ECLI:NL:RBGEL:2025:5833

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
ARN 23/6689
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de herbeoordeling door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 23 juli 2025, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres beoordeeld op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres is het niet eens met de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres en dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Het procesverloop begint met een besluit van het UWV van 4 oktober 2022, waarin de WAO-uitkering van eiseres niet wordt gewijzigd. Eiseres heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat haar gezondheid is verslechterd en dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en de rapporten van verschillende verzekeringsartsen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd dat er op de datum in geding geen sprake is van een toename van klachten en beperkingen ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 september 2019.

De rechtbank wijst erop dat de diagnose PTSS niet automatisch leidt tot meer beperkingen en dat de verzekeringsartsen adequaat hebben onderbouwd waarom de conclusies van de contra-expert niet kunnen worden gevolgd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres door het UWV correct is vastgesteld. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres is het niet eens met de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Het UWV heeft ook de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist vastgesteld, omdat niet is gebleken dat er sprake is van een verslechtering van haar gezondheidstoestand en er daarom ook geen aanleiding is tot het aannemen van meer beperkingen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 4 oktober 2022 heeft het UWV vastgesteld dat de WAO-uitkering van eiseres niet wijzigt, omdat zij onveranderd voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is.
2.1.
Aan dit besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts [persoon A] van 25 september 2022 en de arbeidsdeskundige [persoon B] van 27 september 2022 ten grondslag. De belastbaarheid van eiseres is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 september 2019.
2.2.
Met het bestreden besluit van 29 augustus 2023 is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.3.
Aan dit besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon C] van 22 augustus 2023 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [persoon D] van 23 augustus 2023 ten grondslag.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres is van 1 september 2002 tot en met 18 oktober 2005 werkzaam geweest als kwaliteitsbeheerder groen voor gemiddeld 30 uur per week.
3.1.
Eiseres ontvangt sinds 2 november 2004 een uitkering op grond van de WAO, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.2.
Op 23 augustus 2018 heeft eiseres aan het UWV doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd. Zij heeft verzocht om haar mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen (eerste herbeoordeling). Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat eiseres belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 10 april 2019, geldig vanaf 15 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 januari 2018 berekend op 52%. Bij besluit van 23 april 2019 heeft het UWV vastgesteld dat de WAO-uitkering van eiseres niet wijzigt, omdat zij onveranderd voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 13 september 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal geselecteerde functies verworpen, nieuwe functies bijgeduid en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 50,38%. Bij besluit van 25 september 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. [1] Met de uitspraak van 15 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de aangevallen uitspraak bevestigd. [2]
3.3.
Op 3 augustus 2021 (datum in geding) heeft eiseres opnieuw aan het UWV doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd en opnieuw om een herbeoordeling gevraagd (tweede herbeoordeling).
3.4.
Het UWV is hierna overgegaan tot de besluitvorming als vermeld onder het kopje “Procesverloop”.
Zorgvuldigheid
4. Volgens eiseres is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen. Tijdens het fysiek spreekuurcontact op 19 september 2022 heeft de primaire verzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek verricht terwijl het laatste lichamelijk onderzoek drie jaar eerder was (op 12 september 2019). In bezwaar is dit gebrek niet hersteld.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten fibromyalgie, artrose, hartritmestoornissen, ziekte van Hirschsprung, maag-darmontsteking, bekkeninstabiliteit, migraineaanvallen, allergische reacties, beginnende staar, gehoorverlies, tinnitus, dyslexie en dyscalculie, posttraumatische stressstoornis (PTSS), angst en andere klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit het psychisch onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector [3] .
4.2.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage aangegeven dat hij tijdens het fysiek spreekuurcontact geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, omdat een dergelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft gezien de (op dat moment) voorliggende gegevens. [4] Daarbij mag de verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel afgaan. [5] De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat een lichamelijk onderzoek niet kon plaatsvinden omdat eiseres had verzocht om een hoorzitting via beeldbellen. Uit de omstandigheid dat hij eiseres niet heeft opgeroepen voor een fysiek spreekuur volgt dat hij een lichamelijk onderzoek ook niet noodzakelijk achtte. Eiseres heeft bovendien noch in bezwaar noch tijdens de hoorzitting aangegeven dat zij een lichamelijk onderzoek wenste; zij heeft zelf gevraagd om een hoorzitting via Teams. Er is ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist. Het onderzoek is dan ook niet onzorgvuldig geweest.
Beperkingen
5. Eiseres stelt de vastgestelde medische belastbaarheid ter discussie. Zij heeft in dit verband een expertiserapport en aanvullende rapporten van contra-expert/verzekeringsarts [persoon E], verbonden aan Triage, van 18 april 2024, 26 juni 2024 en 24 september 2024 overgelegd.
[persoon E] heeft eiseres op 14 maart 2024 gesproken. Volgens de contra-expert moeten er op zowel psychisch als lichamelijk vlak meer beperkingen aangenomen worden.
Op psychisch vlak was de diagnose PTSS in 2018 nog niet gesteld zodat deze niet is betrokken in de FML van 13 september 2019. In de brief van klinisch psycholoog [persoon F] van 19 juli 2019 wordt alleen gesproken van “andere gespecificeerde psychotrauma of stressgerelateerde stoornis”. Pas later is de diagnose PTSS gesteld zodat er wel degelijk sprake is van een toename van de psychische klachten op de datum in geding. Ten onrechte hebben de verzekeringsartsen daarom geconcludeerd dat de FML van 13 september 2019 nog onveranderd van toepassing is. Ten slotte acht de contra-expert zijn eigen deskundigheid op dit gebied ontoereikend, reden waarom hij een psychiatrisch deskundigenonderzoek adviseert.
