ECLI:NL:RBGEL:2025:4779

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
AWB-24_6589
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure tegen omgevingsvergunning voor kamergewijze bewoning in Nijmegen

Deze uitspraak betreft een bestuursrechtelijke procedure tegen een omgevingsvergunning die is verleend aan een vergunninghouder voor het verbouwen van een woning in Nijmegen voor kamergewijze bewoning. Eisers, die in de nabijheid wonen, zijn het niet eens met de verleende vergunning en stellen dat de aanvraag ten onrechte in behandeling is genomen. Ze voeren aan dat er onvoldoende voorzieningen zijn voor afval en fietsen, en dat het geluidsonderzoek niet voldoet aan de eisen. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De vergunning kan worden verleend, en het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn en dat de vergunningvoorschriften voldoende handhaafbaar zijn. De rechtbank bevestigt dat de vergunning in overeenstemming is met het beleid en dat er geen onaanvaardbare negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat zal zijn. De rechtbank wijst erop dat de vergunninghouder moet zorgen voor een goede naleving van de voorschriften, en dat handhavend kan worden opgetreden indien nodig. De uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser 1]en
[eiseres 1], en
[eiser 2]en
[eiseres 2]
allen uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. C.J.H. Delissen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. S.C.A. Nuijen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning om het pand aan de [locatie 1] te [plaats] te mogen verbouwen en om dat pand te mogen gebruiken voor kamergewijze bewoning. Eisers wonen aan de [locatie 2] en [locatie 3] . Zij zijn het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij vinden dat de aanvraag ten onrechte in behandeling is genomen, omdat de vergunning niet kan worden gebruikt zoals die is aangevraagd. Ook is niet voldaan aan de vereisten dat moet zijn voorzien in een adequate oplossing voor het afval, en het stallen van fietsen. Het aan de vergunning ten grondslag gelegde geluidsonderzoek is volgens eisers onvoldoende. Ook had het college moeten beoordelen of de aanvraag in overeenstemming was met het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit), met name de daarin opgenomen brandveiligheidsvereisten. Tot slot bevat de vergunning onvoldoende voorschriften, zodat het behoud van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en naleving van beleidsregels onvoldoende zijn geborgd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De vergunning kon worden verleend. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 6 augustus 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen gebleven, onder aanvulling van de motivering en met het verbinden van voorschriften aan de verleende vergunning.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’, en om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. [1] Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe. Hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [2]
3.1.
Ter plaatse golden onder meer de bestemmingsplannen ‘ Nijmegen Midden 2015’, en ‘Facetbestemmingsplan kamerverhuur’. Op grond van artikel 4.1 van het Facetbestemmingsplan is het niet toegestaan om een woning te verkameren. Artikel 4.2 biedt een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid: het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor kamergewijze bewoning, mits de verkamering niet leidt tot een onaanvaardbaar negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Het toetsingskader is verder uitgewerkt in de Beleidsregels Kamerverhuur 2021. Artikelen 2.1 en 2.2 van de beleidsregels luidden als volgt:
Artikel 2.1 Woon- en leefklimaat
Van een onaanvaardbare negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het betreffende gebouw wordt geacht sprake te zijn indien:
1.
de verkamering leidt tot het insluiten van een naast-, onder en/of bovengelegen zelfstandig bewoonde woning, door kamergewijs bewoonde woningen;
2.
de verkamering leidt tot meer dan 2 (twee) direct naast- onder – en/of bovengelegen kamergewijs bewoonde woningen.
3.
er geen degelijke en af te sluiten voorziening voor het deponeren van huishoudelijk afval op eigen terrein aanwezig is.
4.
er geen adequate voorziening om de fietsen van de bewoners op eigen terrein te stallen aanwezig is, waarbij:
a.
per bewoner een fietsparkeerplaats van tenminste 1,5 (anderhalve) vierkante meter (m2) aanwezig is;
b.
als het gaat om een inpandige stalling voor fietsen, deze niet hoger is gelegen dan de begane grondvloer, en
c.
als het gaat om een inpandige stalling voor fietsen, deze is gelegen in een afzonderlijke daartoe bestemde ruimte.
