ECLI:NL:RBGEL:2025:4852

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
ARN 24/206
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken materieel procesbelang in WOZ-zaak

In deze zaak, die betrekking heeft op de waardebeschikking van een onroerende zaak, heeft de rechtbank Gelderland op 23 juni 2025 uitspraak gedaan. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met de waardebeschikking en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de waarde in beroep is ingetrokken en de resterende gronden voor het eerst op zitting zijn aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet gedwongen was om beroep in te stellen, en dat er geen sprake is van schending van de Wet WOZ of de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de waarde. De uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd en de rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 21 januari 2025 en 10 maart 2025, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/206

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland, de heffingsambtenaar.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de waardebeschikking voor de onroerende zaak aan [locatie] te [plaats] op 1 januari 2022. Belanghebbende is het niet eens met de waardebeschikking. Belanghebbende voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de waardebeschikking aan de hand van deze beroepsgronden.
1.1.
Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar in bezwaar het vereiste inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de waarde (artikel 40 van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ)) en of de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en/of de goede procesorde heeft geschonden, zodat belanghebbende gedwongen was om in beroep te komen. Belanghebbende heeft de beroepsgronden tegen de hoogte van de vastgestelde waarde en dat deze in strijd met artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ zou zijn vastgesteld, ter zitting ingetrokken.
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld. Gelijktijdig met deze waardevaststelling is aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2023 opgelegd. Met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
2.1.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op een regiezitting behandeld tezamen met 50 andere zaken waarin gemachtigde andere belanghebbenden bijstaat in een procedure tegen de heffingsambtenaar. De volgende nummers zijn op zitting behandeld 23/7286, 23/7634, 23/7870, 23/7877, 23/8045, 23/8048, 23/8067, 23/8068, 23/8140, 24/193, 24/206, 24/208, 24/1270, 24/1469, 24/1501, 24/1507, 24/1698, 24/2520, 24/2564, 24/2566, 24/2569, 24/2580, 24/2581, 24/2627, 24/2666, 24/2670, 24/2671, 24/2674, 24/2676, 24/2699, 24/2747, 24/2753, 24/2770, 24/2800, 24/2818, 24/2861, 24/2862, 24/2872, 24/2877, 24/2936, 24/2961, 24/2963, 24/2966, 24/2969, 24/2993, 24/3089, 24/3090, 24/3205, 24/3267, 24/3379 en 24/3390. Aan de zitting hebben deelgenomenieraan [persoon A] en [persoon B], kantoorgenoten van gemachtigde, en namens de heffingsambtenaar [persoon C], [persoon D] en [persoon E], taxateur in opdracht van de heffingsambtenaar.
2.3.
Het onderzoek is ter zitting geschorst. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te brengen. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.4
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 10 maart 2025 op een (nadere) zitting behandeld tezamen met 45 nog resterende zaken van de zitting van 21 januari 2025 (5 zaken die op de zitting van 21 januari 2025 zijn behandeld, zijn voor de nadere zitting van 10 maart 2025 ingetrokken). Op deze zitting zijn de volgende zaaknummers behandeld: 23/7286, 23/7634, 23/7870, 23/7877, 23/8048, 23/8067, 23/8140, 24/193, 24/206, 24/208, 24/1270, 24/1469, 24/1501, 24/1507, 24/1698, 24/2520, 24/2564, 24/2566, 24/2569, 24/2580, 24/2581, 24/2627, 24/2666, 24/2670, 24/2674, 24/2676, 24/2699, 24/2747, 24/2753, 24/2770, 24/2800, 24/2818, 24/2861, 24/2862, 24/2872, 24/2877, 24/2936, 24/2961, 24/2963, 24/2966, 24/2969, 24/2993, 24/3089, 24/3205, 24/3379 en 24/3390. Partijen zijn op deze zitting door dezelfde personen vertegenwoordigd als op de regiezitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

