ECLI:NL:RBGEL:2025:4279

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
449888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot afstand nemen van uitspraken klachtencommissie door zorgvereniging

In deze zaak heeft eiseres, een zorgaanbieder met een zorgboerderij en gezinshuis, een kort geding aangespannen tegen de vereniging [gedaagde]. Eiseres vorderde dat [gedaagde] afstand zou nemen van uitspraken van de klachtencommissie die betrekking hadden op klachten van ouders van minderjarige cliënten. Eiseres stelde dat de klachtencommissie fundamentele rechtsbeginselen had geschonden en dat de uitspraken onterecht waren. De voorzieningenrechter heeft op 3 juni 2025 geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door [gedaagde]. De rechter concludeerde dat [gedaagde] niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de uitspraken van de klachtencommissie, die onafhankelijk opereert. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen de schorsing van haar keurmerk en de beëindiging van haar lidmaatschap, waardoor de beslissingen van [gedaagde] definitief waren. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/449888 / KG ZA 25-100
Vonnis in kort geding van 3 juni 2025
in de zaak van
[eiseres], h.o.d.n.
[bedrijf 1],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: eiseres,
advocaat: mr. D.M.N. Metry,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaten: mr. M.E. Jannink en mr. T.J.S. Schwartzenberg,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 25,
- de nagekomen producties 26 t/m 32 van de zijde van eiseres,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties A t/m K,
- de nagekomen productie L van de zijde van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 22 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van eiseres,
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Eiseres heeft verzocht om de behandeling achter gesloten deuren te laten plaatsvinden ex artikel 27 lid 1 sub c RV. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter afgewezen wegens een gebrek aan grondslag.

2.Kern van de zaak

Eiseres heeft, naast een gezinshuis, een zorgboerderij die was aangesloten bij [gedaagde] en in 2014 van [gedaagde] het keurmerk ‘Kwaliteit Laat Je Zien’ heeft gekregen. Op de zorgboerderij ving eiseres kwetsbare, zorgbehoevende minderjarigen op met onder meer autisme.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] gehouden is om middels een schriftelijke verklaring aan de Raad voor de Kinderbescherming afstand te nemen van twee uitspraken die de klachtencommissie Landbouw en Zorg heeft gedaan naar aanleiding van twee klachten die door ouders van (minderjarige) cliënten zijn ingediend. Dit omdat bij de familierechter een verzoek voorligt tot overplaatsing van een minderjarige die sinds 19 juli 2019 in het gezinshuis van eiseres verblijft. In die kwestie heeft De Raad voor de Kinderbescherming volgens eiseres haar raadsonderzoek en het daarin gegeven advies tot overplaatsing van de minderjarige (mede) gebaseerd op het oordeel van de klachtencommissie, terwijl de uitspraken van de klachtencommissie volgens eiseres in strijd met de fundamentele beginselen van een goede procesorde zijn genomen en de voorzitter, naar hij achteraf heeft toegegeven, niet onafhankelijk was, aldus eiseres. Volgens eiseres handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens eiseres door de uitspraken van de klachtencommissie over te nemen, daaraan consequenties te verbinden en daar jegens de Raad voor de Kinderbescherming geen afstand van te nemen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is een landelijke branchevereniging voor de zorglandbouw. De leden van [gedaagde] zijn zestien regionale organisaties, die samen ruim 1.000 zorgboeren vertegenwoordigen.
3.2.
Zorgboeren die via hun regionale organisatie zijn aangesloten bij [gedaagde] hanteren dezelfde klachtenregeling. Onderdeel van deze klachtenregeling is de Landelijke Klachtencommissie Landbouw en Zorg (hierna: klachtencommissie). Klachten worden door de klachtencommissie overeenkomstig het reglement Klachtencommissie Landbouw en Zorg behandeld. FLZB is enkel verantwoordelijk voor de benoeming en het ontslag van de leden van de klachtencommissie
3.3.