5.
er sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. Dat is het geval als uit akoestisch onderzoek blijkt dat, ook na het treffen van maatregelen, niet aan de volgende voorwaarden kan worden voldaan:
a.
Het bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van de verblijfsruimten van het te verkameren (deel van een) gebouw naar een aangrenzende gebruiksfunctie is niet kleiner dan 52 decibel (dB).
b.
Het bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van de verblijfsruimten van het te verkameren (deel van een) gebouw naar een aangrenzende gebruiksfunctie is niet groter dan 54 dB.
Artikel 2.2 Voorschriften
Het college van burgemeester en wethouders verbindt de volgende voorschriften aan een vergunning:
1.
Er dient een degelijke en af te sluiten voorziening voor het deponeren van huishoudelijk afval op eigen terrein aanwezig te zijn en te blijven.
2.
Er dient een adequate voorziening om de fietsen van de bewoners op eigen terrein te stallen aanwezig te zijn en te blijven. Deze voorziening voldoet aan de eisen genoemd in art. 2.1 lid 4 van deze beleidsregels.
3.
De in het akoestisch onderzoek genoemde maatregelen, genoemd in art. 2.1 lid 5 van deze beleidsregels, moeten voorafgaand aan de verkamering worden aangebracht en duurzaam in stand worden gehouden.
4.
De verhuurder voorkomt dat de verhuur ten koste gaat van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het betreffende kamergewijs bewoonde pand.
5.
In het kader van veiligheid en voorkoming van overlast zijn door eigenaar/verhuurder een huishoudelijk reglement met leefregels opgesteld en wordt toegezien op naleving daarvan door de eigenaar/verhuurder.
Goede procesorde
6. Eisers hebben op 24 april 2025 – dus twee weken voor de zitting op 8 mei 2025 – een notitie ingediend van de door hen ingeschakelde deskundige, [persoon A] van het bureau [bureau 1] ( [bureau 1] ). In die notitie reageert [bureau 1] op het geluidsrapport van deskundige [persoon B] , van het bureau [bureau 2] ( [bureau 2] ), dat door het college ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank heeft de notitie van [bureau 1] doorgezonden aan het college en vergunninghouder. Op 7 mei 2025 heeft vergunninghouder een stuk ingediend waarin [bureau 2] op de notitie van [bureau 1] reageert, door middel van korte opmerkingen in de kantlijn van de notitie. Ter zitting hebben eisers geuit dat zij er bezwaar tegen hebben dat deze reactie wordt toegelaten tot het procesdossier, omdat die een dag voor de zitting is ingediend. Daarom zou volgens eisers sprake zijn van strijd met de goede procesorde.
6.1.
De rechtbank heeft op de zitting besloten om zowel de notitie van [bureau 1] als de reactie daarop van [bureau 2] tot het procesdossier toe te laten. Daarvoor is het volgende relevant. Het geluidsrapport van [bureau 2] is al aan eisers verstrekt bij de beslissing op bezwaar van 6 augustus 2024. Eisers hebben vervolgens pas op 24 april 2025 een reactie op dat rapport ingediend. De rechtbank vindt het voor een deugdelijke beoordeling van het besluit van belang dat partijen over (de advisering over) het geluidsaspect een voldragen debat hebben kunnen voeren. De gemachtigde van het college heeft aangegeven in de gelegenheid te zijn geweest om de notitie van [bureau 1] met zijn interne geluidsdeskundige te bespreken, zodat hij in staat is om daarover het tijdens de zitting het gesprek te voeren. Ook het feit dat vergunninghouder de door hem ingeschakelde deskundige heeft laten reageren op de notitie van eisers, draagt bij aan het debat. Dat die reactie pas op 7 mei 2025 kon worden ingediend is te wijten aan de late indiening van de notitie van [bureau 1] door eisers en kan vergunninghouder niet worden tegengeworpen. Daar komt bij dat het stuk van [bureau 2] van 7 mei 2025 geen nieuw of uitgebreid rapport is, maar (alleen) een relatief korte reactie op de door eisers naar voren gebrachte standpunten.
