enige mate van geluidsoverlast mogen worden verwacht. Het college wijst verder op het al eerdergenoemde controlerapport van 10 december 2022, en de 5 onaangekondigde controles die tussen 18 februari 2023 en 2 maart 2023 zijn uitgevoerd.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat de motivering van het college het besluit niet kan dragen. Het college benoemt in het besluit dat het perceel van derde-belanghebbende niet de ruimtelijke uitstraling heeft van een hondenfokkerij, onder andere omdat er geen dierenverblijven zijn gerealiseerd. Uit het procesdossier blijkt echter dat het buitenterrein is omheind en dat de honden zich overdag normaliter buiten mogen begeven. Derde-belanghebbende heeft aan het college aangegeven dat er – ten tijde van de controle, eind 2022 – 14 volwassen honden in huis waren en dat zij van plan is elk jaar 2 tot 4 nestjes met pups te fokken. [2] Het college heeft ten onrechte in het bestreden besluit niet kenbaar meegewogen dat alleen al de aanwezigheid van de hoeveelheid van 14 volwassen honden en nestjes met pups – inclusief het geluid dat zij maken – een behoorlijke ruimtelijke uitstraling oplevert. Het college stelt dat het “een feit van algemene bekendheid [is] dat met het houden van veel honden een bepaalde mate van overlast uitgaat voor een aangrenzend perceel, wanneer er geen speciale maatregelen worden getroffen om die overlast te voorkomen”. Maar het enkele feit dat partijen in een agrarische omgeving wonen, en daarom enige (geluids)overlast mag worden verwacht, brengt nog niet met zich mee dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid honden geen gevolgen heeft voor de ruimtelijke uitstraling van het perceel. Het college heeft nagelaten om die overlast mee te wegen in zijn beoordeling over de ruimtelijke uitstraling.
4.4.
De rechtbank oordeelt verder dat het college niet voldoende heeft toegelicht
waaromde aard en intensiteit van de activiteiten van derde-belanghebbende volgens hem passen binnen een woonbestemming. In het advies van de bezwaarschriftencommissie staat dat het perceel niet de uitstraling van een hondenfokkerij heeft, onder andere omdat het houden en fokken van honden door derde-belanghebbende “geen structureel karakter” zou hebben. Uit het dossier blijkt echter dat derde-belanghebbende van plan is elk jaar 2 tot 4 nestjes met pups te fokken. Het procesdossier bevat stukken waaruit blijkt dat een nestje pups van de soort die derde-belanghebbende fokt (voornamelijk labradoodles) gemiddeld ongeveer 8 pups bevat. Derde-belanghebbende verkoopt vrijwel alle gefokte pups. Dat betekent dat op jaarbasis naar inschatting kan worden uitgegaan van de fok van 16 – 32 pups. Uit screenshots van door derde-belanghebbende op [naam website] geplaatste advertenties blijkt verder dat de vraagprijs van één pup meestal rond de € 1.950,- is. Er is dus een relatief groot economisch belang gemoeid met de fok van de pups. Al deze omstandigheden heeft het college niet kenbaar meegenomen in zijn afweging, waardoor de conclusie van het college dat het fokken geen structureel karakter zou hebben niet logisch volgt uit de feiten.
4.5.
Het besluit is dus onvoldoende gemotiveerd. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat de ruimtelijke uitstraling van het houden van 14 honden en fokken van 2 tot 4 nestjes pups per jaar gelet op de aard, omvang en intensiteit daarvan nog past binnen de woonbestemming.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het handhavingsverzoek te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat het gebrek in het besluit zich niet leent voor eenvoudig herstel, en te verwachten is dat er nader onderzoek nodig is.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken.
5.2.
De rechtbank merkt op dat deze uitspraak niet noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat het college alsnog handhavend zal optreden. Het college zal opnieuw, gemotiveerd, op het bezwaar van eiser moeten beslissen. De rechtbank schrijft niet voor welke uitkomst dat nieuwe besluit moet bevatten.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juli 2023;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5174, r.o. 4.1.
2.Dat blijkt uit het Adviesformulier ruimtelijke ordening van 17 november 2022.