ECLI:NL:RBGEL:2025:4228

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
AWB- 24_5130
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het verbod op het opzettelijk verstoren en beschadigen van de voortplantings- of rustplaatsen van de das op het Landgoed

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de stichtingen tegen de door het college verleende ontheffing aan de derde-partij voor het opzettelijk beschadigen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das op het Landgoed. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigden van de stichtingen en het college aanwezig waren, evenals deskundigen. De derde-partij had op 3 april 2023 een aanvraag ingediend voor een ontheffing van het verbod van het opzettelijk verstoren en beschadigen van de voortplantingsplaatsen van de das. Het college heeft de aanvraag voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De rechtbank verklaart het beroep van de stichtingen ongegrond, omdat het college heeft kunnen besluiten dat het project het essentiële foerageergebied van de das niet zodanig aantast dat de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaats in gevaar komt. De rechtbank oordeelt dat de stichtingen niet voldoende hebben aangetoond dat er onvoldoende compensatie is voor het verlies van leefgebied van de dassen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand blijft en dat de stichtingen geen griffierecht terugkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[stichting 1] , uit [plaats 1] ,

[stichting 2] ,uit [plaats 2] , de stichtingen
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: mr. J.S. Kramer en mr. R.L. Langeveld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [plaats 3] , derde-partij (gemachtigde: mr. J.J.D.V. van Doleweerd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de stichtingen tegen de door het college verleende ontheffing aan de derde-partij voor het opzettelijk beschadigen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das op het Landgoed [naam landgoed] in [plaats 4] (het landgoed).
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de stichtingen, de gemachtigden van het college, [persoon A] als deskundige namens het college. Namens de derde-partij was [persoon B] en de gemachtigde aanwezig. Omdat het beroep gelijktijdig met de beroepen in de zaaknrs. 24/5212, 24/1349, 24/1773, 24/1563, 24/1755, 24/1352, 24/1384, 24/1762, 24/1351 is behandeld hebben ook deelgenomen: mr. C.M. van de Ven, [persoon C] , [persoon D] , mr. J.E. Dijk, [persoon E] , mr. K. Dankers, [persoon F] , [persoon G] en [persoon H] .

