ECLI:NL:RVS:2025:1948

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202300422/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontheffing voor werkzaamheden in natuurgebied met betrekking tot de das

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo B.V. tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. Het college van gedeputeerde staten van Limburg had op 14 mei 2020 een ontheffing verleend aan Greenport Venlo voor het opzettelijk beschadigen van vaste voortplantingsplaatsen van de das, ten behoeve van de verbouwing van de Annahoeve in Venlo. De rechtbank oordeelde dat het college niet kon volstaan met een positieve afwijzing voor andere werkzaamheden in het gebied, zoals de aanleg van nieuwe natuur en een golfbaan. Greenport Venlo heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 september 2024. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In de uitspraak van 30 april 2025 heeft de Afdeling de beroepen van de Dassenwerkgroep en anderen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de voorgeschreven maatregelen in de ontheffing voldoende waarborgen dat de populatie van de dassen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding kan blijven bestaan. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat Greenport Venlo belanghebbende is bij de besluiten van het college, ondanks dat de gronden in erfpacht zijn uitgegeven. De Afdeling heeft de beroepen van de Dassenwerkgroep en anderen ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300422/1/R2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Ontwikkelbedrijf Greenport Venlo B.V., gevestigd in Venlo (hierna: Greenport Venlo),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 9 december 2022 in zaken nrs. 22/2416 en 21/1486 in het geding tussen:
Stichting Dassenwerkgroep Limburg (hierna: de Dassenwerkgroep) en anderen
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij het besluit van 14 mei 2020 heeft het college aan Greenport Venlo een ontheffing verleend van het verbod als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor, onder meer, het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das. De ontheffing is verleend ten behoeve van de verbouwing en restauratie van de Annahoeve aan de Heierkerkweg 5 in Venlo tot een clubhuis en restaurant. Ook bevat het besluit een zogenoemde positieve afwijzing van een ontheffing voor de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van nieuwe natuur en een golfbaan in het Parc Zaarderheiken (hierna ook: het gebied).
Bij het besluit van 21 april 2021 heeft het college het daartegen door de Dassenwerkgroep en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 mei 2020, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij de uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het hiertegen door de Dassenwerkgroep en anderen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van 21 april 2021 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft Greenport Venlo hoger beroep ingesteld.
Het college en de Dassenwerkgroep en anderen hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.
Bij het besluit van 6 februari 2023 heeft het college het besluit van
14 mei 2020 ingetrokken voor wat betreft de positieve afwijzing van een ontheffing voor de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van nieuwe natuur en de golfbaan. Bij het besluit van 6 februari 2023 is voor die werkzaamheden nu ook een ontheffing verleend van het verbod als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb.
Bij het besluit van 9 mei 2023 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank het bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard.
De Dassenwerkgroep en anderen hebben zienswijzen op het besluit van 6 februari 2023 en het besluit van 9 mei 2023 naar voren gebracht.
Greenport Venlo heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 30 september 2024, waar Greenport Venlo, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat in Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Jansen, P. Janssen en W. Hazenberg, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting de Dassenwerkgroep en anderen, vertegenwoordigd door drs. J.P.M. Houba en [partij], als partij gehoord.
Nadat de Afdeling het onderzoek ter zitting heeft gesloten, heeft het college bij het besluit van 19 december 2024 de termijn van de ontheffing met twee jaar verlengd tot 1 januari 2027. De Afdeling heeft het onderzoek naar aanleiding daarvan heropend.
De Dassenwerkgroep en anderen en Greenport Venlo hebben, desgevraagd, zienswijzen op het besluit van 19 december 2024 naar voren gebracht.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een ontheffing op grond van de Wnb is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een Wnb-ontheffing is ingediend op 4 november 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft op 4 november 2019 een aanvraag, aangevuld op 24 april 2020, om ontheffing van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 3.10 van de Wnb ontvangen van Greenport Venlo, voor de ontwikkeling van 100 ha nieuwe natuur en de aanleg van een golfbaan in het Parc Zaarderheiken. De werkzaamheden in het gebied bestaan onder meer uit de verbouwing en restauratie van de Annahoeve, de herinrichting van de Mierbeek, de aanleg van een golfbaan, de aanleg van een driving range, het graven van een waterpartij, het bouwen van een natuurpaviljoen, de aanplant van bos, houtwallen en boomgaarden, het aanleggen van stuifduinen en de aanleg van natuurakkers. In het gebied bevinden zich bewoonde dassenburchten.
