ECLI:NL:RBGEL:2025:3940

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24_1946
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kleinschalige wapenhandel en de beoordeling van de milieuhinder in relatie tot het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor kleinschalige wapenhandel beoordeeld. Eiser had een vergunning aangevraagd voor zijn onderneming, die zich richt op de verkoop van exclusieve jachtwapens en een beperkte voorraad munitie voor testdoeleinden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum had de vergunning geweigerd, omdat de onderneming volgens hen niet paste binnen de geldende bestemmingsplanregels. Eiser was van mening dat zijn activiteiten wel onder de definitie van 'bedrijf' vielen en dat er geen omgevingsvergunning nodig was.

De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van eiser voldoen aan de definitie van 'bedrijf' in het bestemmingsplan, ook al is kleinschalige wapenhandel niet expliciet opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De rechtbank stelt vast dat de sociale veiligheid geen rol kan spelen in de beoordeling van milieuhinder, en dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de onderneming niet vergelijkbaar is met een bedrijf in categorie 1. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en herroept het primaire besluit, waarbij zij zelf in de zaak voorziet en bepaalt dat er geen vergunning nodig is. Eiser krijgt tevens een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten van het college en de noodzaak om de relevante wet- en regelgeving correct toe te passen. De rechtbank concludeert dat de onderneming van eiser niet in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Oskam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor kleinschalige wapenhandel.
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 19 februari 2024 is het college bij de weigering gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser wil een kleinschalige wapenhandel aan de [locatie] in [plaats] gaan exploiteren. Zijn onderneming “[naam onderneming]” handelt in exclusieve jachtwapens voor jagers, sportschutters en verzamelaars. Daarnaast houdt hij een kleine voorraad munitie aan om de wapens die hij verhandelt op een schietbaan te kunnen testen.
2.1.
Hoewel eiser van mening is dat hij geen omgevingsvergunning nodig heeft omdat zijn bedrijf volgens hem op die locatie is toegestaan, heeft hij op aandringen van het college toch een omgevingsvergunning aangevraagd.
2.2.
Deze is vervolgens geweigerd. De onderneming van eiser past volgens het college niet in de geldende bedrijfsbestemming en het college wil ook geen gebruik maken van de mogelijkheid om toch een vergunning te verlenen.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de weigering aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank acht het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
4. Op 1 januari 2024 is de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat eisers hun aanvraag voor die datum hebben ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
4.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c., van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
4.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan zo’n vergunning slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking, of;
2. in het Bor aangewezen gevallen, of;
3. in overige gevallen, als de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.3.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Oosterbeek- Noord 2014”. De gronden hebben de enkelbestemming “Bedrijf” [2] , de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie hoge verwachting” en de functieaanduiding “bedrijfswoning”.
Volgens artikel 4.1 onder a van het bestemmingsplan zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de categorie 1, zoals opgenomen in de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ en, voor zover hierin niet opgenomen, bedrijven die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die ze veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld met een bedrijf genoemd in categorie 1.
Artikel 4.6.2 onder a, b en c, van het bestemmingsplan biedt het college de mogelijkheid om ter plaatse ook andere bedrijven toe staan.
Waarom heeft het college de aanvraag afgewezen?
5. In het besluit van 28 augustus 2023 heeft het college overwogen dat kleinschalige wapenhandel niet wordt genoemd in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zodat niet wordt voldaan aan artikel 4.1 van het bestemmingsplan. Vanwege de sociale veiligheid acht het college het ook niet wenselijk om op grond van artikel 4.6.2. toch een omgevingsvergunning te verlenen.
5.1.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het hiertegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard en de weigering van de omgevingsvergunning met een nadere motivering in stand gelaten. In die nadere motivering heeft het college zich op het standpunt gesteld dat sprake is van handel en niet van een bedrijf. Dat betekent dat de onderneming sowieso niet onder de artikelen 4.1 of 4.6.2 van het bestemmingsplan kan vallen.
Is de onderneming toegestaan op grond van het bestemmingsplan?
6. Eiser voert aan dat zijn bedrijf voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf dat past in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Zijn activiteiten passen daarom in het bestemmingsplan en er is geen omgevingsvergunning nodig.
