ECLI:NL:RBGEL:2025:4511

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
AWB-23_7657
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor seizoensgebonden recreatieverblijven en invordering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over een last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd vanwege het zonder omgevingsvergunning plaatsen van recreatieverblijven in de winterperiode. Eiseres, die in beroep ging tegen de last en het invorderingsbesluit, betoogde dat de last onuitvoerbaar was vanwege stikstofproblematiek en locatieproblemen voor tijdelijke opslag. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de last onder dwangsom had opgelegd en dat de invordering van de verbeurde dwangsom gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten weerhouden van handhavend optreden. De beroepsgronden van eiseres werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte het belang van handhaving en de noodzaak om opgelegde sancties te effectueren. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Gideonse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een aan eiseres opgelegde last onder dwangsom in verband met het zonder omgevingsvergunning plaatsen van recreatieverblijven in de periode van oktober tot en met maart. Ook gaat het over het invorderingsbesluit. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd. Ook komt de rechtbank tot het oordeel dat het college mocht overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom
.Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft op 3 januari 2023 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres. Op 5 januari 2023 heeft het college een weigeringsbesluit genomen. Op 30 maart 2023 heeft het college een invorderingsbesluit genomen. Met de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2023 heeft het college de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit in stand gelaten.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college samen met [persoon B]. De verzoeker om handhaving heeft niet gereageerd op de uitnodiging om deel te nemen als derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Op 3 juni 2021 heeft het college aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van recreatiewoningen voor fase 1 van het recreatieterrein [naam] aan de [locatie] in [plaats]. De omgevingsvergunning is seizoensgebonden en geldt van maart tot en met oktober.
3.1.
De toezichthouder van het college heeft op 11 oktober 2022 en op 2 december 2022 een controle uitgevoerd. Hierbij heeft de toezichthouder geconstateerd dat de recreatieverblijven niet zijn verwijderd. Het college heeft daarom op 13 december 2022 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eiseres gestuurd.
3.2.
Op 14 december 2022 heeft het college een verzoek om handhaving ontvangen.
3.3.
Op 27 december 2022 heeft eiseres haar zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemaakt.
3.4.
Het college heeft op 30 december 2022 een derde controle uitgevoerd. Hierbij is wederom geconstateerd dat de recreatieverblijven niet verwijderd zijn.
3.5.
Op 3 januari 2023 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres. Er is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) om zonder de vereiste omgevingsvergunning de recreatieverblijven te plaatsen in de periode van oktober tot maart. Het college heeft een begunstigingstermijn gegeven tot 15 februari 2023. De herstelmaatregel luidt:
U moet de overtredingen vóór 15 februari 2023 (laten) beëindigen en beëindigd (laten) houden. Dit kunt u doen door:
-
Alle recreatieverblijven te (laten) verwijderen en tot 1 maart 2023 verwijderd te (laten) houden van de percelen kadastraal bekend onder:
(…)
-
De overtreding moet ook beëindigd blijven. dit betekent dat alle recreatieverblijven jaarlijks tussen oktober en maart verwijderd moeten zijn en verwijderd moeten worden gehouden van bovengenoemde percelen. In de periode van maart tot oktober mogen alleen de op 3 juni 2021 vergunde recreatieverblijven aanwezig zijn.
Aan deze last heeft het college een dwangsom verbonden van € 25.000,- ineens.
3.6.
Op 5 januari 2023 heeft het college een wijzigingsbesluit genomen. De wijziging ziet op de kadastrale aanduiding van enkele perceelnummers.
3.7.
Op 16 februari 2023 heeft de toezichthouder opnieuw gecontroleerd en geconstateerd dat de recreatieverblijven niet verwijderd zijn. Daarom heeft het college op 21 februari een brief met de verbeurdverklaring van de dwangsom en het voornemen om tot het invorderen van de dwangsom verstuurd aan eiseres.
3.8.
Op 30 maart 2023 heeft het college een invorderingsbesluit genomen.
3.9.
Tegen de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2023 heeft het college de besluiten in stand gelaten.