[gedaagde] heeft een branchekeurmerk ‘Kwaliteit Laat Je Zien’ (hierna: het keurmerk).
3.4.
Eiseres heeft sinds 2008 een zorgboerderij en beschikte sinds 2014 over het keurmerk. Als zorgaanbieder leverde zij zorg aan kwetsbare, zorgbehoevende minderjarigen met verschillende aandoeningen, zoals autisme. Eiseres was aangesloten bij de regionale organisaties Coöperatie Boer en Zorg (CBZ) en Vereniging Bezig (Bezig), die beiden lid zijn van [gedaagde].
3.5.
Naast de zorgboerderij heeft eiseres een gezinshuis. Daar verblijft sinds 19 juli 2019 een minderjarig kind (hierna: de minderjarige).
3.6.
In februari 2024 zijn er bij de klachtencommissie twee klachten binnengekomen van ouders van (minderjarige) cliënten. De klachten hebben betrekking op een onveilig zorgklimaat omdat de minderjarigen op grensoverschrijdende wijze betrokken zouden zijn bij, en deelgenoot zijn gemaakt van, het vergaande christelijke geloof van eiseres. Zij zouden aanwezig zijn geweest bij religieuze indoctrinatie, duivelsuitdrijvingen en het verbrandingen van stripboeken. Daarnaast moesten zij aan het geloof van eiseres gerelateerde teksten, waaronder ‘de wapenuitrusting van God’ uit het hoofd leren en zou eiseres de minderjarigen hebben gezegd dat zij van hun autisme af zouden komen als zij zich lieten dopen.
3.7.
De klachtencommissie heeft, nadat eiseres op 14 februari 2024 en op 26 februari 2024 schriftelijk verweer heeft gevoerd, de zorgboerderij op 13 maart 2024 bezocht. In de ochtend voor dit bezoek heeft de klachtencommissie apart gesproken met de klagers.
Vervolgens heeft de klachtencommissie in de beide zaken op 2 april 2024 uitspraak gedaan en de klachten deels gegrond, deels ongegrond verklaard. De uitspraken zijn op 11 april 2024 ondertekend en aan eiseres verstuurd.
3.8.
CBZ heeft eiseres per 3 april 2024 geroyeerd als lid van haar regionale organisatie. Per 1 augustus 2024 heeft ook Bezig het lidmaatschap van eiseres beëindigd.
3.9.
[gedaagde] heeft het keurmerk van eiseres op 4 april 2024 geschorst. Bij e-mail van 4 april 2024 heeft [gedaagde] eiseres daarover het volgende bericht:
Beste mevrouw [eiseres], beste [eiseres],
(…) Zoals besproken ontvang je hierbij de bevestiging naar aanleiding van de uitspraak van de Klachtencommissie Landbouw en Zorg inzake twee klachten die wij deze week ontvingen. Daarnaast zijn er bij de klachtencommissie deze week andere meldingen van gelijke strekking ontvangen. Uit de uitspraak van de twee behandelde klachten is bij ons niet meer met stelligheid te concluderen dat cliënten op basis van volledige informatievoorziening een vrije keuze hebben kunnen maken voor aspecten van de zorg die door jullie geboden wordt.
Op basis van Artikel XI ‘Intrekking van de erkenning en het gebruik van het keurmerk’, lid 2 van het Reglement Branche Certificering Landbouw en Zorg is dit reden om op dit moment het keurmerk van de locatie 1560/ Zorg- en Trainingsbedrijf United Souls te schorsen. Wij zullen Het Kwaliteitsbureau Landbouw en Zorg, de certificerende instantie, vragen dit per heden te laten ingaan. Zij zullen u verder informeren over de termijnen en gevolgen van de schorsing, en de mogelijkheden voor het maken van bezwaar. Tenzij er bij een volgende uitspraak, uw bezwaar, of onderzoek vanuit andere instanties, een volledig ander signaal wordt gegeven in de komende weken, zal de schorsing na 4 weken worden omgezet in een intrekking van het keurmerk en daarmee zal ook de aansluiting bij de Federatie worden beëindiging. (…)
3.10.
