ECLI:NL:RBGEL:2025:5204

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
450188
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opschorting van werkzaamheden door aannemer in bouwproject

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Vliet, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.J. Mookhram, vanwege een geschil over de opschorting van werkzaamheden aan een woonvilla. Eiser had een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde, maar na onenigheid over facturen en de uitbesteding van werkzaamheden aan een onderaannemer, heeft gedaagde de werkzaamheden opgeschort. Eiser vorderde in kort geding dat gedaagde de werkzaamheden zou hervatten en de facturen zou herzien. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde bevoegd was om de werkzaamheden op te schorten, omdat er onduidelijkheid bestond over de gemaakte afspraken en eiser niet had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/450188 / KG ZA 25-110
Vonnis in kort geding van 10 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.C. van Vliet,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.J. Mookhram.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 32,
- de producties 1 tot en met 4 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert een aannemingsbedrijf.
2.2.
[eiser] heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) ingeschakeld om hem te adviseren bij de realisatie van een woonvilla op een aan hem toebehorend stuk grond te [plaats] . Zijn contactpersonen, een bouwbegeleider en architect bij [bedrijf 1] , zijn de heer [naam 1] en [naam 2] .
2.3.
Op 27 november 2023 is via [bedrijf 1] een uitvraag gedaan aan [gedaagde] en twee andere aannemers voor een prijsopgave van de bouw van de hiervoor genoemde villa. In deze uitvraag is verzocht de drie stelposten ‘60.00.01 verwarmingsinstallatie’, ‘61.00.01 ventilatie’ en ‘62.00.01 koelinstallatie’ in de offerte op te nemen.
2.4.
Bij offerte van 22 maart 2024 heeft [gedaagde] op de uitvraag gereageerd. Daarin is een aanneemsom van € 893.979,40 exclusief btw (€ 1.081.715,07 inclusief btw) opgenomen. Voor de stelposten verwarmingsinstallatie, ventilatiesystemen en koelinstallatie is een totaal bedrag van € 44.300,00 exclusief btw opgenomen. Verder vermeldt de offerte dat de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013, herzien december 2014 (hierna: AVA 2013) van toepassing zijn op de overeenkomst.
2.5.
Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft de heer [naam 2] aan [eiser] en [gedaagde] het volgende bericht:
[naam 3] called last friday about signing the quotation, the week before i wrote in my email that this would be when the installer had made his offer. I thought that was how we discussed it during the installation meeting, but i misunderstood that an therefore passed it on to you incorrectly.
What actually the intention was, is before the installer spends many hours developing a new installation concept and detailed quotation, it is useful for all parties to have a signed agreement so that it is clear to everyone that we will move forward together.
2.6.
Op voorgaande e-mail heeft [eiser] op 25 maart 2025 geantwoord dat dat geen probleem is, hij uitkijkt naar een succesvolle samenwerking met [naam 3] , de directeur van [gedaagde] , en dat hij de offerte heeft ondertekend.
2.7.
Op 6 juni 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] , [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en [bedrijf 1] het volgende bericht:
Beste heren,
Conform afspraak geef ik [bedrijf 2] opdracht op bovenstaande offerte, deze offerte is de basis voor het realiseren van de W installaties en zwembad.
Hij zal verder uitgewerkt moeten worden.
De offerte van [bedrijf 2] zullen wij verwerken op onze Planwijzigingen, alsmede de aanvullingen en wijzigingen hierop.
2.8.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden behorende bij de hiervoor genoemde drie stelposten alsmede de bouw van het zwembad vervolgens in onderaanneming uitbesteed aan [bedrijf 2] . Voor deze werkzaamheden heeft [bedrijf 2] € 105.733,00 exclusief btw in rekening gebracht. Daarnaast heeft [bedrijf 2] € 163.961,00 aan extra werkzaamheden in rekening gebracht. [gedaagde] heeft deze kosten geaccordeerd en gefactureerd aan [eiser] .
2.9.
[bedrijf 1] heeft [gedaagde] namens [eiser] op 25 november 2024 het volgende bericht:
Waarom is de planwijziging nog niet bijgewerkt? Inmiddels is er 20% gefactureerd maar we hebben geen inzicht in wat dan precies is geweest.
