ECLI:NL:RBGEL:2025:5467

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/05/415538 / HA ZA 23-75
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding als gevolg van levering van een defecte revisiemotor

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser [eiser] een schadevergoeding gevorderd van gedaagde [gedaagde] wegens de levering van een defecte revisiemotor. De rechtbank heeft op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de feiten en de procedure zijn besproken. Eiser heeft gesteld dat de revisiemotor gebreken vertoonde direct na de levering en dat deze gebreken niet zijn verholpen, ondanks herstelpogingen door gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade die eiser heeft geleden als gevolg van deze gebreken door gedaagde moet worden vergoed. Eiser heeft zijn oorspronkelijke schadevordering verminderd en de rechtbank heeft de schade begroot op basis van de bewijsregels van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechter bevoegd is om de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de schade van eiser vastgesteld op € 12.095,78, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 1.008,32 toegewezen. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn begroot op € 4.748,86. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/415538 / HA ZA 23-75 / 943/871
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.P. Kant,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[bedrijf 1]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. K. Megens-van Mierlo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 februari 2025
- de akte (tevens vermindering van eis) van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Na ontvangst van de (antwoord)aktes is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In een eerder tussenvonnis van 22 november 2023 is overwogen dat [gedaagde] heeft erkend dat de revisiemotor die [eiser] van haar heeft gekocht, direct na eerste levering gebreken vertoonde en ook nadat deze door [gedaagde] was hersteld en door [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opnieuw was ingebouwd [1] . De schade die [eiser] als gevolg van deze gebreken heeft geleden, moet door [gedaagde] worden vergoed. [2] Verder is na bewijslevering
en -waardering in het tussenvonnis van 19 februari 2025 geoordeeld dat de revisiemotor ook bij de (laatste) aflevering door [gedaagde] op 10 juni 2022, niet aan de koopovereenkomst beantwoordde. [3] De schade die [eiser] hierdoor heeft geleden, komt eveneens voor vergoeding in aanmerking. [4] De (hoogte van de) schade waarvan [eiser] vergoeding vordert, wordt door [gedaagde] betwist. Partijen zijn bij laatstgenoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de schade.
2.2.
Bij akte heeft [eiser] zijn oorspronkelijke schadevordering van € 26.664,42 verminderd tot € 26.325,42 [5] . Dit bedrag bestaat uit de factuur van [bedrijf 2] van 17 maart 2022 voor een bedrag van € 3.578,31 inclusief btw, alsmede de factuur van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) van 19 december 2022 voor een bedrag van € 23.086,11, behoudens de daarop vermelde post ‘terugbetaling commissie’ van € 339,00, zodat op die factuur een bedrag van € 22.747,11 inclusief btw resteert. [gedaagde] heeft bij antwoordakte gereageerd.
2.3.
Uitgangspunt is dat over het bestaan en de omvang van de schade de gewone bewijsregels gelden maar dat de rechter ingevolge artikel 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is of de schade moet schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. [6] Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv vloeit voort dat de stelplicht en bewijslast van (de omvang van) de schade op de benadeelde rusten. Daarbij geldt dat aan de stellingen en het bewijs op dit punt onder omstandigheden - bijvoorbeeld voor wat betreft het bewijs van de hypothetische situatie - geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld.
2.4.
Hieronder zullen de facturen waarmee [eiser] zijn vordering onderbouwt afzonderlijk worden behandeld. De genoemde bedragen zijn exclusief btw, tenzij uitdrukkelijk is vermeld dat deze inclusief btw zijn.
Factuur van [bedrijf 2] van 17 maart 2022 (€ 3.578,31 inclusief btw)
2.5.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van de gebrekkige revisiemotor van [gedaagde] twee keer (inbouw)kosten heeft gemaakt, welke kosten volgens hem één keer door [gedaagde] vergoed moeten worden. [7] [gedaagde] betwist dat [eiser] twee keer voor het inbouwen van de revisiemotor heeft betaald. Daarbij voert [gedaagde] allereerst aan dat [eiser] geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de factuur van [bedrijf 2] heeft betaald. [8] Dit verweer slaagt niet. Bewijs van betaling is voor de vraag of schade is geleden, niet vereist. Zelfs als [eiser] de factuur nog niet heeft betaald, heeft [eiser] gelet op de ontvangen factuur een schuld aan [bedrijf 2] en een schuld is (vermogens)schade.