Eiseres heeft binnen de gestelde termijn geen bezwaar gemaakt tegen de schorsing van het keurmerk, waarna [gedaagde] het keurmerk op 17 mei 2024 heeft ingetrokken. Ook daartegen is eiseres niet opgekomen.
3.11.
[gedaagde] heeft op 17 mei 2024 tevens besloten om het lidmaatschap van eiseres te beëindigen. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brieven van 21 mei 2024 en 15 juli 2024. [gedaagde] heeft daarop bij brief van 16 augustus 2024 beslist dat het bezwaar van eiseres ongegrond is.
3.12.
Het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: Leger des Heils) heeft in haar rol als voogd over de minderjarige, onderzoek ingesteld naar de vraag of de minderjarige nog langer in het gezinshuis aan de zorg van eiseres kan worden toevertrouwd.
Op 22 april 2024 heeft het Leger des Heils een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, strekkende tot wijziging van de verblijfsplaats van de minderjarige.
3.13.
De rechtbank Midden-Nederland heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 14 augustus 2024 verzocht onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats/woonplek van de minderjarig, omdat de voogd (het Leger des Heils) en het huidige gezinshuis van de minderjarige (eiseres) het daarover niet eens zijn. De moeder is het eens met het Leger des Heils. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 13 maart 2025 haar rapport uitgebracht en geadviseerd om het verzoek van het Leger des Heils tot wijziging van de verblijfsplaats van de minderjarige toe te wijzen. Op 5 juni 2025 staat bij de rechtbank Midden-Nederland weer een mondelinge behandeling gepland waarbij het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming onderdeel van gesprek zal zijn. Vervolgens zal naar verwachting een (eind)uitspraak over de vraag of de minderjarige al dan niet overgeplaatst moet worden, worden gedaan.
3.14.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft naar aanleiding van de door [gedaagde] ontvangen uitspraken van de klachtencommissie onderzoek gedaan. Bij brief van 10 december 2024 heeft zij eiseres geïnformeerd over haar bevindingen en over hetgeen zij van haar in de toekomst verwacht. De inspectie heeft de melding vervolgens inspectie gesloten.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot het verstrekken van een verklaring aan ten minste de Raad voor de Kinderbescherming met de volgende inhoud:
RECTIFICATIE: Wij nemen afstand van de beide uitspraken van de klachtencommissie d.d. 11 april 2024 met betrekking tot Zorg- en Trainingsbedrijf United Souls. Hoor en wederhoor heeft daarbij niet op de juiste wijze plaatsgevonden en klachten zijn niet behoorlijk onderzocht, waardoor de uitspraken niet op feiten berusten.
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet, binnen twee kalenderdagen na betekening van het vonnis.
