ECLI:NL:RBGEL:2025:5336

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
ARN 25_395
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning bijstand met terugwerkende kracht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [plaats], verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 31 december 2023. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk heeft echter de bijstandsaanvraag van eiser pas goedgekeurd vanaf 22 januari 2024. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft geweigerd om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand eerder dan de datum van aanvraag wordt toegekend. Eiser heeft niet aangetoond dat hij eerder een aanvraag heeft ingediend of dat hij actie heeft ondernomen die tot een eerdere aanvraag had moeten leiden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter mr. Y. Rikken, in aanwezigheid van griffier K. van Gijtenbeek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, het college
(gemachtigde: mr. P.M. Brands).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het college om aan eiser bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht. Eiser heeft verzocht om bijstand. De aanvraag van eiser om bijstand is toegekend vanaf 22 januari 2024. Eiser heeft echter verzocht om aan hem bijstand toe te kennen met ingang van 31 december 2023. Eiser is het er niet mee eens dat het college hem bijstand heeft toegekend met ingang van 22 januari 2024. Aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd beoordeelt de rechtbank de weigering van het college om aan eiser bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat college terecht heeft geweigerd om eiser bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht. Het college heeft namelijk voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden om aan eiser bijstand toe te kennen met ingang van een eerdere datum dan waarop hij zich heeft gemeld.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 schetst de rechtbank het toetsingskader. Daarna behandelt de rechtbank aan de hand van het toetsingskader de beroepsgrond die eiser heeft aangevoerd. De rechtbank eindigt met de conclusie en de gevolgen die deze conclusie voor eiser heeft.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft zich op 22 januari 2024 gemeld voor bijstand. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 27 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat eiser de benodigde gegevens niet op tijd heeft ingeleverd en het college hierdoor geen of te weinig gegevens had om eisers aanvraag te kunnen beoordelen.
2.1.
Op 31 maart 2024 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor bijstand. Met het besluit van 14 mei 2024 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser bijstand toegekend per 31 maart 2024. Bij het bestreden besluit van 11 december 2024 heeft het college eisers bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser bijstand toegekend per 22 januari 2024.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep gevoegd met het beroep van eiser in de zaak met nummer ARN 24/7144 op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. Eiser is, met een bericht van verhindering, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en doet de rechtbank in elke zaak afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek om aanhouding
3. Eiser heeft bij brief van 3 juni 2025 aan de rechtbank verzocht om de beslissing van de rechtbank om zijn verzoek om aanhouding af te wijzen, te heroverwegen. De rechtbank wijst dit verzoek af en overweegt hiertoe als volgt.
3.1.
Op 22 januari 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2024. Hij heeft daarbij vermeld dat hij op dat moment bezig is met de gemeente om het op te lossen en dat hij, als hij met de gemeente tot een oplossing komt, hij de zaak terugtrekt. Daarnaast schrijft hij dat als het toch naar de rechter moet, hij contact op zal nemen met een advocaat om hem te ondersteunen.
3.2.
Op 27 februari 2025 heeft de rechtbank eiser een brief gestuurd waarin aan eiser de mogelijkheid wordt geboden een advocaat te benaderen en desgewenst aanvullende gronden in te dienen. Eiser kreeg voor het benaderen van een advocaat twee weken de tijd en voor het aanvullen van de gronden vier weken.
3.3.
Op 24 maart 2025 heeft de rechtbank nieuwe stukken doorgestuurd aan eiser. In deze brief wordt eiser nogmaals gewezen op de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen.
3.4.
Op 4 april 2025 heeft eiser met de rechtbank gebeld. Kort gezegd heeft hij in dit telefoongesprek aangegeven dat hij heel wat vragen had en dat hij veel dingen in de brieven niet heeft begrepen. Hij had nog geen advocaat, maar wilde dat nog wel gaan regelen.
3.5.
