ECLI:NL:RBGEL:2025:5718

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
11716106
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over toewijzen huurrecht woning informele samenwonenden met minderjarig kind

In deze zaak, die op 11 juli 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee voormalige partners, [eiser] en [gedaagde], die gezamenlijk een woning huren. De procedure is gestart door [eiser], die vorderingen heeft ingesteld om het gebruik van de woning exclusief aan haar toe te wijzen, met als argument dat zij de hoofdopvoeder is van hun minderjarig kind, [naam 1]. De kantonrechter heeft de belangen van het kind als eerste overweging genomen, zoals vastgelegd in artikel 3 van het IVRK. De rechter heeft vastgesteld dat de financiële situatie van [gedaagde] stabieler is dan die van [eiser], waardoor hij een grotere garantie heeft om de woning te behouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van [naam 1] is dat hij in een veilige en bekende omgeving kan wonen, wat in dit geval betekent dat [gedaagde] voorlopig gerechtigd is tot het exclusieve gebruik van de woning. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en de vordering van [gedaagde] is toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11716106 \ VV EXPL 25-96
Vonnis in kort geding van 11 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GZ5415,
gemachtigde: mr. M. Metin,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GZ6582,
gemachtigde: mr. L.S. Meijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 juli 2025 met productie 1 en 2
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, van 6 juli 2025 met productie 1 t/m 3
- de akte overleggen producties 3 t/m 5 van 7 juli 2025 van [eiser].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2025. Van wat is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat een vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij waren niet met elkaar getrouwd, hadden geen geregistreerd partnerschap of een samenlevingscontract. Uit de relatie is een minderjarig kind geboren, [naam 1]. [naam 1] is acht maanden oud.
2.2.
Partijen huren sinds 1 september 2024 gezamenlijk de woning aan [adres 1] (hierna: de woning) voor onbepaalde tijd (productie 1 dagvaarding).
2.3.
Nadat omstreeks 11 april 2025 de affectieve relatie tussen partijen is geëindigd, heeft [eiser] samen met [naam 1] intrek genomen bij haar moeder, en daarna bij haar vader. [gedaagde] verblijft tot op heden in de woning.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [gedaagde] binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis [eiser] met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot gebruik van de woning, totdat partijen afspraken hebben gemaakt, dan wel totdat de rechter in de bodemprocedure heeft beslist;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning te verlaten en niet meer te betreden, met afgifte van de sleutels aan [eiser], totdat anders is beslist of afgesproken;
III. [gedaagde] te gebieden om zich binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis in de Basisregistatie Personen van de gemeente [woonplaats] uit te schrijven van het adres [adres 1];
IV. te bepalen dat indien [gedaagde] niet aan het gebod onder III voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de onder III bedoelde uitschrijving, zodat [eiser] op grond van dit vonnis de opdracht tot uitschrijving kan verstrekken;
V. - primair te bepalen, dat indien [gedaagde] geen uitvoering geeft aan
het bepaalde onder I en II de man een dwangsom verbeurt van € 250,00 voor iedere dag dat hij handelt in strijd met het bepaalde onder I en II;
- subsidiair te bepalen dat indien [gedaagde] geen uitvoering geeft aan het bepaalde onder I, II en III, hij een dwangsom verbeurt van € 250,00 voor iedere dag dat hij handelt in strijd met het bepaalde onder I, II en III;
VI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zij is contractueel medehuurder en kan in redelijkheid op voortzetting van de huur van de woning de meeste aanspraak maken. De belangenafweging moet in haar voordeel uitvallen, aangezien zij de hoofdopvoeder is van [naam 1], aan wie zij nu geen goed onderdak in een voor hem veilige omgeving kan bieden. Ze kan niet bij haar ouders terecht, omdat hun huis te klein is en de situatie niet houdbaar is voor haar en [naam 1]. [eiser] heeft momenteel geen inkomen en is daarom voornemens een bijstandsuitkering aan te vragen. Daarvoor is het van belang dat [gedaagde] zich voorlopig uitschrijft van de woning, zodat [eiser] een bijstandsuitkering en de volledige toeslagen kan ontvangen.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende ter verweer aan. In tegenstelling tot wat [eiser] beweert, verzorgde hij [naam 1] ook altijd na het werk en in het weekend. Daarnaast kan [eiser] zichzelf ook uitschrijven van de woning en zich elders inschrijven om een bijstandsuitkering en toeslagen te ontvangen. Verder voert [gedaagde] aan dat zijn belang bij behoud van de woning groter is dan van [eiser]. In de eerste plaats kan hij naar zijn zeggen de huur financieel dragen. Ten tweede is er geen alternatieve woonruimte voor hem, omdat hij zijn eerdere zelfstandige sociale huurwoning heeft opgegeven in het kader van woningruil voor deze woning en omdat particulier huren onmogelijk is. Evenmin kan hij terugvallen op familie en vrienden, omdat zij niet in de nabije omgeving wonen. Verder is het werk [gedaagde] dichtbij de woning gelegen en wordt de uitvoering van de zorg- en contactregeling tussen hem en zijn zoon bemoeilijkt indien hij zou moeten verhuizen.