3. Belanghebbende is eigenaar van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

4. Gemachtigde heeft op de nadere zitting de beroepsgrond tegen de waarde ingetrokken.
4.1.
Omdat de grond tegen de waarde in beroep is ingetrokken en de resterende gronden voor het eerst op zitting zijn aangevoerd, is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een materieel procesbelang [1] . Aan de rechtbank ligt uitsluitend nog de vraag voor of belanghebbende genoodzaakt was om in beroep te komen en dus recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Belanghebbende stelt in dat kader dat het onduidelijk is of de heffingsambtenaar in bezwaar de vergelijkingsmethode heeft toegepast. Indien deze methode is toegepast is onduidelijk welke objecten in de vergelijking zijn betrokken. Daardoor heeft de heffingsambtenaar de waarde in de bezwaarfase niet aannemelijk gemaakt. De gegevensverstrekking in de bezwaarfase is volgens belanghebbende ook in strijd met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Ook zijn volgens belanghebbende het motiveringsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
4.2.
De rechtbank heeft belanghebbende gevraagd de feiten te benoemen die de stellingen voor deze zaak onderbouwen. Belanghebbende is hiervoor expliciet in de gelegenheid gesteld door het indienen van een nader stuk. Belanghebbende heeft ervoor gekozen de stellingen in algemene zin en aan de hand van een voorbeelddossier te onderbouwen. Ter onderbouwing en verdere toelichting van het verzoek om proceskostenvergoeding stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar grote verwarring heeft gezaaid:
door het verstrekken van meerdere verschillende matrices: één in bezwaar, één bij de uitspraak op bezwaar en één in beroep,
door op matrices in bezwaar een lage prijs per eenheid van de woning te vermelden en daarmee te rekenen, terwijl uit de genoemde vergelijkingsobjecten een hogere prijs per eenheid volgt,
doordat de in de matrices vermelde prijs van de groep afwijkt van het gemiddelde van de vergelijkingsobjecten,
door op de matrices vergelijkingsobjecten te vermelden om die vervolgens niet mee te nemen in de waardering (dit ziet op vergelijkingsobjecten met ‘nee’ in de kolom ‘MB’ op de matrices),
door bij de indexaties van de koopsommen van de vergelijkingsobjecten uit te gaan van de transportdatum in plaats van de verkoopdatum,
door in de matrices verschillende vergelijkingsobjecten te gebruiken en/of bij dezelfde vergelijkingsobjecten andere scores op de KOUDVL-factoren te hanteren,
door de getaxeerde waarde in beroep (veel) hoger te bepalen dan de beschikte waarde.
4.3.
Anders dan belanghebbende betoogt, oordeelt de rechtbank dat voldoende inzichtelijk is dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning middels de vergelijkingsmethode heeft bepaald en dat ook inzichtelijk is welke vergelijkingsobjecten de heffingsambtenaar bij de heroverweging in bezwaar heeft betrokken. In de uitspraak op bezwaar is een toelichting gegeven op de gehanteerde methodiek (vergelijkingsmethode) en zijn de gebruikte vergelijkingsobjecten met verkoopcijfers genoemd. Over het gebruik van de vergelijkingsmethode en over de vraag welke vergelijkingsobjecten bij de heroverweging zijn betrokken, kan daarom geen misverstand bestaan.
4.4.
Bij de uitspraak op bezwaar is een matrix gevoegd. In deze matrix staan dezelfde vergelijkingsobjecten genoemd als in de uitspraak op bezwaar. Uit de matrix volgt verder hoe rekening is gehouden met de verschillen tussen de kenmerken van de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals type, grootte van de woning, oppervlakte van de kavel en bijgebouwen en ook wat betreft kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en ligging (de zogenaamde KOUDVL-factoren). De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar en de matrix voldoende inzicht heeft verschaft om de waarde te kunnen controleren.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ook anderszins niet gedwongen was om beroep in te stellen. Dat in de matrix bij de uitspraak op bezwaar achter één of meerdere vergelijkingsobject(en) een ‘nee’ staat in de kolom MB maakt niet dat de uitspraak op bezwaar onduidelijk is. Duidelijk is namelijk dat MB in de matrix staat voor
“Meeberekend”en dat
“Geeft aan of de onderbouwing is betrokken in de berekening”, zo valt te lezen in de op de matrix vermelde begrippenlijst. Daaruit volgt dat de vergelijkingsobjecten (ook als deze niet zijn meeberekend) in de onderbouwing bij de heroverweging zijn betrokken. Voor een professioneel gemachtigde is verder eenvoudig herleidbaar dat ‘nee’ betekent dat het vergelijkingsobject niet is betrokken in de berekening van de beschikte waarde. Op de zittingen heeft de taxateur van de heffingsambtenaar nog toegelicht dat om die reden in de bezwaarfase ‘nee’ wordt ingevuld in kolom MB, omdat bij een ‘ja’ de waarde van het nieuwe vergelijkingsobject automatisch wordt meegenomen in de waardeberekening van de woning en de waarde als gevolg daarvan verhoogd zou worden. Een verhoging is niet toegestaan, omdat de waarde al is beschikt en het bezwaar is gericht tegen een te hoge waarde (reformatio in peius-beginsel). Gemachtigde heeft na ontvangst van de matrices bovendien in deze zaak en/of in de andere zaken die gelijktijdig met deze zaak op zitting zijn behandeld, in bezwaar en in beroep grieven ingediend tegen het gebruik van diverse vergelijkingsobjecten met ‘nee’ in kolom MB. Gemachtigde heeft dus ook begrepen dat deze vergelijkingsobjecten dienen ter onderbouwing van de waarde. Ook de op de matrix vermelde prijs per eenheid van de groep en de indexering maken het oordeel van de rechtbank niet anders. De gemiddelde prijs van de vergelijkingsobjecten en de indexering vallen eenvoudig uit de matrix te herleiden en om verkoopdata, in plaats van transportdata, heeft belanghebbende niet verzocht. Het ligt op de weg van gemachtigde, die zich hierop beroept, aannemelijk te maken dat in deze zaak sprake is van overduidelijke fouten of grote onduidelijkheden in de onderbouwing waardoor de goede procesorde is geschonden. Dat heeft gemachtigde niet gedaan. De algemene bewoordingen van gemachtigde zijn daarvoor onvoldoende. Voor zover is verwezen naar ECLI:NL:RBGEL:2024:4723 [2] geldt dat in die zaak de waarde in beroep in geschil was en dat is hier niet het geval.
4.6.
Er is om de hiervoor onder 4.5 genoemde redenen ook geen sprake van schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen. Belanghebbende krijgt daarom ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Metin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB, 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635, CBb, 4 juni 2024, ECLI:NL:CBB:2024:378 en ABRvS, 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323. De rechtbank ziet in het belang van de rechtseenheid binnen het bestuursrecht aanleiding deze lijn door te trekken in deze zaak.
2.Uitspraak van deze rechtbank van 22 juli 2024 in een zaak tussen dezelfde gemachtigde en dezelfde heffingsambtenaar.