Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
08:30 uur: tot zo
3.Het verzoek
- de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van de eerst mogelijke datum.
- te verklaren voor recht dat [verzoeker] geen recht heeft op enige vergoeding waaronder de transitievergoeding van artikel 7:673 BW
- veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van de hoofdzaak en de voorwaardelijke ontbindingsprocedure.
5.De beoordeling
- het wederom herhaaldelijk niet naleven van de werktijden;
- het niet aanpassen van gedrag/werkhouding;
- collega’s dagelijks van het werk afhouden door ongevraagde persoonlijke adviezen te geven;
- de omstandigheid dat collega’s niet prettig meer samenwerken met [verzoeker] en zich geïntimideerd voelen;
- het vragen van een vaststellingsovereenkomst en daar later op terugkomen;
- het faken van een hartaanval.
14 tot en met 31 januari 2025 en van € 2.713,60 bruto per maand vanaf 1 februari 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, zie hierna.
15 januari 2025 arbeidsongeschikt is geworden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Gld, kan de kantonrechter niet vaststellen dat de gedragingen van [verzoeker] op 13 januari 2025 gerelateerd kunnen worden aan zijn arbeidsongeschiktheid per 15 januari 2025. Er kan immers niet uitgesloten worden dat, zoals door Gld terecht is aangevoerd, zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is geweest van het ontslag op staande voet op 14 januari 2025. Daaraan draagt bij dat [verzoeker] zijn stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd met medische stukken, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Ook de stelling van [verzoeker] dat Gld ervan op de hoogte was dat hij al maanden onder behandeling was bij de huisarts, aangezien zij de daarmee gepaarde tijd in mindering heeft gebracht op zijn vakantiedagen, wordt verworpen nu [verzoeker] de verlofbriefjes waarop hij zich heeft beroepen niet heeft overgelegd. Deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat het opzegverbod niet geldt.
de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs op heeft aangesproken”(Kamerstukken II, 2013/14, 33 818, 3). De kantonrechter is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet en dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen gelet op hetgeen onder 5.17 is overwogen.