Voor zover het exclusieve gebruiksrecht aan [eiser] zal worden toegewezen, moet zij volgens [gedaagde] veroordeeld worden tot betaling van de volledige maandelijkse woonlasten, waaronder in ieder geval de huur, gebruikslasten en bijkomende vaste lasten, van de woning, totdat partijen afspraken hebben gemaakt dan wel totdat de rechter in de bodemprocedure heeft beslist, dient te voldoen zolang zij uitsluitend gebruik maakt van de woning, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande vordert [gedaagde] in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het voortgezet gebruik van de woning aan hem wordt toegewezen, met uitsluiting van [eiser], met alles wat daartoe behoort, waarbij [eiser] binnen drie dagen na dit vonnis de sleutels aan hem doet toekomen met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
Spoedeisend belang
4.2.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit in deze zaak voort uit het feit dat de relatie tussen partijen dusdanig verstoord moet worden geacht, dat zij niet samen in de woning kunnen verblijven, terwijl zij wel beiden nog steeds samen hoofdhuurders van de woning zijn en daar ingeschreven staan. Nu in een mogelijk nog te voeren bodemprocedure niet op korte termijn duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag wie vooralsnog in de woning mag blijven wonen, is het spoedeisend belang voor een tussenliggende periode gegeven.
Toetsingskader
4.3.
Voor toewijzing van de vordering in kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat de vordering in de nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kunnen huurders en medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De vordering wordt alleen toegewezen als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Strikt genomen betreft artikel 7:267 lid 7 BW een conflictenregeling tussen contractuele huurders enerzijds en hun wettelijke medehuurders anderzijds en niet tussen louter contractuele huurders, zoals bij [eiser] en [gedaagde] het geval is. De bepaling kan echter naar analogie worden toegepast als sprake is van contractuele medehuurders die niet gehuwd noch geregistreerd partner zijn.
Belangenafweging valt voorlopig in voordeel van [gedaagde]
4.5.
Zowel [eiser] als [gedaagde] pretendeert een overwegend belang bij het gebruiksrecht van de woning te hebben. Aangezien er een minderjarig kind in de woning woont, moet bij het nemen van een maatregel over de woonsituatie van partijen ook zijn belang een eerste overweging vormen (artikel 3 IVRK). De kantonrechter is op voorhand van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] moet uitvallen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat het in het belang van [naam 1] is dat hij in een veilige en bekende omgeving kan wonen en opgroeien. Daarvoor is nodig dat behoud van de woning gegarandeerd kan worden. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de financiële situatie van [gedaagde] stabieler is dan die van [eiser], nu hij inkomsten uit een dienstverband heeft en hij de maandelijkse lasten van de woning sinds februari 2025 draagt. Naar het oordeel van de kantonrechter is bij hem dus een grotere garantie aanwezig dat hij de woning kan (blijven) betalen en behouden. Aan de zijde van [eiser] is in de ogen van de kantonrechter daarentegen sprake van weinig stabiele, zelfs onzekere, factoren om de woning te behouden. [eiser] heeft gesteld dat zij de huur kan betalen met de nog door haar aan te vragen bijstandsuitkering en toeslagen en dat zij de periode dat zij het zonder bijstandsuitkering en toeslagen moet doen, kan overbruggen met haar spaargeld, maar zij heeft dit niet, althans onvoldoende (schriftelijk) onderbouwd. Verder heeft [gedaagde] onweersproken aangevoerd dat inwonen bij zijn zus in Almelo geen redelijk alternatief is, aangezien dat met zich zou brengen dat hij 1,5 uur moet reizen naar [woonplaats] en dat daarmee de zorgregeling en contactmomenten met [naam 1] worden bemoeilijkt. Daarnaast maakt hij naar zijn zeggen nauwelijks kans op een andere sociale huurwoning en is particulier huren onmogelijk, wat [eiser] evenmin heeft weersproken. De kantonrechter weegt daarbij mee dat [eiser] wel bij haar ouders terecht kan. Weliswaar is dat niet een ideale situatie voor [eiser], maar niet gebleken is dat dat tot onhoudbare situaties leidt.
Conclusie
4.7.
Het voorgaande leidt tot de beslissing dat [gedaagde] voorlopig jegens [eiser] gerechtigd is tot het exclusieve gebruik van de woning. Dit betekent dat de vorderingen onder I t/m VI van [eiser] in conventie worden afgewezen en dat de vordering in reconventie wordt toegewezen op de wijze die hierna in de beslissing wordt vermeld.
Proceskosten
4.8.
De kantonrechter zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten in conventie en in reconventie moet dragen, omdat partijen voormalige partners zijn en het geschil voortvloeit uit een verbroken affectieve relatie.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] met uitsluiting van [eiser] gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning aan [adres 1],
5.3.
veroordeelt [eiser] om binnen drie dagen na dit vonnis de sleutels aan [gedaagde] te doen toekomen,
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.
46409/61525