ECLI:NL:RBGEL:2025:4952

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
AWB 23/3656
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van omzetbelasting en vergoeding van invorderingsrente in het kader van de regeling voor afstandsverkopen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, die handelt in huishoudtextiel, en de ontvanger van de belastingdienst. De belanghebbende had verzocht om vergoeding van invorderingsrente over de teruggaaf van omzetbelasting, die onterecht was voldaan omdat de regeling voor afstandsverkopen niet was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger terecht geen invorderingsrente hoefde te vergoeden, omdat er geen sprake was van belasting die in strijd met het Unierecht was geheven. De rechtbank verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat de belastingplichtige zelf verantwoordelijk was voor het niet toepassen van de regeling voor afstandsverkopen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekende dat de verzoeken om vergoeding van invorderingsrente werden afgewezen en dat de belanghebbende geen griffierecht of proceskosten vergoed kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3656

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en
de ontvanger van de belastingdienst, kantoor Heerlen/Centrale Administratie, de ontvanger.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 9 maart 2023.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) wegens in strijd met het Unierecht over de jaren 2018, 2019 en 2020 ten onrechte op aangifte voldane omzetbelasting.
Bij beschikkingen van 17 februari 2022 (2020), 3 maart 2022 (2018) en 5 augustus 2022 (2019) zijn de verzoeken om invorderingsrente afgewezen.
De ontvanger heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzende beschikkingen ongegrond verklaard.
De ontvanger heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de ontvanger [persoon A] en [persoon B].