Het college heeft de ontheffing van 14 mei 2020 alleen verleend voor de werkzaamheden met betrekking tot de verbouwing en restauratie van de Annahoeve. Voor de overige werkzaamheden in het gebied heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat een ontheffing daarvoor niet nodig is. Dit wordt een positieve afwijzing genoemd.
Waar gaat deze uitspraak over?
3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak - kort gezegd - overwogen dat het college voor de overige werkzaamheden in het gebied niet kon volstaan met een positieve afwijzing. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor die werkzaamheden ook een ontheffing van het verbod van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb vereist is.
3.1.    Greenport Venlo heeft op de zitting het door haar ingestelde hoger beroep tegen deze uitspraak ingetrokken.
4.       Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank nieuwe besluiten genomen, te weten het besluit van 6 februari 2023 en het besluit op bezwaar van 9 mei 2023. Op de zitting heeft het college toegelicht dat is beoogd één nieuw besluit op bezwaar te nemen. Zoals ook op de zitting met partijen is besproken, beschouwt de Afdeling deze besluiten samen als het alomvattende besluit op bezwaar van 9 mei 2023.
Het besluit van 9 mei 2023 is een nieuw besluit dat dient ter vervanging van het besluit van 21 april 2021. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4.1.    Bij het besluit van 6 februari 2023 heeft het college ook ontheffing verleend voor de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van nieuwe natuur en de golfbaan. Het heeft zich daarbij gebaseerd op het bij de aanvraag gevoegde "Dassenplan Parc Zaarderheiken" van 21 oktober 2019, opgesteld door bureau Meervelt (hierna: het dassenplan), het "Ecologisch werkprotocol Inrichting Parc Zaarderheiken 2019" van 20 oktober 2019 (hierna: het werkprotocol) en de beheerparagraaf "Parc Zaarderheiken 2023" van 23 januari 2023 (hierna: de beheerparagraaf).
In het dassenplan staat dat het hele gebied deel uitmaakt van het leefgebied van dassen en dat het van belang is dat dit optimaal wordt ingericht als foerageergebied. Bij de ontwikkeling van het gebied gaat primair en secundair foerageergebied verloren, te weten 4,52 ha bos, 64 ha akkerbouwgronden, en 20 ha onbemest grasland. In het dassenplan wordt een aantal maatregelen voorgesteld om de functionaliteit van het foerageergebied te kunnen waarborgen. Die maatregelen zijn gebaseerd op het Kennisdocument Das van BIJ12 en bestaan onder meer uit de aanleg van nieuw primair en secundair foerageergebied, een fasering van de werkzaamheden, en het beheer van foerageergebied. Aan de ontheffing zijn voorschriften verbonden op grond waarvan deze maatregelen moeten worden uitgevoerd.
4.2.    Het college stelt zich in het besluit van 6 februari 2023 op het standpunt dat door de maatregelen geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populatie van de dassen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Door de maatregelen is volgens het college steeds voldoende foerageergebied voor de dassen aanwezig en blijft de functionaliteit van de dassenburchten behouden.
4.3.    Bij het besluit van 19 december 2024 heeft het college het besluit van 6 februari 2023 gewijzigd door de termijn van de ontheffing te verlengen tot 1 januari 2027. Ook dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4.4.    De Dassenwerkgroep en anderen zijn het oneens met de besluiten van 9 mei 2023 en 19 december 2024. Omdat Greenport Venlo het hoger beroep heeft ingetrokken, behoeft uitsluitend nog uitspraak te worden gedaan op de beroepen van de Dassenwerkgroep en anderen tegen deze besluiten.
Wettelijk kader
5.       De das is genoemd in onderdeel A van de bijlage, behorende bij artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de Wnb.
5.1.    Artikel 3.10 van de Wnb luidt - voor zover relevant - als volgt:
"1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen,
[…].
2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, […]".