2.6.
Ook voert [gedaagde] aan dat zij met [bedrijf 2] zou hebben afgesproken dat zij niets zou hoeven te betalen voor het opnieuw in- en uitbouwen van de motor. Volgens [gedaagde] zou [bedrijf 2] deze kosten voor eigen rekening nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gestelde afspraak niet relevant. Zelfs als [gedaagde] deze afspraak met [bedrijf 2] heeft gemaakt, volgt daaruit niet zonder meer dat [eiser] [bedrijf 2] niet zou moeten betalen. Het is niet gesteld of gebleken dat [eiser] deze afspraak heeft gemaakt dan wel hiervan op de hoogte was. [eiser] heeft van [bedrijf 2] een factuur gekregen die hij moet betalen. Deze kosten kunnen voor [eiser] schade zijn als gevolg van de gebrekkige revisiemotor (zie vanaf rov. 2.7.). Als [gedaagde] meent dat het in strijd is met haar afspraak met [bedrijf 2] als zij een bedrag op deze factuur aan [eiser] moet voldoen, kan [gedaagde] [bedrijf 2] hierop aanspreken.
2.7.
[gedaagde] betwist de omvang van de schade. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] als gevolg van de gebrekkige revisiemotor schade kan hebben geleden voor zover het gaat om extra kosten bovenop de gebruikelijke inbouwkosten van een revisiemotor. Immers, [eiser] heeft bij [gedaagde] een kale revisiemotor gekocht en moest deze zelf (laten) inbouwen. Daarmee komen de gebruikelijke inbouwkosten voor eigen rekening van [eiser] . Alleen voor zover [eiser] als gevolg van de gebreken aan de revisiemotor bovenop de gebruikelijke inbouwkosten extra kosten heeft moeten maken, is dit schade. [eiser] stelt dat hij twee keer inbouwkosten heeft moeten maken en dat de factuur van [bedrijf 2] ziet op het opnieuw inbouwen van de motor [9] . [gedaagde] brengt hier tegenin (a) dat de motor de eerste keer maar half was ingebouwd [10] zodat de eerste rekening van [bedrijf 2] lager moet zijn geweest dan de gebruikelijke inbouwkosten en (b) dat op de factuur van [bedrijf 2] een aantal posten staan die horen bij het inbouwen van een revisiemotor en die bij het voor de tweede keer inbouwen van de motor niet opnieuw hoeven te worden gemaakt. Hierover is tijdens de mondelinge behandeling het debat gevoerd. [11] Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om hier in zijn akte nader op in te gaan en inzicht te geven in de eerste rekening die hij van [bedrijf 2] heeft gehad, bijvoorbeeld door deze rekening te overleggen. Dit heeft [eiser] niet gedaan. Omdat [eiser] zijn schade, ondanks de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , niet nader heeft onderbouwd, kan de rechtbank de schade van [eiser] niet nauwkeurig vaststellen en zal zij deze schatten. De vraag die de rechtbank daarbij moet beantwoorden is of [eiser] in eerste instantie gebruikelijke inbouwkosten heeft bespaard, zoals [gedaagde] betoogt. Zo ja, dan strekt deze besparing in mindering op de factuur van [bedrijf 2] waar [eiser] thans betaling van vordert.
2.8.
De rechtbank heeft aanknopingspunten om aan te nemen dat de gebruikelijke kosten voor het inbouwen van een revisiemotor circa € 3.500,00 inclusief btw bedragen. Immers, uit het hiervoor weergegeven betoog van [eiser] volgt dat hij een dergelijk bedrag twee keer aan [bedrijf 2] heeft moeten betalen en tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de factuur van [bedrijf 2] van 17 maart 2022 ‘een normaal bedrag’ is voor het plaatsen van een revisiemotor. [12] Daar komt bij dat ook uit de antwoordakte van [gedaagde] volgt dat circa € 1.500,00 exclusief btw voor arbeidsuren redelijk is. [13] Ook ziet de rechtbank aanknopingspunten om aan te nemen dat de eerste factuur van [bedrijf 2] lager zal zijn geweest dan € 3.500,00 inclusief btw. [eiser] heeft in zijn akte immers bevestigd [14] dat [bedrijf 2] de motor eerst deels heeft ingebouwd (a). Verder heeft [eiser] de stelling van [gedaagde] dat op de factuur een aantal posten staan vermeld die bij het voor de tweede keer inbouwen van een motor niet opnieuw hoeven te worden gemaakt (b), niet weersproken. Volgens [gedaagde] gaat het om gebruikelijke (aanbouw)onderdelen [15] en werkzaamheden bij het inbouwen van een revisiemotor die neerkomen op een bedrag van € 452,73 inclusief btw [16] . [eiser] heeft niet gesteld, en dit is ook niet gebleken, dat deze kosten reeds met een eerdere factuur van [bedrijf 2] bij hem in rekening zijn gebracht. Daarmee komt niet vast te staan dat [eiser] deze kosten twee keer heeft betaald.