2.10.
Daarop heeft [gedaagde] diezelfde dag als volgt geantwoord:
Planwijzigingen zijn we inderdaad laat mee, echter 1 van de redenen zijn de wijzigingen die wij van jullie/opdrachtgevers krijgen!
2.11.
Bij schrijven van 18 februari 2025 heeft [eiser] [gedaagde] het volgende bericht:
Hoewel [bedrijf 2] een onderaannemer van [gedaagde] is, omvat de door
mij ondertekende offerte van [gedaagde] (Offerte 20244056) niet de werkzaamheden die in
de offerte van [bedrijf 2] zijn opgenomen. Als de betalende partij
heb ik het wettelijke recht om de offerte al dan niet te accepteren. Desondanks is
[naam 3] , directeur van [gedaagde] , zich er terdege van bewust dat ik de offerte van
[bedrijf 2] nooit heb geaccepteerd, maar heeft hij geen enkele
alternatieve oplossing voorgesteld. In plaats daarvan heeft [gedaagde] in het document
"Standopname en Planwijzigingen" eenzijdig aangegeven dat de offerte is
"Akkoord". Ik heb hier expliciet bezwaar tegen gemaakt, maar [gedaagde] heeft geen
correctie doorgevoerd. Mocht het project hierdoor aanzienlijke vertraging oplopen,
dan ligt de verantwoordelijkheid volledig bij [gedaagde] .
(…)
Indien [gedaagde] doorgaat met het opnemen van kosten van [bedrijf 2]
in de facturen of deze blijft aanduiden als "Akkoord", zal ik de betaling van verdere
facturen opschorten totdat het probleem is opgelost.
Indien [gedaagde] niet binnen 7 dagen formeel reageert, beschouw ik dit als een weigering
om aan mijn eisen te voldoen.
2.12.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 20 februari 2025 de volgende reactie gestuurd :

4.Opschorting van werkzaamheden

Omdat u aangeeft bedragen niet te willen betalen maar ook eisen stelt waaraan ik niet kan voldoen
schort ik mijn werkzaamheden op totdat duidelijk is hoe wij met elkaar verder gaan. Ik kan en wil
niet werken voor een opdrachtgever die allereerst kennelijk niet begrijpt dat ik voldoe aan de
gesloten overeenkomst en daarnaast weigert te betalen voor diensten die conform afspraak zijn
en worden geleverd. Deze opschorting betekent dat de vloer gepland voor komende week vrijdag
niet wordt gestort.
(…)
6. Hoe verder?
Op dit moment heb ik mijn werkzaamheden opgeschort omdat wij van mening verschillen welke
afspraken wij met elkaar hebben. Het is dus van essentieel belang weer op een lijn te komen om
geen vertraging in de bouw op te lopen. Ik zou daarom een spoedoverleg willen inplannen waarbij
ik het geen probleem vind dat u zich laat vergezellen door een adviseur en/of jurist.
Vriendelijk verzoek ik u een aantal data en tijdstippen te noemen zodat ik daaruit kan kiezen.
2.13.
Bij brief van 7 maart 2025 heeft [gedaagde] [eiser] het volgende bericht:
Bij brief van 20 februari 2025 reageerde ik -op uw verzoek- formeel op geuite bezwaren en gestelde eisen. Ik heb mijn werkzaamheden moeten opschorten omdat wij van mening verschillen welke afspraken tussen ons gelden.
Ik riep u op een spoedoverleg in te plannen waarbij ik het geen probleem vond dat u zich zou laten
vergezellen door een adviseur en/of jurist. Daartoe verzocht ik u een aantal data en tijdstippen te
noemen zodat ik daaruit kon kiezen. Van donderdag 27 februari tot donderdag 6 maart zouden wij
in verband met carnaval een week vakantie vieren.
Het is inmiddels 7 maart 2025 maar u heeft niet gereageerd noch enig teken van leven gegeven. Ik
wijs u er uitdrukkelijk op dat ik mijn werkzaamheden heb opgeschort en dat er dus ook niet aan
uw woning wordt gewerkt.