Op 6 april 2025 heeft eiser een e-mail aan de rechtbank gestuurd, waarin hij zegt dat hij de brief van 27 februari 2025 nooit heeft ontvangen. Hij geeft verder aan dat hij eerst nog probeert het met de gemeente op te lossen en dat hij, als hij er niet uitkomt, gebruik gaat maken van juridische bijstand of dat hij zelf een advocaat regelt.
3.6.
Op 9 april 2025 wordt eiser uitgenodigd voor de zitting van 19 mei 2025.
3.7.
Eiser heeft vervolgens op 16 april om aanhouding van zijn zaak verzocht, omdat hij denkt er met de gemeente uit te kunnen komen.
3.8.
De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 22 april 2025 toegewezen en in diezelfde brief aan eiser medegedeeld dat de rechtbank van plan is om de zaak op 4 juni 2025 in de ochtend te behandelen. Eiser kreeg een week de tijd om, als hij op die datum verhinderd zou zijn, gemotiveerd aan te geven waarom hij verhinderd is en op welke data hij in de periode van twee weken voor en acht weken na de voorgestelde zittingsdatum verhinderd is.
3.9.
Op deze brief is geen reactie gekomen.
3.10.
Bij brief van 13 mei 2025 is aan eiser de definitieve uitnodiging voor 4 juni 2025 toegezonden.
3.11.
Bij brief van 29 mei 2025 heeft eiser een verzoek om uitstel gedaan, omdat hij nog steeds bezig is het met de gemeente op te lossen. Daarnaast zegt hij dat hij op 31 mei 2025 voor een lange periode (mogelijk langer dan zes maanden) naar het buitenland gaat. Hij verzoekt daarom om de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden.
3.12.
Bij brief van 30 mei 2025 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen, omdat eisers verzoek te laat is ingediend en omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
3.13
Op 3 juni 2025 om 11:41 uur heeft eiser opnieuw een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting gedaan.
3.14.
Dit verzoek is door de rechtbank op dezelfde dag afgewezen. In de brief, die ook per e-mail aan eiser is verstuurd, wordt verwezen naar de brief van 30 mei 2025. Daarnaast is iets uitgebreider uitgelegd waarom eisers verzoek is afgewezen. Eisers verzoek is namelijk niet binnen één week na de brief van 22 april 2025 ingediend en de rechtbank moet bij een uitstelverzoek rekening houden met alle betrokken belangen. De belangen van eiser, maar ook die van de gemeente, die (ook) recht heeft op een definitieve beslechting van het geschil en die van de samenleving, die gebaat is bij een tijdige rechtspraak. De rechtbank wijst er verder op dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser er samen met de gemeente uitkomt. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de zaak met zaaknummer ARN 23/7144 (die tegelijkertijd op zitting staat en waarin eiser ook een verzoek om aanhouding heeft gedaan) al heel lang loopt en dat eiser dus ook al lange tijd heeft gehad om de kwestie met de gemeente op te lossen, maar dat dat kennelijk niet gelukt is. De rechtbank wijst eiser er verder op dat eiser zich ter zitting ook kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde (bijvoorbeeld zijn zoon) en dat hij desgewenst digitaal kan deelnemen aan de zitting.
3.15.
Op 3 juni 2025 om 16:02 uur doet eiser (middels zijn zoon) een verzoek om heroverweging van deze beslissing. Kort gezegd geeft hij daarin aan dat hij nooit een brief van 22 april 2025 heeft ontvangen en dat sprake is van aantoonbare miscommunicatie en procedurele onduidelijkheid. Eiser voert aan dat het buiten proportie is om een zitting door te laten gaan terwijl hij al geruime tijd heeft aangegeven dat hij niet kan verschijnen en omdat er een kans bestaat op een minnelijke regeling met de gemeente.
3.16
Ter zitting van 4 juni 2025 heeft de gemachtigde van het college, desgevraagd, verklaard dat bij het college niets bekend is van een overleg tussen eiser en de gemeente over een mogelijke oplossing voor onderhavige zaken. Het college heeft wel contact met eiser, maar dat contact gaat niet over de zaken die op 4 juni 2025 op zitting staan.