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
Eiseres legt aan de vordering het volgende ten grondslag. In de procedure bij de klachtencommissie zijn fundamentele rechtsbeginselen geschonden. Er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden en bovendien ontbreekt het feitenonderzoek. De klachtencommissie was sterk bevooroordeeld en heeft eiseres onvoldoende gelegenheid gegeven om zich tegen de klachten te verweren. Door desondanks de uitspraken van de klachtencommissie klakkeloos over te nemen en daaraan consequenties te verbinden, handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens eisers. Aangezien de Raad voor de Kinderbescherming in de procedure betreffende de verzochte wijziging van de verblijfsplaats van de minderjarige uitgaat van de uitspraken van de klachtencommissie, wil eiseres dat [gedaagde] in een schriftelijke verklaring afstand neemt van die uitspraken.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiseres, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure. [gedaagde] betwist dat eiseres een voldoende (spoedeisend) belang heeft bij haar vordering. [gedaagde] benadrukt dat de klachtencommissie onafhankelijk is en geen orgaan van [gedaagde]. [gedaagde] heeft dan ook geen zeggenschap over de uitspraken van de klachtencommissie en de wijze waarop de klachtencommissie tot de uitspraken is gekomen. [gedaagde] benadrukt dat de uitspraken van de klachtencommissie niet bindend zijn voor haar, dan wel voor haar regionale leden. Aangezien [gedaagde] geen verantwoordelijkheid draagt voor de uitspraken van de klachtencommissie, kan zij niet worden veroordeeld om een verklaring af te leggen waarin zij afstand neemt van de oordelen van de klachtencommissie. De beslissing van [gedaagde] om het lidmaatschap en keurmerk van eiseres in te trekken heeft zij zelfstandig getoetst, waarbij meerdere omstandigheden een rol hebben gespeeld, waaronder de omstandigheid dat eiseres een aantal belangrijke en gegrond verklaard verwijten zelf heeft erkend. Anders dan eiseres heeft betoogt, heeft [gedaagde] de uitspraken van de klachtencommissie dus niet klakkeloos overgenomen.
4.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of eiseres ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Er is sprake van een spoedeisend belang
5.2.
[gedaagde] heeft betwist dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
Aangezien het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming op 14 maart 2025 naar de rechtbank is verstuurd en de verdere behandeling van het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige naar verwachting op 5 juni 2025 door de rechtbank Midden-Nederland zal worden behandeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Geen onrechtmatig handelen [gedaagde]
5.3.
Eiseres stelt zich in deze procedure op het standpunt dat bij de totstandkoming van de uitspraken van de klachtencommissie fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Volgens eiseres is sprake van schending van het beginsel van onpartijdigheid, hoor en wederhoor, zorgvuldigheidsbeginsel, schending van de opdracht en de beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts stelt eiseres, zo begrijpt de voorzieningenrechter het betoog, dat de klachtencommissie ook inhoudelijk gezien in redelijkheid niet tot haar oordeel heeft kunnen komen omdat het bewijsrecht niet is toegepast, de voorzitter niet onpartijdig was en de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt door de uitspraken van de klachtencommissie (klakkeloos) over te nemen en daaraan consequenties te verbinden.
5.4.
Anders dan door eiseres is gesteld, is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens haar, zodanig dat [gedaagde] gehouden is middels een schriftelijke verklaring gericht aan de Raad voor de Kinderbescherming afstand te nemen van de uitspraken van de klachtencommissie geen sprake. De vordering wordt daarom afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
5.5.
Vooropgesteld wordt dat de uitspraken van de klachtencommissie als hier aan de orde de status hebben van advies aan het bestuur van [gedaagde]. Mede aan de hand van dat advies kan door het bestuur een besluit worden genomen. Dat heeft het bestuur van [gedaagde] ook gedaan door het keurmerk jegens eiseres eerst te schorsen en vervolgens in te trekken, gevolgd door haar besluit om het lidmaatschap van eiseres te beëindigen. Het bestuur heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid en dient een afweging te maken van de bij de te nemen beslissing betrokken belangen. [gedaagde] heeft gesteld dat zij naar aanleiding van de uitspraken van de klachtencommissie zelfstandig onderzoek heeft gedaan alvorens zij deze besluiten heeft genomen.
5.6.
[gedaagde] heeft het keurmerk op 4 april 2024 geschorst. Daartoe was zij op grond van artikel XI van het Reglement Branche Certificering Landbouw en Zorg bevoegd.