5.2.    Artikel 3.8 van de Wnb luidt - voor zover relevant - als volgt:
"1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, […] ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
[…]
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
[…]
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan".
Belanghebbende?
6.       De Dassenwerkgroep en anderen betogen dat Greenport Venlo geen belanghebbende is, omdat zij de gronden in het gebied inmiddels in erfpacht heeft uitgegeven aan de feitelijke uitvoerder van de werkzaamheden in het gebied.
6.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat Greenport Venlo belanghebbende is bij de besluiten van 9 mei 2023 en 19 december 2024. Greenport Venlo is eigenaar van de gronden in het gebied waarvoor de ontheffing is verleend en wordt dus rechtstreeks geraakt in haar eigendomsbelang. Het gegeven dat Greenport Venlo de gronden in erfpacht heeft uitgegeven aan de feitelijke uitvoerder van de werkzaamheden doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt alleen al daarom niet.
Het beroep tegen het besluit van 9 mei 2023
Zijn de maatregelen voldoende?
- Het betoog
7.       De Dassenwerkgroep en anderen betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ontheffing voorziet in voldoende maatregelen, omdat de toekomstige voedselvoorziening van de dassen in het gebied daarmee niet is gegarandeerd. Onder verwijzing naar het door J.J. Schröder opgestelde advies van 14 maart 2023 voeren zij aan dat onvoldoende is gegarandeerd dat het verlies aan foerageergebied tijdig wordt gecompenseerd en dat het compensatiegebied adequaat zal worden beheerd.
Uit het advies volgt dat zonder het specificeren van maatregelen (wat, waar, wie, hoe en wanneer) de omzetting van landbouwgrond in natuur niet zonder meer voorziet in voldoende voedselaanbod voor de dassen. Het duurt geruime tijd voordat een regenwormpopulatie zich heeft opgebouwd en aangeplante bomen en struiken in dassenvoer voorzien. Ten onrechte zijn de werkzaamheden waarvoor ontheffing is verleend daarom niet gefaseerd en ook niet gekoppeld aan het moment waarop het compensatiegebied aantoonbaar functioneert. Ook is in de ontheffing onvoldoende specifiek omschreven dat en in welke mate primair foerageergebied moet worden bemest en gemaaid. Ter zitting hebben de Dassenwerkgroep en anderen gesteld dat het gras niet hoger dan 5 cm mag komen.
- De voorgeschreven maatregelen
8.       Vast staat en ook niet in geschil is dat de werkzaamheden leiden tot een aantasting van essentieel foerageergebied in het gebied. Om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan het streven de populatie dassen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, zijn in de ontheffing maatregelen als voorschriften opgenomen om de functionaliteit van het leefgebied te kunnen waarborgen.
In de voorschriften van de ontheffing is onder 6 bepaald dat de maatregelen moeten worden uitgevoerd zoals beschreven in het dassenplan, het werkprotocol en de beheerparagraaf. De maatregelen in het dassenplan betreffen onder meer de aanleg van 5,42 ha nieuw primair foerageergebied in de vorm van hoogstamboomgaarden, lijnvormige beplantingen en overhoekjes voor de korte termijn, de aanleg van minimaal 4,52 ha bos voor compensatie op de lange termijn, en de aanleg van 11 ha primair foerageergebied in de vorm van bemeste graslanden. Deze maatregelen zijn ook als voorschriften 8, 9 en 10 aan de ontheffing verbonden. Een andere maatregel in het dassenplan betreft de omvorming van 62 ha akkerland en onbemest grasland naar hoogstamboomgaarden, natuurakkers en kruiden- en faunarijk grasland. In de voorschriften is in dit verband onder 11 bepaald dat binnen de bestemming "Recreatie-Natuur-Golfbaan" te allen tijde minimaal 62 ha beschikbaar moet blijven als foerageergebied van de das.
Verder is in de voorschriften van de ontheffing onder 13 en 14 bepaald dat het beheer van het gebied wordt uitgevoerd conform de beheerparagraaf en onder begeleiding van een voldoende deskundig persoon of ecoloog. Onder 17 is bepaald dat jaarlijks door een ecoloog een veldinspectie wordt uitgevoerd waarbij een rapportage wordt opgesteld over de staat van de aangelegde compensatiegebieden en het gebruik van deze gebieden door de das. Onder 18 is bepaald dat monitoring en veldinspectie jaarlijks plaatsvinden gedurende de uitvoering van de werkzaamheden en de drie daaropvolgende jaren. Ten slotte is onder 19 bepaald dat de hiervoor bedoelde rapportage en de monitoringsresultaten schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.