2.9.
Gelet op deze aanknopingspunten neemt de rechtbank aan dat de eerste factuur van [bedrijf 2] aan [eiser] voor het deels inbouwen van de motor circa € 1.500,00 inclusief btw zal zijn geweest, te weten de helft van € 3.578,31 -/- € 452,73 -/- € 111,80 [17] ). Daarmee heeft [eiser] op de gebruikelijke kosten voor het inbouwen van de revisiemotor circa € 2.000,00 inclusief btw bespaard (€ 3.500,00 -/- € 1.500,00). Deze besparing van € 2.000,00 inclusief btw op de gebruikelijk inbouwkosten strekt dus in mindering op de factuur van [bedrijf 2] van 17 maart 2023. Daarmee schat de rechtbank de schade van [eiser] ten aanzien van de extra kosten die [eiser] aan [bedrijf 2] moet betalen voor het twee keer inbouwen van de revisiemotor op circa € 1.500,00 inclusief btw (€ 3.466,51 [18] -/- € 2.000,00).
2.10.
Naast deze schadevergoeding van € 1.500,00 inclusief btw zal op de factuur van [bedrijf 2] van 17 maart 2023 ook het bedrag van € 111,80 inclusief btw voor de ‘pakking voorplaat’ worden toegewezen omdat [gedaagde] heeft erkend dat deze kosten voor [eiser] schade zijn.
Factuur van [bedrijf 3] van 19 december 2022 (€ 23.086,11 inclusief btw)
2.11.
[eiser] vordert vergoeding van een deel van de factuur van [bedrijf 3] , te weten een bedrag van € 22.747,11 inclusief btw. Hoewel [gedaagde] ook hier allereerst betwist dat [eiser] schade heeft geleden omdat geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] de factuur van [bedrijf 3] heeft voldaan, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Zoals hiervoor is overwogen (rov. 2.5.) kan ook een schuld van [eiser] aan [bedrijf 3] (vermogens)schade zijn.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [bedrijf 3] in feite een schadeclaim is [bedrijf 3] op [eiser] . [eiser] heeft de auto tegen een zekere inruilwaarde bij [bedrijf 3] ingeruild. De motor van de auto bleek gebrekkig waardoor [bedrijf 3] schade heeft geleden welke schade [bedrijf 3] op [eiser] wil verhalen. Zo verhaalt [bedrijf 3] bij [eiser] kosten voor het halen en brengen van de auto naar diverse locaties (€ 211,60 + € 258,10), het laten stellen van een diagnose door [bedrijf 4] en [bedrijf 5] (€ 354,75 + € 590,00), het (laten) plaatsen van een deugdelijke revisiemotor (€ 7.250,00), het weer verkoopbaar maken van de auto die vervuild was en onderdelen miste (€ 750,00 + € 817,03), voor vervangend vervoer gedurende een periode van drie maanden (€ 5.762,00) en brengt [bedrijf 3] een gemiste opbrengst bij [eiser] in rekening omdat de auto minder waard zou zijn geworden (€ 3.395,00). [19]
2.13.