6.2.
Er is dus geen sprake van strijd met de goede procesorde.
Is de vergunning terecht in behandeling genomen?
7. Eisers voeren aan dat de aanvraag van vergunninghouder niet in behandeling genomen had moeten worden. Eisers 2 zijn eigenaar van het pad dat achter hun woning loopt, en vergunninghouder heeft geen recht om van dat pad gebruik te maken. De aanvraag gaat daarvan wel uit. Omdat de vergunning vanwege deze privaatrechtelijke situatie dus evident niet zou kunnen worden uitgevoerd, was eiser in feite geen belanghebbende bij zijn aanvraag en had het college de aanvraag om die reden buiten behandeling moeten laten.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak kan een zogenoemde privaatrechtelijke belemmering in de weg staan aan de verlening van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. De burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter moet als eerste beoordelen of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan het uitvoeren van een activiteit. De bestuursrechter zal daarom alleen oordelen dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningverlening in de weg staat als die belemmering evident is. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de bouw van een bouwwerk de toestemming van een ander vereist is en die ander die toestemming niet geeft en ook niet hoeft te geven. [3]
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de bouwactiviteiten waarop de aanvraag ziet geheel op het eigen perceel van vergunninghouder plaatsvinden. Voor wat betreft de te realiseren afvalvoorziening en fietsenstalling geldt ook dat die op eigen terrein plaatsvinden. Er was gelet op deze feiten geen reden voor het college om de aanvraag buiten behandeling te laten. Uit de aanvraag blijkt weliswaar dat de achtertuin (waar de afvalvoorziening en fietsenstalling worden gerealiseerd) wordt ontsloten via het pad aan de achterzijde van de woning dat eigendom is van eisers 2, maar dat betekent nog niet dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. Het is namelijk niet evident dat die privaatrechtelijke situatie in de weg staat aan de realisatie van het werk dat is aangevraagd. De voorzieningen worden immers allemaal gerealiseerd op het eigen terrein van eisers. De vraag of de voorzieningen ook voldoende bruikbaar zijn als er geen toestemming wordt verleend om het pad aan de achterzijde te gebruiken om de achtertuin van vergunninghouder rechtstreeks te bereiken, maakt onderdeel uit van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een onaanvaardbaar negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat van de omgeving?
8. Eisers voeren aan dat niet redelijk is om te verwachten dat de te realiseren fietsenstalling en afvalvoorziening in de achtertuin op een goede manier zal worden gebruikt; de voorzieningen zijn daarom volgens hen niet adequaat zoals bedoeld in artikel 2.1, onder 4, van de beleidsregels. Omdat de achtertuin niet kan worden ontsloten via het pad dat in eigendom is van eisers 2, kunnen de fietsenstalling en de afvalvoorziening alleen worden bereikt via de woning. Bewoners zullen volgens eisers de fietsen in de voortuin parkeren in plaats van hun fiets soms meerdere keren per dag door het huis heen te vervoeren om die in de achtertuin te kunnen stallen. Ook verwachten eisers dat de bewoners – als zij het afval van de achtertuin via de voordeur moeten afvoeren – het afval zullen laten ophopen. De vergunning zorgt daarom voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de beleidsregels handvatten geven voor de beoordeling van de vraag wanneer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aan de beleidsregel wordt in dit geval voldaan; er wordt een afsluitbare afvalvoorziening gerealiseerd in de achtertuin, en er wordt een fietsenstalling gerealiseerd van minimaal 1,5 vierkante meter per bewoner (ervan uitgaande dat in elke kamer maximaal 1 bewoner zal komen te wonen). De rechtbank vindt verder dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het niet ongebruikelijk is dat bewoners van woningen en appartementen hun afval in een achtertuin bewaren en vervolgens via de voordeur op ophaaldagen op straat moeten aanbieden. Ook is voldoende toegelicht dat het in een studentenstad als [plaats] niet ongebruikelijk is om fietsen te stallen nadat die via de woning naar de achtertuin zijn gebracht. Het college kon daarom in redelijkheid komen tot het besluit dat er geen reden is om aan te nemen dat de vergunning resulteert in een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daar komt bij dat ter zitting door zowel het college als vergunninghouder is bevestigd dat er handhavend kan worden opgetreden als blijkt dat de afval- en fietsvoorzieningen niet worden gebruikt op de voorgestane manier, omdat er dan in strijd met de vergunningvoorschriften wordt gehandeld. Het vergunningvoorschrift met nummer 4 houdt immers in dat de verhuurder moet voorkomen dat de verhuur ten koste gaat van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is voldoende onderbouwd dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder?