- Tijdige compensatie foerageergebied?
9.       De Afdeling ziet in wat de Dassenwerkgroep en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat de voorgeschreven maatregelen voldoende waarborgen dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden voldoende foerageergebied voor de dassen in het gebied aanwezig is. De Afdeling stelt hierbij voorop dat in de voorschriften van de ontheffing is bepaald dat te allen tijde, dus ook tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, 62 ha foerageergebied beschikbaar moet blijven voor de das. De Dassenwerkgroep en anderen hebben niet bestreden dat 62 ha foerageergebied voldoende is voor de dassen in het gebied. Gelet hierop biedt het aangevoerde dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ontheffing ten onrechte geen uitdrukkelijke koppeling bevat tussen de uitvoering van werkzaamheden en het moment dat compensatiegebied aantoonbaar functioneert. Verder neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat, anders dan de Dassenwerkgroep en anderen stellen, het werkprotocol verplicht tot een fasering van werkzaamheden. Daartoe is het gebied opgedeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijk deel moet als eerste worden ingericht met de beoogde natuurtypen en opgewaardeerd worden als foerageergebied en eerst daarna kunnen de werkzaamheden in het voormalig agrarisch gebied in het zuidelijk deel worden uitgevoerd, zo volgt uit het werkprotocol. In de voorschriften is bepaald dat de maatregelen conform het werkprotocol moeten worden uitgevoerd. Tot slot wijst de Afdeling er nog op dat in de voorschriften is bepaald dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden jaarlijks een monitoring en een veldinspectie plaatsvinden en de resultaten daarvan aan het college moeten worden gerapporteerd. In dat verband heeft het college op de zitting toegelicht dat het aan de hand van de voortgangsrapportages beziet in welke verhouding primair en secundair foerageergebied aanwezig is.
Het betoog slaagt niet.
- Adequaat beheer van compensatiegebied?
10.     De Afdeling ziet in wat de Dassenwerkgroep en anderen verder hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregelen onvoldoende waarborgen dat het nieuw aan te leggen foerageergebied adequaat zal worden beheerd. De Afdeling licht dat hierna toe.
10.1.  In de beheerparagraaf zijn - voor zover relevant - de volgende beheermaatregelen opgenomen:
- Voor het nieuw aan te planten bos staat beschreven dat het beheer dient te bestaan uit het na verloop van jaren ‘dunnen’ om de structuur in het bos te vergroten. In geval van sterke inboet (uitval van jonge aanplant) dient te worden bijgeplant, zeker als geen successie optreedt. Bosrandenbeheer kan plaatselijk gevoerd worden om de gelaagdheid te bevorderen en daardoor de biodiversiteit te vergroten. Aanplant van bomen dient plaats te vinden om de bosrand grilliger te maken en bos te sparen. Daarnaast is inplant van de struiklaag nodig waarbij inheemse vruchtdragende struiken zoals hazelaar, wilde roos, lijsterbes, vogelkers en vlier gebruikt worden;
- Voor de boomgaarden met grasland en heggen staat beschreven dat de hoogstamboomgaard een boomgaard of boomweide is met fruitrassen en/of notenbomen. Indien het appel of peer betreft, wordt de boom tenminste éénmaal per twee jaar gesnoeid. Bij andere soorten is enkel vormsnoei nodig. Er vindt bemesting met ruige stalmest of begrazing plaats. Bij voorkeur 50% of meer van het totaal aan grasland moet niet hoger dan 5 cm zijn, zodat de dassen voldoende regenwormen kunnen vangen;
- Voor de gras- en hooilanden staat beschreven dat een rijk bodemleven (met onder andere regenwormen) wordt beschermd of bevorderd door het inzaaien van nieuwe percelen met een grasklavermengsel, een uiterst terughoudend gebruik van pesticiden, kunstmeststoffen en grondontsmettingsmiddelen, het beperken van de grondwaterstandverlaging, opbrengen van ruige stalmest, en het bloten van grasland. Bij voorkeur 50% of meer van het totaal aan grasland moet niet hoger dan 5 cm zijn, zodat de dassen voldoende regenwormen kunnen vangen;
- Voor de natuurakkers staat beschreven dat minimaal 50% van het gewas, bij voorkeur tarwe, spelt of een andere graansoort, blijft overstaan in de winter. Het beheer wordt zodanig gevoerd dat er jaarlijks in meerdere soorten overstaande gewassen wordt voorzien.
