ECLI:NL:RBGEL:2025:5629

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
AWB- 25_2667
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting door burgemeester wegens drugsgerelateerde activiteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Tiel, was het niet eens met het besluit van de burgemeester om zijn woning voor de duur van 2,5 maanden te sluiten vanwege de vondst van drugs en een wapen in de woning van zijn zoon. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, na beoordeling van de gronden die verzoeker had aangevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de grote hoeveelheid aangetroffen drugs en de ernst van de situatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Verzoeker had aangevoerd dat er geen noodzaak was voor sluiting, omdat er sinds de eerste sluiting geen ongeregeldheden waren voorgevallen. De burgemeester had echter voldoende redenen om af te wijken van zijn beleid en de woning te sluiten, gezien de ernst van de situatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van verzoeker, en dat de sluiting evenwichtig was. De uitspraak houdt in dat de burgemeester de woning van verzoeker met ingang van 22 juli 2025 mag sluiten voor de duur van 2,5 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/2667

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de burgemeester van de gemeente Tiel

(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. E.R.A. Franklin).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker aan [locatie] in [plaats] voor de duur van 2,5 maanden te sluiten. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 11 juni 2025 heeft de burgemeester besloten de woning van verzoeker aan [locatie] in [plaats] met ingang van 26 juni 2025 voor de duur van 2,5 maanden te sluiten
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester. Tevens was als tolk aanwezig [persoon A].