Het is niet in geschil dat [eiser] aansprakelijk kan zijn voor bepaalde schade van [bedrijf 3] aangezien op hem de verplichting rustte om bij [bedrijf 3] een auto met een deugdelijke motor in te ruilen. De vraag is echter welke posten van de factuur van [bedrijf 3] schade zijn die [eiser] lijdt als gevolg van de verplichting waarin [gedaagde] is tekortgeschoten, te weten het leveren van een deugdelijke revisiemotor (artikel 7:24 BW en artikel 6:74 BW). Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van [gedaagde] berust, te weten het leveren van de gebrekkige revisiemotor, dat de schade, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis aan [gedaagde] kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor de kosten die [bedrijf 3] heeft moeten maken om de auto alsnog van een deugdelijke motor te voorzien. Het gaat dan om de post ‘
Motor geplaatst [bedrijf 6]’ van € 7.250,00. Daarbij overweegt de rechtbank dat [eiser] onweersproken heeft toegelicht dat deze post ziet op zowel de aanschaf van een andere revisiemotor als het inbouwen daarvan. [eiser] heeft toegelicht dat de vervangende revisiemotor qua aanschafbedrag vergelijkbaar is met de revisiemotor die hij bij [gedaagde] heeft gekocht voor € 3.750,00 inclusief btw. [20] Daarvan uitgaande ziet een bedrag van € 3.500,00 inclusief btw op het inbouwen van de motor [21] . Omdat dit bedrag overeenkomt met de eerder genoemde bedragen voor het inbouwen van een revisiemotor (zie rov. 2.8.), begroot de rechtbank de schade van [eiser] voor het alsnog (laten) plaatsen van een deugdelijke revisiemotor op € 7.250,00.
2.14.
Ook de kosten die [bedrijf 3] heeft moeten maken om de diagnose te laten stellen dat de auto was voorzien van een gebrekkige revisiemotor (€ 354,75 + € 590,00), komen voor vergoeding in aanmerking. [eiser] stelt onweersproken dat deze kosten noodzakelijk waren om vast te stellen waarom de revisiemotor van [gedaagde] het had begeven nadat deze slechts korte tijd in gebruik was geweest. Omdat is komen vast te staan dat de door [gedaagde] geleverde revisiemotor gebrekkig was [22] , komen deze kosten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking (artikel 6:96 lid 2 onder b BW).
2.15.
Ook de door [bedrijf 3] gemaakte haal- en brengkosten die met het laten stellen van een diagnose en het laten plaatsen van de vervangende revisiemotor gemoeid zijn (€ 211,60 + € 258,10), zijn schade van [eiser] als gevolg van de door [gedaagde] geleverde gebrekkige revisiemotor. Daarbij overweegt de rechtbank dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behadeling heeft erkend dat deze kosten schade zijn. [23] Daar doet niet aan af dat [gedaagde] later in haar antwoordakte constateert dat een vergoeding van € 0,50 per km volgens haar een te hoge vergoeding is. [24]
2.16.
De overige posten op de schadefactuur van [bedrijf 3] , komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de post ‘
Audi wrap verwijderen vanwege enorme vetplekken en compleet poetsen’ voor € 750,00 komt niet vast te staan dat dit kosten zijn die [bedrijf 3] dan wel [eiser] heeft moeten maken als gevolg van de door [gedaagde] geleverde gebrekkige revisiemotor. Daarbij komt dat [eiser] heeft verklaard dat hij de auto op 10 juni 2022 niet heeft gezien en dus niet weet of deze schoongemaakt moest worden, als ook dat [bedrijf 3] dat toen had moeten melden. [25] Het is niet gesteld of gebleken dat [bedrijf 3] dit toen heeft gedaan. [bedrijf 3] heeft deze kosten eerst bij [eiser] in rekening gebracht nadat [bedrijf 3] de auto aan een derde had verkocht en die koop vanwege de gebrekkige motor was ontbonden. Gelet op deze omstandigheden komt niet vast te staan dat deze door [bedrijf 3] opgevoerde kosten het gevolg zijn van de door [gedaagde] geleverde gebrekkige motor. Ditzelfde geldt voor de post ‘
Verschillende missende onderdelen en kosten klaarmaken (zie facturen)’ voor € 817,03. Ook de posten ‘
10% reserveringskosten na moeilijkere verkoop qua dieselauto’s na terugname auto van klant vanwege de tijd en het vertrouwen’ voor een bedrag van € 3.395,00 en ‘
Verhuur Mercedes S350 d 18-9 t/m 6-12-2022 a 7300 KM’ voor € 5.762,00 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit zijn posten die naar hun aard voor rekening komen van [bedrijf 3] als eigenaar en verkoper van de auto. Zij staan daarmee in een te ver verwijderd verband met de gedraging van [gedaagde] waarop haar aansprakelijkheid rust, te weten het leveren van een gebrekkige revisiemotor aan [eiser] . Daarbij overweegt de rechtbank dat [eiser] met het overleggen van de verkoopfactuur van [bedrijf 3] van 22 augustus 2022 (voor € 33.950,00) en de verkoopfactuur [bedrijf 3] van 25 juli 2023 (voor € 29.500,00) ook onvoldoende heeft onderbouwd dat de voor [bedrijf 3] verstreken tijd tot het opnieuw kunnen verkopen van de auto volledig te wijten is aan de door [gedaagde] geleverde gebrekkige revisiemotor. Uit de factuur van [bedrijf 3] maakt de rechtbank op dat de vervangende motor al in de eerste helft van december 2022 is geplaatst. Het is niet gesteld of gebleken dat de auto toen al minder waard was. De verkoopfactuur van ruim een half jaar later is daartoe niet voldoende.