9. Eisers voeren aan dat het geluidsrapport dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit gebreken vertoont. Er kan aan de hand van dit rapport niet worden vastgesteld dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Zij wijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de notitie van de door hen ingeschakelde deskundige, [bureau 1] . Daarin staat – samengevat – dat het onderzoek van [bureau 2] onzorgvuldigheden bevat. [bureau 1] voert aan dat er voor wat betreft de luchtgeluidisolatie in het rapport van [bureau 2] niet (kenbaar) rekening is gehouden met de indeling van de verblijfsruimten en de bijbehorende correctiefactor. Ook is volgens [bureau 1] in de berekeningen onvoldoende rekening gehouden met bouwkundige ‘knooppunten’, die van invloed kunnen zijn op de geluidsisolatie. Verder bevatten enkele berekeningen volgens [bureau 1] inconsistenties.
9.1.
Op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht moet, als een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen door een adviseur, het bestuursorgaan zich ervan vergewissen dat dat onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het onderzoek naar het geluidsaspect is in dit geval uitgevoerd door het ter zake deskundige bureau [bureau 2] . Het college heeft dat rapport vervolgens laten beoordelen door een interne geluidsdeskundige, die de bevindingen van [bureau 2] onderschrijft.
9.2.
[bureau 2] heeft in zijn reactie van 7 mei 2025 toegelicht dat en waarom de opmerkingen van [bureau 1] van niet afdoen aan de conclusies die in zijn rapport zijn getrokken. Toegelicht is, dat de berekeningen die ten grondslag liggen aan zijn rapport zijn gebaseerd op een ‘worst case’-scenario. Desondanks is er onderaan de streep sprake van een grote marge ten opzichte van de geldende geluidseisen. Kleine wijzigingen c.q. aanscherpingen van de berekeningen, zoals [bureau 1] die voorstelt in zijn notitie, zien op voor de berekening verwaarloosbare aspecten en zouden volgens [bureau 2] niet afdoen aan de conclusie dat aan de geluidsnormen zal worden voldaan. Eisers hebben niet toegelicht dat dat wel het geval zou zijn. Ook hebben zij niet – bijvoorbeeld aan de hand van eigen berekeningen – onderbouwd dat aan de geluidseisen
nietzal worden voldaan.
9.3.
Al met al is niet gebleken van een onjuiste conclusie in het rapport van [bureau 2] , of zodanige onzorgvuldigheden dat aan de materiële inhoud van het rapport moet worden getwijfeld. Het college heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht en kon zijn besluit voor wat betreft het geluidsaspect baseren op het rapport van [bureau 2] .
9.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wordt voldaan aan artikel 2.2. van de beleidsregel?