De last onder dwangsom

Beginselplicht tot handhaving
4. Niet in geschil is dat sprake is van een overtreding. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, moet in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Handhavend optreden is alleen onevenredig, als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. [1]
Is de last uitvoerbaar?
Stikstof
5. Eiseres betoogt dat het onduidelijk is of het verwijderen en opnieuw plaatsen van de recreatieverblijven moet worden gezien als een bouwactiviteit of als regulier gebruik. Bij de omgevingsvergunning van 3 juni 2021 is uitgegaan van het eenmaal per jaar verwijderen en terugplaatsen van de recreatieverblijven tijdens de gebruiksfase. Eiseres heeft adviesbureau [adviesbureau] gevraagd (nogmaals) de benodigde berekeningen uit te voeren op basis van de meest recente versie van AERIUS. Uit de AERIUS-berekening van [adviesbureau] komt dat er duidelijke verschillen zijn ten opzichte van de vergunde situatie. De verschillen komen doordat er bij de vergunningaanvraag is uitgegaan van een andere transportsituatie bij de verplaatsing. Ook is er bij de vergunningaanvraag geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de recreatieverblijven mogelijk meermaals verplaatst moeten worden, zoals in de zomer van 2021. Tot slot meent eiseres dat de redenering van de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 3 maart 2023 [2] niet gevolgd kan worden. Het college mocht zich hier ook niet op baseren in de beslissing op bezwaar.
5.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 november 2024 [3] , over het beroep tegen de (tweede) last onder dwangsom van 23 februari 2023, over de uitvoerbaarheid in relatie tot stikstof in overwegingen 5.1. en 5.2. reeds het volgende geoordeeld:
“5.1. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden om zonder vergunning van het college van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het hier niet om de realisatie van een project gaat, maar om handhavend optreden van het college tegen een illegale situatie. Dit is ook in overeenstemming met artikel 6, derde lid, van Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn). Om die reden is voor de uitvoering van de last onder dwangsom geen Wnb-vergunning nodig op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
5.2.
In dit geval is de stikstofuitstoot namelijk het directe gevolg van de verleende omgevingsvergunning en niet van de last onder dwangsom, omdat reeds op basis van de omgevingsvergunning de recreatieverblijven (jaarlijks) verwijderd en teruggeplaatst moeten worden. Daar brengt de last onder dwangsom geen verandering in te weeg. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de recreatieverblijven van 3 juni 2021 is de stikstofuitstoot van het jaarlijks plaatsen en verwijderen van de recreatieverblijven beoordeeld. Deze omgevingsvergunning staat in rechte vast en kan dan ook niet meer ter discussie worden gesteld. Dat geen rekening is gehouden met de door eiseres gestelde extra stikstofuitstoot kan in deze procedure dus niet meer beoordeeld worden, maar dat zou het ook niet anders maken omdat de last niet verplicht de recreatieverblijven naar een specifieke locatie te verplaatsen, maar enkel een verplichting inhoudt om de recreatieverblijven in de winterperiode te verwijderen van het perceel (zoals ook is vergund).”
5.2.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraak. De stikstofuitstoot van de verplaatsing van de recreatieverblijven leidt er niet toe dat de last onuitvoerbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.
Locatie voor tijdelijke opslag
6. Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk opslaan van de recreatieverblijven aan de overzijde van de dijk. Het college heeft deze omgevingsvergunning geweigerd. Tegen dit weigeringsbesluit heeft eiseres beroep ingesteld. Volgens eiseres had het college dit moeten meenemen in de heroverweging van de last onder dwangsom.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres zelf een seizoensgebonden omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Zij was dus op de hoogte van het feit dat de verblijven buiten het seizoen verplaatst moeten worden. Eiseres heeft bij de aanvraag om de seizoensgebonden omgevingsvergunning aangegeven dat zij een geschikte opslaglocatie heeft in de loods aan de overzijde van het perceel. Dat perceel heeft een bedrijfsbestemming en een functieaanduiding “boten- en caravanstalling”. Dat de opslag in deze loods volgens eiseres niet meer mogelijk is wegens een gewijzigde vorm van transporteren, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseres. Zij heeft immers in eerste instantie zelf het risico genomen om de recreatieverblijven seizoensgebonden te plaatsen. Het ligt dan ook op de weg van eiseres om een geschikte opslaglocatie te vinden. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd staat niet aan de uitvoerbaarheid van de last in de weg. De beroepsgrond slaagt niet.

Het invorderingsbesluit

7. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het beroep tegen een last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Beginselplicht tot invordering
8. Bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [4]
8.1.
Eiseres betoogt dat het college niet tot invordering had mogen overgaan vanwege de locatieproblematiek. Mede vanwege het feit dat het college de omgevingsvergunning voor de recreatieverblijven heeft verleend en de omgevingsvergunning voor de tijdelijke opslag ervan heeft geweigerd.
8.2.
De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die eisers aanvoert geen aanleiding geven om te oordelen dat het college had moeten zien van de invordering van de verbeurde dwangsom. Zoals onder 7. is overwogen moet aan het belang van de invordering van verbeurde dwangsommen veel gewicht worden toegekend. Dat sprake is van problematiek rondom de opslag van de recreatieverblijven vormt geen belang dat een zwaarder gewicht heeft dan het belang van het invorderen van de verbeurde dwangsom. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2025:2529.
4.Zie bijvoorbeeld ELCI:L:RVS:2025:887.