2.17.
Gelet hierop begroot de rechtbank de schade van [eiser] voor wat betreft de factuur van [bedrijf 3] op € 10.483,98 inclusief btw [26] . Tezamen met de geschatte schade als gevolg van de factuur van [bedrijf 2] (€ 1.500,00 inclusief btw en € 111,80 inclusief btw), begroot de rechtbank de totale schade van [eiser] als gevolg van de door [gedaagde] geleverde gebrekkige revisiemotor op € 12.095,78. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde en niet betwiste wettelijke rente vanaf 14 februari 2023 (datum dagvaarding).
2.18.
[eiser] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. [eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en dit zijn redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van € 1.008,32 aan buitengerechtelijke kosten, die de wettelijke tarieven niet overstijgt, dan ook toewijzen.
2.19.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,86
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
3.144,00
(4 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.748,86
2.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 12.095,78, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 14 februari 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.008,32 aan buitengerechtelijke kosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.748,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
871

Voetnoten

1.Tussenvonnis 22 november 2023, rov. 4.5.
2.Tussenvonnis 22 november 2023, rov. 4.16.
3.Tussenvonnis 19 februari 2025, rov. 2.10.
4.Tussenvonnis 22 november 2023, rov. 4.17 en tussenvonnis 19 februari 2025, rov. 2.12.
5.Akte (tevens vermindering van eis) 3.3 en 4
6.Vgl. Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1842 (rov. 3.2) en Hoge Raad 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1435 (rov. 4.1.2) en Hoge Raad 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4364 (rov. 7.3)
7.(uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 11
8.Conclusie van antwoord 23
9.Dagvaarding 2.7.
10.[gedaagde] heeft verklaard (zie het (uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 10) dat de revisiemotor de eerste keer maar ‘half was ingebouwd’ nu ‘het voorfront en de koelers er nog niet op zaten’ en ‘alleen de motor erin hing’
11.(uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 10-11
12.(uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 14
13.Antwoordakte 12 + 13
14.Akte (tevens vermindering van eis) 2.2
15.Conclusie van antwoord 23, (uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 10 en antwoordakte 5
16.het plaatsen van een pakkingset (€ 87,00), keerring (€ 5,92) en oliefilter (€ 41,24), alsmede het testen van verstuivers (€ 240,00) voor een totaalbedrag van € 452,73 inclusief btw
17.de post ‘pakking voorplaat’ (€ 92,40 vermeerderd met 21% btw) waarvan [gedaagde] erkent dat dit schade voor [eiser] is (zie rechtsoverweging 2.10. hierna)
18.€ 3.578,31 -/- € 111,80
19.Dagvaarding 3.7
20.Akte (tevens vermindering van eis) 3.4
21.€ 7.250,00 -/- € 3.750,00 inclusief btw
22.Tussenvonnis van 19 februari 2025, rov. 2.10.
23.(uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 14
24.Antwoordakte 8.
25.(uitgewerkt) proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 20 juli 2023, pag. 11
26.€ 7.250,00 + € 354,75 + € 590,00 + € 211,60 + € 258,10 = € 8.664,45 vermeerderd met 21% btw