10. Eisers voeren aan dat niet is voldaan aan artikel 2.2. van de beleidsregel. De voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, zijn volgens hen onvoldoende. De fietsenstalling voldoet niet aan de vereisten die daaraan gesteld moeten worden. Ook is niet vastgesteld hoe veel en welk type bewoners in de kamers komen wonen. Verder is in de vergunningvoorschriften niet voorgeschreven wat er in het huishoudelijk reglement moet staan en waaraan dat reglement moet voldoen. Dat maakt dat de vergunning in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid, onvoldoende gemotiveerd is, en onvoldoende handhaafbaar.
10.1.
De rechtbank constateert dat de in artikel 2.2 van de beleidsregel genoemde voorschriften allemaal zijn verbonden aan de vergunning, waaronder de verplichting voor verhuurder om een huishoudelijk reglement op te stellen. Over de inhoud van dat reglement bevat de omgevingsvergunning weliswaar geen voorschriften, maar het beleid verplicht dat ook niet. Het college heeft toegelicht dat dit voorschrift met name bedoeld is om te benadrukken dat sprake is van een bepaalde inspanningsverplichting in de onderlinge relatie tussen verhuurder en huurders. Er geldt geen verplichting voor het college om aan de omgevingsvergunning een voorschrift te verbinden waarin is vastgelegd wat het maximale aantal of het type bewoners van het gebouw is. Dat is namelijk niet nodig om de voorschriften over de voorzieningen die aan de vergunning zijn verbonden voldoende handhaafbaar te maken, zoals eisers wel stellen. Het voorkomen van een onaanvaardbaar negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat van eisers wordt met name beschermd door de overige vergunningvoorschriften. De vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er adequate voorzieningen voor het deponeren van afval en het stallen van fietsen worden gerealiseerd is in het voorgaande bij overweging 8.1 bevestigend beantwoord. Omdat de voorschriften voorschrijven dat die voorzieningen
adequaatmoeten zijn en wanneer daarvan sprake is, zullen die voorzieningen – indien nodig – moeten worden aangepast de feitelijke situatie. Er is dus geen reden om aan te nemen dat de vergunning in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid, of onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende handhaafbaar is.
10.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college voldoende getoetst aan het Bouwbesluit en de daarin opgenomen brandveiligheidsvereisten?
11. Eisers voeren aan dat het inmiddels bekend is dat de keldermuren zijn gevuld met het materiaal polystyreen. Omdat dit een zeer brandbaar materiaal is, had het college moeten beoordelen of wel zou worden voldaan aan de vereisten van het Bouwbesluit over de brandveiligheidsvereisten.
11.1.
Het college heeft toegelicht dat het materiaal waarop eisers wijzen zich bevindt in een spouwmuur, en dat de vergunning niet ziet op wijzigingen of aanpassingen daarvan.
11.2.
De rechtbank overweegt dat de vergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’. [4] Voor wat betreft die zogenaamde ‘afwijkingsvergunning’ vindt geen toets aan het Bouwbesluit plaats. Voor wat betreft de activiteit ‘bouwen’ moet het college op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een aannemelijkheidstoets uitvoeren. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Er hoeft niet te zijn
aangetoonddat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [5]
11.3.
Uit het dossier blijkt dat het college de aanvraag van vergunninghouder heeft voorgelegd aan de brandweer van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Die heeft vervolgens in zijn brief van 15 augustus 2023 opgemerkt dat er op het gebied van het Bouwbesluit geen belemmeringen zijn voor de omzetting van het pand van zelfstandige woonruimte naar kamergewijze bewoning. Eisers hebben niet aangevoerd welk aspect van deze beoordeling onjuist is. Zij hebben alleen in algemene zin gewezen op het volgens hen brandgevaarlijke materiaal polystyreen in een van de spouwmuren. Het college heeft daarop gereageerd met de mededeling dat de omgevingsvergunning niet voorziet in activiteiten met betrekking tot die spouwmuur. Ook voor het overige is niet aannemelijk gemaakt dat niet aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
11.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1460, r.o. 8.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5239, r.o. 3.1.
4.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.
5.Uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197, r.o. 4.1.