10.2.  In wat de Dassenwerkgroep en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze beheermaatregelen onvoldoende specifiek zijn. Daarbij is ook van belang dat door het college is toegelicht dat de maatregelen enige ruimte moeten bieden om het beheer naar eigen inzicht vorm te kunnen geven. In dit verband is in de voorschriften van de ontheffing bepaald dat het beheer van het gebied wordt uitgevoerd onder begeleiding van een voldoende deskundig persoon of ecoloog, en jaarlijks door een ecoloog een veldinspectie wordt uitgevoerd waarbij een rapportage wordt opgesteld over de staat van de aangelegde compensatiegebieden en het gebruik van deze gebieden door de das, die aan het college moet worden uitgebracht. Het college wijst erop dat het aan de hand daarvan de ontwikkeling van het gebied kan bijsturen en kan bepalen welke beheermaatregelen er zo nodig aanvullend genomen moeten worden. De Dassenwerkgroep en anderen hebben dit niet weersproken.
Het betoog slaagt niet.
- Handhaving
11.     Ter zitting hebben de Dassenwerkgroep en anderen er meermaals op gewezen dat de voorgeschreven maatregelen niet worden nageleefd. Zo hebben de Dassenwerkgroep en anderen gesteld dat de 62 ha foerageergebied helemaal niet aanwezig is in Parc Zaarderheiken. De Afdeling overweegt dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure over de ontheffing niet aan de orde kan komen.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep tegen het besluit van 19 december 2024
12.     De Dassenwerkgroep en anderen betogen dat het college ten tijde van het besluit van 19 december 2024 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gewijzigde omstandigheden in het gebied, te weten, een verstoring van bevers en een aantasting van foerageergebied van de das in verband met een vergunde ontgronding voor de aanleg van de Zaarderplas. Volgens de Dassenwerkgroep en anderen had het college daarom aanvullende maatregelen als voorschriften in de ontheffing moeten opnemen.
12.1.  De Afdeling overweegt dat het college dient te beslissen op de grondslag van de aanvraag zoals die door de aanvrager is ingediend en eventueel is aangepast op zijn verzoek. Nu voor de bever geen ontheffing is aangevraagd, moet de door de Dassenwerkgroep en anderen ten aanzien van deze soort aangevoerde beroepsgrond in deze procedure buiten beschouwing blijven. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5108.
Voor zover het betoog ertoe strekt dat ten onrechte foerageergebied van de das zal worden aangetast in verband met de aanleg van de Zaarderplas, overweegt de Afdeling dat de ontheffing óók op het graven van de waterpartij Zaarderplas ziet. In wat de Dassenwerkgroep heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel dan haar oordeel over het besluit van 9 mei 2023. Voor zover de vergunde ontgronding betrekking heeft op een andere aantasting van het foerageergebied van de das dan de aantasting waarvoor de ontheffing is verleend, is dit een kwestie van handhaving, die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college aanvullende maatregelen in de voorschriften van de ontheffing had moeten opnemen.
Het betoog slaagt niet.
Verzoek inschakelen deskundige
13.     De Dassenwerkgroep en anderen hebben de Afdeling verzocht de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening te benoemen als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Dit is volgens de Afdeling niet nodig. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is voor de beoordeling van de beroepsgronden van de Dassenwerkgroep en anderen namelijk geen aanvullende technische kennis nodig.
Conclusie
14.     De beroepen van de Dassenwerkgroep en anderen tegen de besluiten van 9 mei 2023 en 19 december 2024 zijn ongegrond.
Proceskosten
15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vollaers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
1075-880