2.14.
Bij brief van 17 maart 2025 heeft [eiser] bij monde van zijn advocaat [gedaagde] gesommeerd om de werkzaamheden te hervatten en verzocht om verstrekking van de projectadministratie en de reeds ingediende facturen te herzien en aan te passen conform de oorspronkelijke stelposten en de werkelijke kosten. Tot slot stelt hij [gedaagde] aansprakelijk voor de schade als gevolg van de stillegging van de werkzaamheden.
2.15.
De termijnfacturen 24 (factuur van 14 februari 2025), 25 (factuur van 21 februari 2025) en 26 (factuur van 28 februari 2025) met een totale waarde van € 90.750,00 inclusief btw heeft [eiser] onbetaald gelaten. Tot op heden heeft [eiser] de facturen 1 tot en met 23 met een waarde van € 605.000,00 inclusief btw, waarvan € 135.894 inclusief btw (€ 112.309,37 exclusief btw) aan kosten voor de werkzaamheden door [bedrijf 2] , voldaan.
2.16.
Vervolgens is [eiser] het onderhavige kort geding gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis het aangenomen werk te hervatten en die tot aan eindoplevering hervat te houden en in een continue bouwstroom te voltooien, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, met een maximum van
€ 500.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet;
II. [gedaagde] veroordeelt om uiterlijk twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de reeds ingediende facturen te herzien en aan te passen conform de oorspronkelijke stelposten en werkelijke kosten, en de herziene versies aan [eiser] te overleggen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, dan wel door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet;
III. [gedaagde] veroordeelt om uiterlijk twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis afschriften van de volgende bewijsstukken te verstrekken en daarin aan te geven wat onder de stelposten valt:
a. alle netto inkoopfacturen van onderaannemer [bedrijf 2] ,
b. alle netto inkoopfacturen van materiaal van onderaannemer [bedrijf 2] ;
c. alle afgetekende uren-werkbonnen van haar werknemers;
op straffe van een dwangsom van €250,00 per dag, met een maximum van
€25.000,00, dan wel door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen
dwangsommodaliteiten, voor elke dag of deel daarvan dat zij niet voldoet;
IV. bepaalt dat een onafhankelijk deskundige wordt benoemd die voorafgaand aan de hervatting een inspectie van de huidige stand van de bouw opmaakt en vervolgens het bouwproces vanaf hervatting tot aan oplevering zal bewaken waarbij de kosten gelijkelijk over partijen dient te worden verdeeld;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De kern van het geschil
4.1.
Partijen hebben op 25 maart 2024 een aannemingsovereenkomst gesloten. [eiser] , opdrachtgever, heeft [gedaagde] , aannemer, in een e-mail van 18 februari 2025 laten weten de facturen niet meer te zullen voldoen indien daarin kosten van onderaannemer [bedrijf 2] zijn opgenomen en de offerte van [bedrijf 2] op akkoord zou blijven staan. Volgens [eiser] is immers tussen partijen -conform de offerte van 22 maart 2024- voor de installatiestelposten een richtprijs van € 44.300,00 exclusief btw overeengekomen. Hij voert verder aan dat hij niet heeft ingestemd met de uitbesteding van deze installatiewerkzaamheden aan [bedrijf 2] en evenmin met de kosten van [bedrijf 2] die het hiervoor genoemde bedrag fors overschrijden. [gedaagde] heeft als gevolg van de e-mail van 18 februari 2025 de werkzaamheden stilgelegd en [eiser] verzocht om in gesprek te gaan. Zij voert aan dat het voorafgaand aan de ondertekening van de offerte voor partijen duidelijk was dat ten aanzien van de installaties het een en ander nog moest worden uitgewerkt en dat ook na ondertekening van de offerte op verzoek van [eiser] wijzigingen in het werk zijn aangebracht. Volgens [gedaagde] zijn deze wijzigingen ook altijd tijdens bouwvergaderingen besproken, werd [eiser] daarbij begeleid door zijn adviseurs van [bedrijf 1] en heeft [eiser] op alle wijzingen alsmede aan de uitbesteding van de installatiewerkzaamheden aan [bedrijf 2] akkoord gegeven. Verder voert [gedaagde] aan dat volgens haar het probleem met name zit in de miscommunicatie en de weigering van [eiser] om met haar in gesprek te gaan.