In de e-mail van 4 april 2024 heeft [gedaagde] eisers er op gewezen dat de schorsing na vier weken wordt omgezet in een intrekking van het keurmerk, tenzij eiseres bezwaar aantekent (en dit bezwaar gegrond wordt verklaard). Uit het als productie 28 bij dagvaarding overgelegde gespreksverslag kan worden afgeleid dat [gedaagde] eiseres op 3 april 2024 ook mondeling heeft gewezen op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen. Medio april 2024 heeft [gedaagde] eiseres nogmaals een e-mail gestuurd, waarin wordt verwezen naar de eerder verzonden e-mail van 4 april 2024, en waarin nogmaals duidelijk staat dat eiseres de gelegenheid heeft om bezwaar te maken en dat anders de schorsing zal worden omgezet in een intrekking van het keurmerk en dat in dat geval ook het lidmaatschap van eiseres zal worden beëindigd. Eiseres heeft – ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – geen bezwaar aangetekend tegen de schorsing van het keurmerk, waarna [gedaagde] eisers heeft bericht dat de schorsing op 17 mei 2024 werd omgezet in een intrekking. Weliswaar heeft eisers ter zitting betoogd dat zij wel bezwaar heeft gemaakt tegen de schorsing, althans heeft gevraagd aan [gedaagde] wat zij moest doen om de schorsing ‘er af te krijgen’ (waarbij zij verwijst naar de als productie 29 overgelegde e-mail van 8 april 2024 aan [gedaagde]), maar gesteld noch gebleken is dat eiseres daadwerkelijk (tijdig) bezwaar heeft gemaakt. Voor zover uit de door eiseres als productie 26 overlegde Whats-App-communicatie moet worden afgeleid dat voor haar niet helder was welke actie ze zou moeten ondernemen om de schorsing ‘er af te krijgen’, geldt dat die omstandigheid voor haar risico komt. Eiseres had er ook voor kunnen kiezen om (eerder) juridisch advies in te winnen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over haar rechtspositie.
5.7.
Vervolgens heeft [gedaagde] eiseres op 17 mei 2024 medegedeeld dat, en waarom, haar lidmaatschap zou worden beëindigd. Daartoe was [gedaagde] op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Statuten van [gedaagde] bevoegd. Eiseres heeft daartegen wel bezwaar gemaakt, eerst bij brief van 21 mei 2024 en vervolgens bij brief van 15 juli 2024. Eiseres heeft uitvoerig toegelicht dat de procedure én de uitspraken van de klachtencommissie in strijd zijn met fundamentele rechtsbeginselen.
Bij brief van 16 augustus 2024 heeft [gedaagde] het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en haar lidmaatschap beëindigd. Uit de brief blijkt dat [gedaagde] zich niet uitsluitend op het oordeel van de klachtencommissie heeft gebaseerd, maar dat zij een eigen afweging heeft gemaakt, waarbij zij zich heeft gebaseerd op meerdere omstandigheden. Allereerst heeft [gedaagde] meegewogen dat er meerdere, door verschillende personen, ernstige klachten zijn geuit tegen eisers: er zijn vijf meldingen over eiseres gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en na de twee klachten die door de klachtencommissie zijn behandeld, zijn er nog meer meldingen van andere klagers ontvangen door de klachtencommissie. Verder heeft [gedaagde] bij haar beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren betrokken dat eiseres een aantal belangrijke verwijten zelf heeft erkend. Deze erkenningen zijn opgesomd in de betreffende brief van 16 augustus 2024. Op basis van al deze omstandigheden heeft [gedaagde] geconcludeerd dat eiseres in strijd handelde met de doelstelling van [gedaagde] en afbreuk deed aan de goede naam van [gedaagde].
5.8.