3.17.
De rechtbank leidt uit de verklaring van de gemachtigde van het college, in combinatie met de tijd die is verstreken sinds het indienen van het beroep, af dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser met het college tot een andere oplossing komt in onderhavige zaak. De rechtbank ziet hierin dus ook geen reden om alsnog tot aanhouding van de zaak over te gaan. In de omstandigheid dat eiser niet ter zitting kon verschijnen, ziet de rechtbank in dit geval eveneens geen reden om alsnog tot aanhouding over te gaan. Eiser was namelijk niet alleen te laat met zijn verzoek, hij heeft ook zijn verhinderdata niet opgegeven. Bovendien heeft eiser aangegeven dat hij waarschijnlijk langer dan zes maanden in het buitenland zal verblijven. Aanhouding van de zitting zou dus uitstel betekenen van zeer lange duur. Omdat de rechtbank bij een verzoek om aanhouding rekening moet houden met alle betrokken belangen, zoals in de eerdere brief is uitgelegd, wijst de rechtbank het verzoek om heroverweging van het afgewezen uitstelverzoek dan ook af.
Het toetsingskader
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) wordt bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Pw, bijzondere omstandigheden reden kunnen zijn dat het college bijstand toekent met ingang van een eerdere datum dan de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld. Het is aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat in diens situatie sprake is van bijzondere omstandigheden. [1]
4.2.
Van bijzondere omstandigheden kan – onder meer – sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Of in het geval dat is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het bestuursorgaan heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Dat blijkt ook uit vaste rechtspraak. [2]
Heeft het college terecht geweigerd om aan eiser bijstand toe te kennen met ingang van 31 december 2023?
5. Eiser betoogt dat het college hem bijstand had moeten toekennen met ingang van de datum dat hij weer terug was in Nederland, namelijk 31 december 2023. Eiser heeft na zijn terugkomst in Nederland geprobeerd om contact te leggen met de burgemeester, maar dit is niet gelukt. Op 22 januari 2024 heeft hij zich toen gemeld bij de balie van de gemeente.
5.1.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5.2.
Zoals hierboven, onder het toetsingskader, al uiteen is gezet staat in artikel 44, eerste lid, van de Pw dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend. De Participatiewet kent geen uitzonderingen op deze regel. Uit de rechtspraak blijkt echter dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De rechtbank vat het betoog van eiser op als een beroep op bijzondere omstandigheden.
5.3.
Vaststaat dat eiser zich niet eerder dan op 22 januari 2024 heeft gemeld om een aanvraag om bijstand in te dienen. Hij stelt weliswaar dat hij heeft geprobeerd om in contact te komen met de burgemeester, maar deze stelling is niet nader onderbouwd. Nu eiser niet eerder een aanvraag heeft ingediend en ook niet is gebleken dat hij in de periode tussen 31 december 2023 en 22 januari 2024 actie heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden, heeft het college daarin geen bijzondere omstandigheid hoeven zien om af te wijken van het uitgangspunt dat bijstand niet wordt verstrekt over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Nu ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, heeft het college naar het verzoek van eiser om bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Rikken, rechter, in aanwezigheid van K. van Gijtenbeek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 44 Toekenning
1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
2. De belanghebbende heeft zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn geregistreerd, en:
a. indien artikel 41, vierde lid, van toepassing is: hij door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op de hoogte is gesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en de inhoud van artikel 41;
indien artikel 41, vierde lid, niet van toepassing is: hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, eerste of derde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, tweede lid.
3. Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
4. Bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand voor zover dat ziet op personen van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar, wordt, in een bijlage, een plan van aanpak opgenomen als bedoeld in artikel 44a.

Voetnoten

1.CRvB 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2640.
2.CRvB 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690 en CRvB 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2640.