Spoedeisend belang
4.2.
Niet weersproken is dat de bouwplaats op dit moment onbeheerd is. Nu de werkzaamheden door [gedaagde] sinds 20 februari 2025 zijn stilgelegd is daarmee het spoedeisend belang van de vorderingen gegeven.
Vordering I
4.3.
[eiser] legt aan zijn eerste vordering het volgende ten grondslag. Er is sprake van een onbevoegde opschorting door [gedaagde] omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:52 BW. Allereerst was er ten tijde van de opschorting geen sprake van een opeisbare vordering, nu de betaaltermijn van 14 dagen nog niet was verstreken. Daarnaast ontbreekt de noodzakelijke samenhang tussen de vordering die [gedaagde] meent te hebben en de rest van de werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd. [eiser] heeft immers geen toestemming gegeven voor de uitbesteding van de installatiewerkzaamheden aan [bedrijf 2] en evenmin aan de kosten die [bedrijf 2] in rekening brengt. De schorsing van de volledige werkzaamheden vanwege het niet willen betalen van de facturen van [bedrijf 2] is dus niet gerechtvaardigd. Ten derde geldt dat de schorsing niet proportioneel is. De kosten voor de reeds verrichte werkzaamheden zijn immers grotendeels voldaan en bovendien geldt dat [eiser] in zijn brief van 18 februari 2025 de betalingen voorwaardelijk heeft opgeschort. Ook is sprake van misbruik van de situatie gemaakt omdat [gedaagde] bij schrijven van 20 februari 2025, zonder voorafgaande ingebrekestelling, bericht de werkzaamheden te zullen opschorten terwijl onder meer de geplande storting van de vloer doorgang had kunnen vinden omdat dit niets te maken heeft met de discussie over [bedrijf 2] . Ook is niet voldaan aan artikel 11 lid 4 AVA omdat geen sprake is van een schriftelijke aankondiging voorafgaand aan de opschorting.
4.4.
De voorzieningenrechter komt voorshands tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] haar werkzaamheden bevoegdelijk heeft opschort. Daartoe is het hiernavolgende redengevend.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:52 lid 1 BW bevoegd is de nakoming van haar verbintenis op te schorten tot voldoening van haar vordering plaatsvindt, indien zij een opeisbare vordering heeft op [eiser] en tussen die vordering en haar verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
4.6.
Uit de e-mail van 25 maart 2024 blijkt afdoende dat ten tijde van de ondertekening van de offerte van 22 maart 2024 ten aanzien van de installatiewerkzaamheden nog het een en ander moest worden uitgewerkt en dat dus ook het daarin opgenomen bedrag van € 44.300,00 tussen partijen niet bindend is overeengekomen. Volgens [gedaagde] heeft [bedrijf 2] [eiser] voorafgaand aan de ondertekening van de offerte afgeraden om voor de koeling van zijn villa een grondgebonden warmtepomp te gebruiken, zoals aanvankelijk door zijn architect was voorgesteld en begroot in de offerte van 22 maart 2024. Partijen zouden volgens [gedaagde] in samenspraak met [bedrijf 2] en [bedrijf 1] uiteindelijk hebben gekozen voor een andere installatie, namelijk de “Installer”. Dit standpunt van [gedaagde] vindt bevestiging in de e-mail van 25 maart 2024 waarin wordt gesproken over een installatievergadering waarbij de installateur aanwezig was. Uit deze e-mail volgt verder dat de installateur wilde voorkomen dat hij eerst vele uren zou besteden aan de ontwikkeling van dit nieuwe installatieconcept alsmede aan een gedetailleerde offerte en vervolgens het risico zou lopen dat [eiser] de opdracht niet aan [gedaagde] zou verstrekken. Partijen hebben daarom besloten de offerte van 22 maart 2024 alvast te ondertekenen
‘omdat het nuttig is voor partijen om een getekende overeenkomst te hebben, zodat het voor iedereen duidelijk is dat partijen samen verder willen gaan’. [eiser] heeft hierop expliciet bij e-mail van 25 maart 2024 een akkoord gegeven, zie onder 2.6, en de offerte ondertekend. In dat verband is van belang dat deze e-mail in het Engels is opgesteld, vaststaat dat [eiser] de Engelse taal beheerst en bij deze e-mail eveneens zijn adviseurs van [bedrijf 1] zijn betrokken.