Het voorgaande betekent dat de beslissingen van [gedaagde] om het keurmerk in te trekken en het lidmaatschap van eiseres te beëindigen thans definitief zijn. Eiseres heeft deze beslissingen ook niet later – middels een civielrechtelijke procedure – ter discussie gesteld en ook in de onderhavige procedure staat de rechtsgeldigheid van die beslissingen niet ter discussie. Dit brengt met zich dat in deze kortgedingprocedure vooralsnog wordt uitgegaan van de rechtsgeldigheid van die beslissingen, zodat reeds daarom geen sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Daar komt bij dat [gedaagde] terecht heeft aangevoerd dat van haar niet verwacht kan worden dat zij afstand neemt van de uitspraken van de klachtencommissie, omdat de klachtencommissie onafhankelijk is en [gedaagde] op geen enkele wijze betrokken is bij, dan wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoudelijke beoordeling van de klachten. Dat [gedaagde] gehouden is een klachtencommissie in stand te houden en de leden daarvan te benoemen, maakt dit niet anders. Toewijzing van de vordering van eiseres zou er in de kern op neerkomen dat de onafhankelijkheid van de klachtencommissie wordt aangetast en de grondslag voor de beslissingen van [gedaagde] (tot intrekking van het keurmerk en uitschrijving van eiseres als lid) komt te ontvallen. Voor toewijzing van die vordering ontbreekt een deugdelijke grondslag. Dat [gedaagde] niet bereid is om een verklaring te verstrekken aan de Raad voor de Kinderbescherming, waarin zij afstand doet van de uitspraken van de klachtencommissie, levert geen onrechtmatige daad op jegens eisers.
5.9.
Hoewel de voorzieningenrechter zich niet aan de indruk kan onttrekken dat er gebreken kleven aan de wijze waarop de uitspraken van de klachtencommissie tot stand zijn gekomen, hetgeen overigens ook [gedaagde] onderkent, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij haar besluiten om het keurmerk in te trekken en het lidmaatschap van eiseres te beëindigen weloverwogen heeft genomen en niet enkel heeft gebaseerd op de uitspraken van de geschillencommissie.
5.10.
Afgezien van het voorgaande merkt de voorzieningenrechter op dat de Raad voor de Kinderbescherming haar advies niet (zozeer) op de uitspraken van de klachtencommissie heeft gebaseerd. Uit het onderzoeksrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 maart 2024 blijkt dat de Raad uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de situatie van de minderjarige en dat de uitspraken van de klachtencommissie slechts een summiere rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het advies. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de uitspraken benoemd, aangegeven zich zorgen te maken dat eiseres niet meer over een keurmerk beschikt en de Raad niet kan overzien of en hoe snel eiseres weer een keurmerk kan verkrijgen omdat zij daar onvoldoende zicht op heeft. Het is dan ook geenszins aannemelijk dat toewijzing van de vordering van eiseres er toe zal leiden dat de Raad voor de Kinderbescherming haar advies wijzigt, dan wel de Rechtbank daaraan doorslaggevende betekenis toekent.
Vervolgens zal ook de Rechtbank Midden-Nederland in de procedure betreffende het verzoek van het Leger des Heils om toestemming te verlenen om het verblijf van de minderjarige te wijzigen een eigen afweging maken. De rechtbank zal zich daarbij niet enkel baseren op de uitspraken van de klachtencommissie. Het was aan de Raad voor de Kinderbescherming en is vervolgens aan de rechtbank om de waarde van de uitspraken van de klachtencommissie te wegen. Dat de rechtbank dat doet, blijkt wel uit de omstandigheid dat de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 5 juli 2024 een zeer kritische opmerking heeft geuit over de uitspraken van de klachtencommissie (zie het proces-verbaal van 5 juli 2024, pagina 13, overgelegd als productie 15 bij dagvaarding).
Conclusie
5.11.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] onrechtmatig jegens eiseres handelt. Dit brengt met zich dat [gedaagde] dan ook niet kan worden veroordeeld om afstand te nemen van de uitspraken die zijn gedaan door de onafhankelijke klachtencommissie. Eiseres tracht door het instellen van deze kortgedingprocedure in feite alsnog de rechtmatigheid van de intrekking van het keurmerk en de beëindiging van het lidmaatschap ter discussie stellen. Dat is niet meer mogelijk, althans niet (indirect) middels dit kort geding.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
5.12.
Eiseres is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. Deze proceskosten worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vordering van eiseres af,
6.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten van € 1.999,00 aan de zijde van [gedaagde], te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eiseres niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.
771