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 2 mei 2025 trof de politie de zoon van verzoeker, [persoon B], aan onder verdachte omstandigheden. De politie verdacht de zoon van een drugsgerelateerde ontmoeting. Bij zijn aanhouding zijn meerdere mobiele telefoons en meerdere patronen voor een vuurwapen aangetroffen. Daarbij is geen vuurwapen aangetroffen. Hierop heeft de politie de woning van verzoeker doorzocht. In de Basisregistratie personen stond naast verzoeker ook zijn zoon op dit adres ingeschreven. Bij deze doorzoeking is in de hoek van de zolder een doos aangetroffen met daarin in totaal 7,27 kilogram hennep. Daarnaast heeft de politie 943,36 gram procaïne aangetroffen.
Het is de politie ambtshalve bekend dat procaïne wordt gebruikt als versnijdingmiddel voor cocaïne.
3.1.
In de woning van de moeder, waar de zoon eveneens, verbleef, zijn verder bij een doorzoeking op dezelfde dag 17 briefjes van 10 euro, 7 briefjes van 50 euro en 35 valse biljetten van 50 euro aangetroffen. In de schuur bij deze woning heeft de politie 38 stuks munitie (patronen), 68 gram, vermoedelijk harddrugs, 86 gram, vermoedelijk harddrugs, 200 gram, vermoedelijk harddrugs, meerdere gripzakjes in verschillende maten, verschillende sealbags, mondkapjes en een cocaïnetester. De politie is ambtshalve bekend dat deze goederen worden gebruikt voor het produceren en/of versnijden van verdovende middelen. Verder is een klein, zwartkleurig vuurwapen geladen met patronen aangetroffen, alsmede 193,08 gram cocaïne (identificatie), 8,26 gram calciumsulfaat dihydraat (indicatie) en 54,79 gram levamisol (indicatie).
4. De politie heeft de burgemeester hiervan met bestuurlijke rapportages van 8 mei 2025, 9 juni 2025 en 25 juni 2025 op de hoogte gesteld.
5. De burgemeester heeft in de aangetroffen drugs aanleiding gezien de woning van verzoeker bij besluit van 6 mei 2025 met spoed te sluiten voor de duur van 2 weken. De woning is op 20 mei 2025 om 09:00 uur heropend.
6. De burgemeester heeft in de aangetroffen drugs vervolgens aanleiding gezien de woning met ingang van 26 juni 2025 voor de duur van 2,5 maanden te sluiten. Tegen dit besluit richt zich het verzoek om voorlopige voorziening. Bij besluit van 27 juni 2025 heeft de burgemeester zijn besluit nader onderbouwd. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht richt het bezwaar zich mede tegen het besluit van 27 juni 2025.
7. De burgemeester heeft op de zitting aangegeven de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten, alvorens de woning wordt gesloten. Hierbij heeft hij aangegeven dat hij een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter over zal gaan tot sluiting van de woning als de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester gelet op de in de woning van verzoeker aangetroffen hoeveelheid drugs op zichzelf bevoegd is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
9. Als de burgemeester gebruik wil maken van de bevoegdheid om een woning op grond van de Opiumwet te sluiten, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019 [1] en van 6 juli 2022. [2] Hierbij moet beoordeeld worden of sluiting van de woning in het concrete geval noodzakelijk en evenwichtig is.
Is er noodzaak de woning te sluiten?
10. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910, volgt, wordt aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
11. Verzoeker vindt dat het niet nodig is om de woning te sluiten. Sinds de eerste sluiting hebben zich geen ongeregeldheden voorgedaan. Er is dan ook geen noodzaak om de woning wederom te sluiten. Bovendien is niet gebleken dat er vanuit de woning werd gehandeld, dat de woning bekend stond als drugspand, of dat er loop was naar de woning. De burgemeester had daarom een lichtere maatregel op kunnen leggen.
12. De burgemeester heeft beleid voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet opgesteld. [3] Uitgangspunt is dat in geval van woningen in eigendom van een woningcorporatie in beginsel niet wordt overgegaan tot sluiting van de woning op basis van deze beleidsregels, maar een waarschuwing volgt. Woningcorporaties en gemeente hebben een bijzondere verantwoordelijkheid op grond van de Huisvestingswet waardoor een andere belangenafweging voorligt. De woningcorporaties zijn tevens partner in het Regionaal Hennepconvenant en verplichten zich daarmee tot het laten opzeggen van de huurovereenkomst door de huurder(s) of tot het laten ontbinden van de huurovereenkomst via de rechter. Gebeurt dat niet, dan kan de woning alsnog worden gesloten.
12.1.
De burgemeester heeft op de zitting aangegeven dat de huurovereenkomst nog niet is ontbonden en dat de woningbouwvereniging de uitspraak van de voorzieningenrechter afwacht. Als het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen zal de huurovereenkomst buitengerechtelijk worden ontbonden, zo heeft de burgemeester toegelicht. De burgemeester ziet in het concrete geval evenwel reden om de woning te sluiten en af te wijken van het beleid, omdat sprake is van een zeer ernstig geval, waarbij twee woningen betrokken zijn.
12.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs, heeft kunnen aannemen dat sprake is van een ernstig geval. Hierbij heeft de burgemeester de relatie met de andere woning mee kunnen wegen, waar eveneens een grote hoeveelheid drugs is gevonden, maar ook handelsgeld, een wapen, patronen en attributen zoals gripzakjes, die wijzen op feitelijke handel. De burgemeester mocht hieruit concluderen dat de woning een rol had in de drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [4] Bovendien heeft de burgemeester mee kunnen wegen dat de in de woning van verzoeker aangetroffen procaïne wordt gebruikt als versnijdingmiddel voor cocaïne. De burgemeester heeft hierin in redelijkheid aanleiding kunnen zien op dit punt van het beleid af te wijken.
12.3.
Het tijdsverloop tussen het aantreffen van de drugs en het bestreden besluit acht de voorzieningenrechter nog niet zodanig dat er om die reden geen noodzaak meer is om de woning te sluiten. Dat de woning na een spoedsluiting van twee weken door de burgemeester is heropend en nu weer wordt gesloten, maakt dit niet anders. De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat een sluiting van twee weken niet voldoende is om de loop naar de woning eruit te halen. De tijd tussen de heropening en het bestreden besluit is ontstaan doordat de burgemeester de procedure zorgvuldig wilde doorlopen en verzoeker in de gelegenheid wilde stellen een zienswijze in te dienen om alle van belang zijnde feiten bij het besluit mee te kunnen wegen. Hoewel het wellicht wenselijk was geweest als deze procedure tijdens de periode van spoedsluiting te doorlopen, zodat de spoedsluiting direct aansluitend verlengd zou zijn, acht de voorzieningenrechter de gang van zaken niet onredelijk. Afgezien van het feit dat 1,5 maand onvoldoende is om af te doen aan de noodzaak tot sluiting heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter zorgvuldig gehandeld voor tot deze sluiting is besloten.
12.4
Verzoeker heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, nu de andere woning na twee dagen is heropend en niet verder wordt gesloten. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat deze woning inderdaad niet wordt gesloten omdat daar minderjarige kinderen wonen. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake. Het betoog slaagt daarom niet.
Is sluiting van de woning evenwichtig?13. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, komt de vraag aan de orde of de sluiting ook evenwichtig is. Er moet evenwicht zijn tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval de bescherming of het herstel van de openbare orde en de woon- en leefomgeving, en de te respecteren grondrechten van verzoekers. Of de sluiting evenwichtig is, hangt af van verschillende omstandigheden. De duur van de sluiting moet evenwichtig zijn, ook als de burgemeester daarin zijn eigen beleid heeft gevolgd. Of de sluiting evenwichtig is hangt ook af van de (mate van) verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, of er een bijzondere binding met de woning is en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die maken dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [5]
13.1.
Voorop wordt gesteld dat persoonlijke verwijtbaarheid geen voorwaarde is voor het gebruik van de bestuursrechtelijke bevoegdheid tot sluiting van een woning. Wel kan het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of samen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Van het ontbreken van iedere betrokkenheid kan sprake zijn als verzoekers niet op de hoogte waren en evenmin redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de drugs in hun woning. Het is vaste rechtspraak dat een huurder verantwoordelijk blijft voor dat wat er in zijn woning gebeurt. Dat verzoeker niet in de schuur of op zolder kwam maakt derhalve niet dat hem bestuursrechtelijk geen verwijt treft.
13.2.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Uit vaste rechtspraak volgt dan ook de het verlaten van de woning op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is. [6] Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen.
13.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door zijn enorme stressklachten (die verband houden met de sluiting van zijn woning) veel klachten ervaart. Hij heeft daarvoor een verwijzing gekregen naar de POH-GGZ. Hij krijgt voor de stress op dit moment ook medicatie. De voorzieningenrechter overweegt dat het alleszins begrijpelijk is dat verzoeker door de mogelijke sluiting van zijn woning stressklachten ervaart. Niet is evenwel aannemelijk gemaakt dat verzoeker door zijn medische klachten aan de woning is gebonden. Het betoog slaagt daarom niet.
13.4.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester de belangen van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker. Sluiting van de woning is daarmee evenwichtig.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter is concluderend van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen reden. Ter zitting heeft de burgemeester toegezegd met het sluiten van de woning te wachten tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter acht dit niet onredelijk.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoeker met ingang van 22 juli 2025 voor de duur van 2,5 maanden mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Tiel houdende regels omtrent bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910