4.7.
Daar komt bij dat uit de e-mail van [gedaagde] van 6 juni 2024 aan [eiser] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , zie onder 2.7, volgt dat de opdracht aan [bedrijf 2] ‘conform afspraak’ is verstrekt en dat de offerte nog moest worden uitgewerkt. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] of zijn adviseur naar aanleiding van deze e-mail aan [gedaagde] hebben laten weten dat er geen akkoord is voor deze opdracht aan [bedrijf 2] dan wel dat partijen zijn gebonden aan het overeengekomen bedrag van € 44.300,00 zoals opgenomen in de offerte. Ook heeft [eiser] de eerste 23 facturen, waarin ook kosten van [bedrijf 2] zijn opgenomen, zonder protest voldaan en volgt uit de e-mail van 25 november 2024, zie onder 2.9 en 2.10, dat er na ondertekening van de offerte nog planwijzigingen hebben plaatsgevonden.
4.8.
Gelet op de standpunten van partijen over en weer kan binnen het bestek van deze procedure niet in voldoende mate worden vastgesteld wat zij na ondertekening van de offerte nader zijn overeengekomen. In ieder geval kan, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.6 en 4.7, niet de offerte van 22 maart 2024 als uitgangspunt worden genomen. In het licht van het voorgaande acht de voorzieningenrechter van belang dat niet is weersproken dat [gedaagde] [eiser] voorafgaand aan de stillegging van haar werkzaamheden en meermaals daarna heeft verzocht om in gesprek te gaan omdat onduidelijkheid is ontstaan over wat tussen partijen is overeengekomen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd erkend dat hij niet op deze verzoeken van [gedaagde] is ingegaan. Dit had echter gelet op het voorgaande wel op zijn weg gelegen. Onder deze omstandigheden komt de e-mail van 18 februari 2025 van [eiser] in feite neer op een onvoorwaardelijke opschorting. [gedaagde] heeft uit deze e-mail dan ook redelijkerwijs mogen afleiden dat [eiser] in de nakoming van zijn verbintenis, namelijk de betaling van facturen met een totale waarde van € 90.750,00, zal tekortschieten en was daarom op grond van artikel 6:80 sub b BW bevoegd vóór het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen haar werkzaamheden op te schorten. Van [gedaagde] kan bovendien niet worden verlangd verder te bouwen als onduidelijk is wat tussen partijen is overeengekomen. Gelet op het voorgaande is evenmin gebleken dat sprake is van onvoldoende samenhang tussen de vordering en de verbintenis. Op basis van de totale waarde van de facturen en de opstelling van [eiser] acht de voorzieningenrechter de opschorting ook gerechtvaardigd. Tot slot heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat zij middels haar brief van 20 februari 2025 heeft voldaan aan artikel 11 lid 4 AVA 2013.
4.9.
Vordering I zal daarom worden afgewezen.
Vordering II, III en IV
4.10.
Gelet op het hiervoor overwogene is niet aannemelijk geworden dat de facturen van [gedaagde] in overeenstemming moeten zijn met de kosten en stelposten zoals opgenomen in de offerte. Vordering II zal daarom eveneens worden afgewezen. Ten aanzien van vordering III geldt dat de gegevens zich in de macht van [bedrijf 2] bevinden en laatstgenoemde geen partij is in deze procedure. [gedaagde] heeft ook verklaard niet over deze gegevens te beschikken zodat ook deze vordering voor afwijzing gereed ligt. Nu hervatting van de werkzaamheden door [gedaagde] nog niet aan de orde is, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor toewijzing van de vordering IV.
De slotsom
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van AKX worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.