6.1.
Vast staat dat (kleinschalige) wapenhandel niet is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Uit artikel 4.1 onder a van het bestemmingsplan volgt echter dat ook bedrijven zijn toegestaan die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die ze veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld met een bedrijf genoemd in categorie 1. Beoordeeld moet worden of dat voor eisers onderneming geldt. Daarbij is als eerste in geschil of de onderneming wel een bedrijf is in de zin van deze bepaling en ten tweede of het voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in categorie 1.
Is er sprake van een bedrijf?
6.2.
Volgens artikel 1.21 van het bestemmingsplan is een bedrijf: een inrichting/instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan-huis-verbonden beroepen en een garagebedrijf worden hieronder niet begrepen, aan-huis-verbonden bedrijven wel. Detailhandel is bij een bedrijf niet toegestaan, behoudens zeer beperkte verkoop van artikelen die verband houden met de activiteiten.
6.3.
In de aanvraag, de latere stukken en op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij zich bezig houdt met het in- en verkopen van sportwapens, jachtwapens en verzamelaarswapens en zich richt op export naar handelaren in andere landen binnen Europa en de Verenigde Staten op kleine schaal. Hij krijgt van kopers en verkopers in binnen- en vooral buitenland verzoeken. Vaak bemiddelt hij alleen maar hij koopt ook wel eens wapens die hij dan later weer verkoopt. Deze wil hij in de, al officieel goedgekeurde, kluizen in het pand opslaan. Daarbij repareert hij wapens, maakt hij deze schoon en bewerkt hij ze soms. De contacten vinden veelal op afstand plaats en verzending gaat meestal via gespecialiseerde bezorgdiensten. Soms bezoekt hij klanten. Eiser heeft verklaard dat hij geen winkel drijft of wil drijven en dat er dus niet of nauwelijks mensen naar zijn pand zullen komen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zien deze werkzaamheden onder andere op het opslaan van wapens, het herstellen/bewerken van wapens en levering van diensten aan mensen die naar een specifiek wapen op zoek zijn. Daarmee voldoen de werkzaamheden aan de definitie van ‘bedrijf’ in het bestemmingsplan. Hiervoor is niet vereist dat de onderneming van eiser alle in de definitie-bepaling genoemde activiteiten uitoefent. [3]
6.5.
Het college heeft nog betoogd dat sprake is van een handelsonderneming en dat die niet vallen onder het begrip ‘bedrijf’ zoals gedefinieerd door het bestemmingsplan. Dit volgt de rechtbank echter niet. Nog daargelaten dat dit niet volgt uit de hiervoor weergegeven definitie van bedrijf, blijkt uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de toelichting bij het bestemmingsplan dat handel wel onder ‘bedrijf’ kan vallen. Artikel 1.105 van het bestemmingsplan bepaalt dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten een als bijlage bij de regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen is. Op deze lijst worden onder meer “Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven”, “Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires” en “Handelsbemiddeling (kantoren)” genoemd. Verder worden in paragraaf 5.2.2 van de toelichting een “verkooppunt van motorbrandstoffen” en een “autodealer” als voorbeelden van bedrijven genoemd. Dit betreffen allemaal vormen van handel. De rechtbank volgt dus niet het standpunt van het college dat handel in het bestemmingsplan niet onder het begrip ‘bedrijf’ valt.
Is er sprake van detailhandel?
6.6.
Het college betoogt verder dat eiser zijn wapens aan particulieren verkoopt en levert. Daarmee is sprake van detailhandel en uit de hiervoor genoemde definitie van ‘bedrijf’ volgt dat detailhandel bij een bedrijf niet is toegestaan, behoudens zeer beperkte verkoop van artikelen die verband houden met de activiteiten.
6.7.
Dit volgt de rechtbank evenmin. Volgens artikel 1.48 van het bestemmingsplan is detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder wordt begrepen een winkel. Vooropgesteld moet worden dat die activiteiten dan wel ter plaatse moeten plaatsvinden. Zoals hiervoor weergegeven heeft eiser in de aanvraag aangegeven dat het nadrukkelijk niet gaat om een openbare winkel en dat hij de wapens niet ter plaatse voor het publiek uitstalt en ook niet verkoopt of levert. De rechtbank oordeelt dat met de aanvraag zoals die nu voorligt dan ook geen sprake is van detailhandel. Als zou blijken dat er wel detailhandel plaatsvindt, dan is dat een handhavingskwestie.