Feiten

1. Belanghebbende is een vennootschap onder firma, die handelt in huishoudtextiel, beddengoed en linnengoed.
2. Belanghebbende verkoopt via haar website alle goederen aan particulieren (en aan ondernemers die geen btw-aangifte doen), alle zijn gevestigd in lidstaten van de EU. Belanghebbende heeft ter zake van de verkopen aan deze klanten in de jaren 2018 tot en met 2020 Nederlandse omzetbelasting in rekening gebracht, aangegeven en voldaan op aangifte.
3. Belanghebbende heeft zich later gerealiseerd dat zij de regeling voor afstandsverkopen, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB) juncto artikel 34 van de (Btw-richtlijn) voor de jaren 2018 tot en met 2020 ten onrechte niet heeft toegepast. Op grond van deze regeling voor afstandsverkopen moet omzetbelasting worden betaald in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd als de totale verkopen aan klanten in die lidstaat boven een bepaald drempelbedrag komen.
4. Belanghebbende heeft middels suppletieaangiften verzocht om de teveel betaalde omzetbelasting over de jaren 2018 tot en met 2020 terug te ontvangen.
5. Bij teruggaafbeschikking van 24 december 2021 heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van omzetzetbelasting voor het jaar 2020 van € 19.827. Dit bedrag is op dezelfde dag uitbetaald aan belanghebbende.
6. Bij teruggaafbeschikking van 28 januari 2022 heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van omzetzetbelasting voor het jaar 2018 van € 8.470. Dit bedrag is op dezelfde dag uitbetaald aan belanghebbende.
7. Bij teruggaafbeschikking van 10 juni 2022 heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van omzetzetbelasting van € 22.056. Dit bedrag is op 22 juni 2022 uitbetaald aan belanghebbende.
8. Op 2 februari 2022 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c van de IW 1990 over de teruggaaf van omzetbelasting voor 2018. Dit verzoek is op 17 februari 2022 door de ontvanger afgewezen.
9. Op 22 februari 2022 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c van de IW 1990 over de teruggaaf van omzetbelasting voor 2020. Dit verzoek is op 3 maart 2022 door de ontvanger afgewezen.
10. Op 22 juli 2022 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c van de IW 1990 over de teruggaaf van omzetbelasting voor 2019. Dit verzoek is op 5 augustus 2022 door de ontvanger afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c van de IW 1990. Tussen partijen is daarbij in geschil of de teruggeven omzetbelasting moet worden aangemerkt als belasting die ‘in strijd met het Unierecht is geheven’. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
12. Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een vergoeding van invorderingsrente. Hij verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 augustus 2024 [1] .
13. De ontvanger is van mening dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van invorderingsrente. Volgens hem heeft belanghebbende de regeling voor afstandsverkopen ten onrechte niet onderkend en toegepast. Er is dan ook geen sprake van “in strijd met het Unierecht geheven”, omdat het onjuiste voldoen van omzetbelasting op aangifte in dit geval enkel aan belanghebbende is te wijten. De ontvanger is van mening dat deze zaak niet vergelijkbaar is met de uitspraak van Zeeland-West-Brabant, omdat in die zaak de regeling voor afstandsverkopen wel was toegepast maar achteraf bleek dat de omzetdrempel was overschreden.
14. Het beroep van belanghebbende is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. Artikel 28c van de IW 1990 luidt als volgt:
“1. Voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven, wordt op verzoek aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.
2. De invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en heeft als grondslag het aan de belastingschuldige terug te geven of teruggegeven bedrag. In afwijking van de eerste volzin wordt de invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, niet berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen belastingrente wordt vergoed of waarover ingevolge artikel 28b invorderingsrente wordt vergoed.
3. De termijn voor het indienen van een verzoek om vergoeding van invorderingsrente op grond van dit artikel eindigt zes weken na dagtekening van de beschikking, bedoeld in het eerste lid.”
16. In antwoord op vragen van deze rechtbank [2] heeft het HvJ EU op 22 februari 2024 [3] in de zaak Dinkelland het volgende beslist:
“36. Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het niet de verplichting oplegt om rente aan een belastingplichtige te betalen vanaf de betaling van een bedrag aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) dat vervolgens door de belastingdienst wordt terugbetaald, wanneer die teruggaaf deels het gevolg is van de vaststelling dat de belastingplichtige wegens fouten in zijn boekhouding zijn recht op aftrek van voorbelasting voor de betrokken jaren niet volledig heeft uitgeoefend, en deels het gevolg is van een wijziging, met terugwerkende kracht, van de berekeningsmodaliteiten van de aftrekbare btw over de algemene kosten van de belastingplichtige, indien deze modaliteiten onder zijn uitsluitende verantwoordelijkheid zijn vastgesteld.
37 Voorts moet iedere belastingplichtige krachtens artikel 250, lid 1, van de btw-richtlijn een btw-aangifte indienen waarop alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de verschuldigde belasting en van de aftrek vast te stellen. Bijgevolg handelt de belastingdienst niet in strijd met het Unierecht wanneer hij op basis van die aangifte btw int, ook al heeft de belastingplichtige om redenen die hem eigen zijn daarin niet de gegevens vermeld die nodig zijn om de omvang van zijn recht op aftrek als bedoeld in artikel 168 van deze richtlijn vast te stellen, en heeft hij dit recht dus niet uitgeoefend.
38 Bijgevolg kan een btw-bedrag niet worden geacht „in strijd met het Unierecht” te zijn geheven omdat de belastingplichtige zijn recht op aftrek per vergissing niet heeft uitgeoefend.”
17. De rechtbank is van oordeel dat de voldane omzetbelasting in onderhavige jaren, die door de inspecteur is terugbetaald, niet in strijd met het Unierecht is geheven. Er is namelijk geen sprake van een fout in het handelen van de inspecteur of van de wetgever. Het is enkel aan een vergissing van belanghebbende te wijten dat de omzetbelasting in Nederland is voldaan. Zij heeft de regeling voor afstandsverkopen ten onrechte niet toegepast, maar de omzet als in Nederland verschuldigde omzet voor de omzetbelasting aangegeven in haar aangiften omzetbelasting. Deze situatie valt wel degelijk onder de beslissing die het Hof van Justitie in de zaak Dinkelland heeft gegeven.
18. De door belanghebbende aangehaalde uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant is geen reden voor een ander oordeel, mede omdat de situatie daar wezenlijk anders was.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ontvanger terecht de verzoeken om vergoeding van invorderingsrente heeft afgewezen. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Rechtbank Gelderland 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6042.
3.ECLI:EU:C:2024:147.