Procesverloop

2. De derde-partij heeft op 3 april 2023 een aanvraag ingediend voor een ontheffing van het verbod van het opzettelijk verstoren en het beschadigen of vernielen van de voortplantings- of rustplaatsen van de das op het landgoed.
2.1.
Het college heeft besloten om de beslissing op deze aanvraag voor te bereiden met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2.
Het college heeft op 18 juli 2023 het voornemen tot verlening van de aangevraagde ontheffing ter inzage gelegd (het ontwerpbesluit).
2.3.
De [stichting 1] heeft 18 augustus 2023 gereageerd op het ontwerpbesluit met een zienswijze.
2.4.
De [stichting 2] heeft op 5 september 2023 gereageerd op het ontwerpbesluit met een zienswijze.
2.5.
Bij het besluit van 19 juni 2024 heeft het college aan de derde-partij een ontheffing verleend van het verbod op het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das (het bestreden besluit). De ontheffing is verleend ten behoeve van de realisatie van vijftien kavels op het landgoed (zoals hieronder is afgebeeld).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit aan de hand van de argumenten van de stichtingen, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep van de stichtingen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een ontheffing op grond van de Wnb is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is ingediend op 3 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [1]
5.1.
In artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb is het verbod neergelegd om de vaste voortplantings- of rustplaatsen van in het wild levende zoogdieren, genoemd in bijlage A bij de Wnb, opzettelijk te beschadigen of te vernielen. De das is vermeld in deze bijlage bij de Wnb. Het college kan van dit verbod een ontheffing verlenen. [2] Daarvoor is wel vereist dat er geen andere bevredigende oplossing is, er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, en zij nodig is in het licht van de in artikel 3.8, vijfde lid, aanhef en onder b, of artikel 3.10, tweede lid, van de Wnb genoemde belangen. Een van die belangen is de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde. [3]
Ontvankelijkheid
6. Bij uitspraak van 4 mei 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, [4] overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. [5]
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Daartegen konden zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder. De stichtingen hebben ieder een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de stichtingen zijn aan te merken als belanghebbenden bij het bestreden besluit en het beroep van de stichtingen tegen het bestreden besluit is gelet hierop ontvankelijk.
Onvoldoende compensatie voor het verlies van leefgebied
7. De stichtingen voeren aan dat in het bestreden besluit onvoldoende is voorzien van compensatie voor het verlies van het leefgebied van de dassen. De stichtingen stellen dat de bouw van de vijftien villa’s zal leiden tot een verlies van 4,7 ha agrarisch beheerd grasland. Dit verlies dient volgens de stichtingen met minimaal 5,64 ha nieuw agrarisch beheerd grasland te worden gecompenseerd, omdat voor compensatie een toeslag van minimaal 20% is voorgeschreven. [6] Daarentegen is in het bestreden besluit slechts een compensatie van 0,34 ha voorgeschreven. Verder stellen eisers dat het advies & ingenieursbureau [naam bureau] ( [naam bureau] ) in hun onderzoek ten onrechte heeft geconcludeerd dat alleen ‘niet-essentieel’ leefgebied van de das verloren gaat. De stichtingen stellen dat het project gaat juist wel een grote impact gaat hebben op de dassen, omdat het project is gesitueerd in het leefgebied rondom een hoofdburcht en dat leefgebied is van essentieel belang voor de das. Enkel leefgebied buiten een straal van 500 meter rondom een hoofdburcht mag als niet-essentieel worden aangemerkt.
7.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat foerageergebieden in beginsel niet worden beschermd via het soortenbeschermingsregime van de Wnb. Eén van de uitzonderingen daarop doet zich voor als een essentieel foerageergebied zodanig wordt aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de betrokken diersoort wordt aangetast. Onder een essentieel foerageergebied wordt daarbij verstaan: een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen. [7]
7.2.
De rechtbank zal gelet op bovengenoemde rechtspraak alleen beoordelen of het college heeft kunnen besluiten dat door het project het essentiële foerageergebied van de das niet zodanig wordt aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaats van de das wordt aangetast.
7.3.
Blijkens het activiteitenplan van [naam bureau] (activiteitenplan) is slechts één hoofdburcht gesitueerd binnen 500 meter van het projectgebied. [8] In dit activiteitenplan concludeert [naam bureau] dat de aanleg en het gebruik van de villa’s niet zorgt voor het verlies van een dusdanige oppervlakte essentieel foerageergebied dat dit verlies leidt tot het verlaten of minder gebruik van deze hoofdburcht.
Op 3 april 2024 heeft [naam bureau] in de notitie ‘Aanvulling onderbouwing foerageerafstanden tot hoofdburchten das’, op verzoek van het college, nader uiteen gezet waarom het in dit geval niet reëel is om de grootte van het essentieel foerageergebied te bepalen aan de hand van een afstand vanaf de hoofdburcht.
7.4.
In het bestreden besluit is opgenomen, onder verwijzing naar de conclusies van [naam bureau] , dat de aanleg en het gebruik van de villa’s niet zorgt voor het verlies van een dusdanige oppervlakte aan foerageergebied dat dat leidt tot het verlaten van de hoofdburcht.
7.5.
De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen besluiten dat door het project het essentiële foerageergebied van de das niet zodanig wordt aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaats van de das wordt aangetast. In het het activiteitenplan heeft [naam bureau] geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik van de villa’s niet zorgen voor verlies van een dusdanige oppervlakte essentieel foerageergebied dat dit verlies leidt tot het verlaten of minder gebruik maken van de hoofdburcht aan de Meeuwenveenseweg, Blijkens het activiteitenplan gaat, zoals de stichtingen terecht opmerken, essentieel foerageergebied verloren als gevolg van het project. Daarentegen komt [naam bureau] tot de conclusie dat dit verloren gegane essentieel foerageergebied in de omgeving kan worden opgevangen. Het college is daarom niet verplicht om te voorzien in een compensatie voor het verloren gegane foerageergebied. Voor andere hoofdburchten en voor de bijburchten en vluchtpijpen gaan geen foerageergebieden verloren die als essentieel aan te merken zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
7.6.
Gelet op bovenstaande overweging komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden van de stichtingen die zien op de andere compensatiemaatregelen zoals de bemestingsmaatregel en de faunapassage.
Monitoring
8. De stichtingen voeren aan dat bij het voorschrift dat gedurende een periode van vijf jaar monitoring moet plaatsvinden, niet is voorzien in de verplichting om toe te staan dat de verschillende kavels ter uitvoering van die monitoring worden betreden. Dat is volgens de stichtingen van essentieel belang voor de uitvoering van die monitoring.
8.1.
In het bestreden besluit is het volgende voorschrift opgenomen:

16. Om de effectiviteit van de mitigerende maatregelen in beeld te brengen, wordt monitoring voorgeschreven met behulp cameravallen gedurende een periode van vijf jaar. De monitoring start per onderzoeksjaar met een veldbezoek waarbij binnen 500 meter vanaf de bestaande hoofdburcht aan de Meeuwenveenseweg wordt onderzocht welke (nieuwe) verblijfplaatsen potentie hebben als kraamburcht. Bij alle potentiële kraamverblijven (…)
8.2.
De rechtbank oordeelt dat het college het monitoringsvoorschrift niet heeft hoeven voorzien van een verplichting om de verschillende kavels te betreden. De rechtbank acht het hierbij van belang dat de betreffende verplichting niet geldt voor het college maar voor de derde-partij. Verder is het voor de bovenstaande monitoring niet vereist om de verschillende woonkavels te betreden.
De monitoring die is voorgeschreven, is een monitoring binnen 500 meter vanaf de huidige hoofdburcht aan de Meeuwenveenseweg. Die hoofdburcht bevindt zich echter op geruime afstand van de woonkavels. De beroepsgrond slaagt niet.
Vergunninghouderschap
15. De stichtingen voeren aan dat zij het aannemelijk achten dat de eigenaren van de vijftien de uiteindelijke houders gaan worden van de ontheffing. De stichtingen achten het wenselijk dat potentiële kopers van de woonkavels zich van alle verplichtingen uit de ontheffing bewust zijn en blijven. Het is daarom noodzakelijk om een handhaafbare bepaling in de ontheffing te vermelden of een tweede vergunninghouder aan te wijzen die blijvend verantwoordelijk is voor de bepalingen in de ontheffing.
8.3.
De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft geborgd dat de verplichtingen uit de ontheffing handhaafbaar zijn ten opzichte van de (potentiële) eigenaren van de kavels. In de voorschriften bij het bestreden besluit heeft het college opgenomen dat de ontheffing geldt voor degene die ‘
de activiteit verricht waarop zij betrekking heeft en dat deze persoon de vergunninghouder is die zorg moet dragen voor de naleving van de voorschriften van de vergunning. Verder is als voorschrift opgenomen dat de houder van de ontheffing de hoogte moet zijn van de inhoud en het doel van de ontheffing, en de daaraan verbonden voorschriften.’De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De stichtingen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet natuurbescherming

Artikel 3.8

5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1˚. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2˚. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3˚. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4˚. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5˚. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Artikel 3.10

1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a.(…)
b.de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
c. (…)
2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
b. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
c. ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
d. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
e. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
f. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
g. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied, of
h. in het algemeen belang.
Aanvullingswet Natuur

Artikel 2.9

1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is.

Voetnoten

1.Zoals reeds door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) overwogen in haar uitspraak van 30 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1948, r.o. 1.
2.Dat volgt uit artikel 3.10, derde lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) gelezen in samenhang met artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb.
3.Dat staat in artikel 3.10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wnb.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (Stichting Varkens in Nood).
5.Uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8.
6.Hierbij verwijzen de stichtingen naar het Kennisdocument Das van Bij 12.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1246, r.o. 10.1.
8.Dit betreft de hoofdburcht Meeuwenveenseweg.