Is het bedrijf van eiser vergelijkbaar met een bedrijf in categorie 1?
6.8.
Volgens het college is de onderneming van eiser niet vergelijkbaar met een categorie 1-bedrijf. Er is sprake van een overwegende woonomgeving waarin alleen categorie 1-bedrijven (kantoren/dienstverlening) en lichte vormen van maakindustrie (ambachtelijke productiebedrijven) zijn toegestaan met een geluidshindercontour van maximaal 10 meter. Wapenhandel lijkt volgens het college niet op dit soort bedrijven. Daarbij heeft het college betrokken dat het starten van een wapenhandel in een woonwijk in het kader van de objectieve en subjectieve (sociale) veiligheid van de inwoners niet gewenst is. Het college hecht veel waarde aan sociale veiligheid. Dat blijkt volgens het college onder meer uit de criteria voor binnenplans afwijken [4] en de gemeentelijke Omgevingsvisie.
6.9.
De rechtbank stelt echter voorop dat het hier gaat om de vraag of het bedrijf voor wat betreft de aard en omvang van de
milieuhinderdie het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld aan een bedrijf in categorie 1. In het kader van het ruimtelijke ordeningsrecht wordt milieuhinder bepaald aan de hand van geur, stof, geluid, verkeer en externe veiligheid (bijvoorbeeld explosiegevaar). [5] Gesteld noch gebleken is dat het bedrijf van eiser op deze onderdelen hinder veroorzaakt, zeker niet meer hinder dan bedrijven die wel in categorie 1 vallen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser weliswaar een beperkte hoeveelheid munitie wil bewaren om de wapens te testen, maar deze voorraad is geen handelsvoorraad, slechts een voorraad die hij als privépersoon op de locatie mag hebben volgens de Wet wapens en munitie. Van een relevant explosiegevaar is dus geen sprake.
Het aspect ‘sociale veiligheid’ is geen vorm van milieuhinder, zodat dit bij de beoordeling geen rol kan spelen. Overigens heeft eiser onbetwist gesteld dat er vanuit de buurt geen bezwaren zijn geuit tegen zijn plan, hoewel dat bij de buren wel bekend is, terwijl hij qua veiligheid aan de eisen van de Wet wapens en munitie voldoet en ook de benodigde vergunningen heeft. Tot slot is van belang dat eiser heeft verklaard dat zijn klanten niet bij het pand zullen komen, zodat het pand geen aantrekkende werking heeft en dat hij heeft toegelicht dat het soort wapens waarin hij handelt sowieso niet de belangstelling van criminelen heeft.
6.10.
Het college heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bedrijf van eiser voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt niet gelijk kan worden gesteld aan een bedrijf in categorie 1. Het bedrijf is op grond van artikel 4.1 onder a van het bestemmingsplan ter plaatse toegestaan, zodat geen omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dat plan. Aan de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4.6.2 onder a van het bestemmingsplan komt het college dus ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. Omdat naar het oordeel van de rechtbank duidelijk is dat het bedrijf niet in strijd is bestemmingsplan, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 28 augustus 2023 te herroepen en te bepalen dat de aanvraag van eiser wordt afgewezen omdat er geen vergunning nodig is (een ‘positieve weigering’).
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht vergoeden aan eiser. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.248,- voor de kosten die eiser in de bezwaarfase heeft gemaakt en € 1.814,- voor de kosten in de beroepsfase omdat de gemachtigde van eiser een bezwaarschift heeft ingediend en de hoorzitting bij de bezwarenadviescommissie heeft bijgewoond en een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 19 februari 2024;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 3.062,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Bestemmingsplan “Oosterbeek – Noord 2014”, artikel 4.
4.Bestemmingsplan “Oosterbeek- Noord 2014”, artikel 4.6.2
5.Zie onder meer de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG.