ECLI:NL:RBGEL:2025:4112

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.9462
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach – de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Frankrijk gedaan, en omdat Frankrijk niet tijdig heeft gereageerd, is de verantwoordelijkheid vastgesteld.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, verwijzend naar een tekort aan opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel. Hoewel de rechtbank erkent dat er problemen zijn in de Franse opvangvoorzieningen, is er geen bewijs dat deze problemen zodanig zijn dat ze de drempel van zwaarwegendheid overschrijden. Eiser heeft geen asielaanvraag in Frankrijk gedaan en kan zich wenden tot de Franse autoriteiten voor hulp. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Frankrijk kan worden overgedragen, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Burema),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Omdat Frankrijk niet tijdig heeft gereageerd, staat sinds 24 december 2024 de verantwoordelijkheid vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat de minister niet langer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Eiser betoogt dat er een tekort is aan opvangvoorzieningen, wat hij zelf heeft ervaren. In het AIDA-rapport Country Report: France 2022 Update staat dat 59% van de asielzoekers worden opgevangen en dat Frankrijk tekortschiet in het faciliteren van opvang. Van de Dublinterugkeerders werd aan het eind van 2023, 29,6% opgevangen. Gelet op deze situatie, die al jaren voortduurt, moet de minister nader motiveren dat geen sprake is van een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en voldaan wordt aan de criteria zoals bedoeld in het Jawo-arrest. [2] Bij overdracht naar Frankrijk zal eiser namelijk in een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie worden geplaatst. De situatie in Frankrijk is aanzienlijk kwalijker dan die in Nederland, waar sprake zou zijn van een opvangcrisis.. Het is daarom onbegrijpelijk om eiser naar Frankrijk te sturen terwijl de situatie daar ernstiger is dan in Nederland. Verder ervaarde eiser in Frankrijk een taalbarrière, waardoor hij geen medische behandeling kan krijgen.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. [3] De rechtbank is het met eiser eens dat uit het AIDA-rapport blijkt dat er sprake is van problemen in de Franse opvangvoorzieningen en dat deze problemen al enige jaren voortduren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft echter geoordeeld dat uit het AIDA-rapport niet volgt dat deze problemen zodanig zijn dat er momenteel sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. [4] Uit het laatste AIDA-rapport waar eiser zich op beroept, volgt immers geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken. Daarbij acht de rechtbank in dit geval van belang dat eiser geen asielaanvraag heeft gedaan in Frankrijk en dus nog geen recht heeft gehad op de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Eiser is via een visum Frankrijk ingereisd en heeft vervolgens op straat verbleven. Dat eiser van andere daklozen heeft vernomen dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk slecht zijn, is onvoldoende voor het oordeel dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het betoog over de noodsituatie in Nederland, vormt evenmin reden om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Immers, het gaat om de situatie in Frankrijk en of ten aanzien van dat land van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd het vermoeden dat Frankrijk aan zijn internationale verplichtingen voldoet, te weerleggen. Dat eiser een taalbarrière ervaart, is niet bepalend voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Als eiser problemen ervaart vanwege een taalbarrière kan hij zich wenden tot de autoriteiten van Frankrijk. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat, of dat de autoriteiten van Frankrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Frankrijk kan worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M Steinebach – de Wit, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJ EU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en ABRvS 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.
4.Zie ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737 en ABRvS 11 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1642.