Hiernaast hadden volgens [persoon E] vanwege de rubber-/latexallergie, gehoorproblemen, dyscalculie, astma, ziekte van Hirschsprung en artrose van eiseres meer beperkingen aangenomen moeten worden in rubriek II sociaal functioneren, item 2.2. (horen), rubriek III aanpassing aan fysieke omgevingseisen, items 3.6. (stof, rook, gassen en dampen), 3.9. (overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden), 3.10 (specifieke voorwaarden voor aanpassing aan de fysieke arbeidsomgeving: toilet in nabijheid) en rubriek IV dynamische handelingen, item 4.3. (hand- en vingergebruik). Volgens de contra-expert heeft de verzekeringsarts daarnaast nagelaten de dyscalculie in de FML aan te geven zodat de arbeidsdeskundige hier geen rekening mee kan houden. Hoewel er volgens de contra-expert onvoldoende aanleiding is voor een urenbeperking op energetische gronden of vanwege verminderde beschikbaarheid, zal uit een nog te verrichten psychiatrisch deskundigenonderzoek moeten blijken in hoeverre er mogelijk wel reden is voor het aannemen van een urenbeperking uit preventief oogpunt.
5.1.
Het UWV blijft – samengevat – bij het bestreden besluit. Ter onderbouwing verwijst het UWV onder meer naar de (aanvullende) rapporten (in beroep) van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep [persoon C] en [persoon G] van 21 mei 2024, 22 juli 2024 en 6 november 2024. Volgens het UWV is er per datum in geding geen sprake van toename van de psychische en lichamelijke klachten zodat de FML van 13 september 2019 nog steeds van toepassing is.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de CRvB eerder heeft geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 15 januari 2018. [6] Voor zover de contra-expert de juistheid van deze eerste herbeoordeling betwist, benadrukt de rechtbank dat zij uit dient te gaan van de juistheid van de door de verzekeringsartsen in het kader van deze eerste herbeoordeling verrichte onderzoeken. In de hier voorliggende zaak (de tweede herbeoordeling) is enkel in geding in hoeverre er sprake is van een verslechtering van de klachten van eiseres op 3 augustus 2021 (datum in geding).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd dat er op de datum in geding geen sprake is van een toename van de klachten en beperkingen van eiseres ten opzichte van de eerder vastgestelde FML van 13 september 2019.
Van belang is dat bij de eerste herbeoordeling, anders dan [persoon E] stelt [7] , niet alleen is uitgegaan van ‘ernstige reactie op stress’ en ‘somatische symptoomstoornis’. Er is ook uitgegaan van een ‘andere gespecificeerde psychotrauma of stressgerelateerde stoornis’. Dit was mede op basis van informatie uit de behandelend sector, waarin expliciet staat vermeld dat eiseres PTSS(achtige)-klachten heeft [8] . Verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon C] schrijft in zijn rapportage van 22 juli 2024:
“Zowel in 2018 en 2019 is door de psycholoog aangegeven dat er sprake is van ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis’. Of anders gezegd PTSS.”
en dat ook de behandelingen die eiseres heeft ondergaan gegeven worden bij PTSS. Hij stelt dus dat bij de vorige beoordeling al is uitgegaan van PTSS.
De contra-expert wijst op de - na de eerste herbeoordeling - gestelde diagnose PTSS. Daaruit blijkt volgens hem dat er sprake is van een toename van de psychische klachten. [persoon E] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het enkel formeel stellen van de diagnose PTSS betekent dat de klachten van eiseres zijn toegenomen. Dit is enkel gebaseerd op een aanname van zijn kant. Hij heeft niet aangegeven dat uit feiten en omstandigheden volgt dat er daadwerkelijk sprake is van een toename van klachten tussen de datum in geding in de vorige procedure en 3 augustus 2021. Hij heeft ook niet toegelicht waarom het verschil tussen ‘andere gespecificeerde psychotrauma of stressgerelateerde stoornis’ en PTSS aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen. In dit verband is van belang dat de CRvB herhaaldelijk heeft uitgesproken dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet (meer) arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. [9] De rechtbank is daarom van oordeel dat enkel de gestelde diagnose PTSS niet dwingt tot het stellen van meer beperkingen in de FML van 13 september 2019.
5.4.
Hiernaast heeft eiseres gesteld dat vanwege haar lichamelijke klachten (rubber-/latexallergie, gehoorproblemen, dyscalculie, astma, ziekte van Hirschsprung en artrose) meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon H] in haar rapport van 12 september 2019 deze klachten reeds kennelijk en deugdelijk heeft betrokken bij haar beoordeling (die in beroep en hoger beroep stand heeft gehouden). Van een verslechtering op de datum in geding is niet gebleken. De rechtbank verwijst daartoe ook naar het rapport (in beroep) van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon G] van 21 mei 2024. Hierbij volgt de rechtbank het standpunt van het UWV dat geen sprake is van een medische objectivering van de door eiseres gestelde rubber-/latexallergie en dyscalculie.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in hun rapporten van 21 mei 2024, 22 juli 2024 en 6 november 2024 voldoende adequaat hebben onderbouwd waarom de conclusies van de contra-expert ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding niet kunnen worden gevolgd.
5.6.
Eiseres moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 13 september 2019. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige (psychiater) te benoemen, zoals eiseres heeft verzocht.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist heeft vastgesteld. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. Hoenderboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Het gaat om de journaalregels over de periode 4 mei 2022 tot 16 juni 2020, de echo schouder links van radioloog [persoon I] van de [naam kliniek] van 27 oktober 2020, het Holteronderzoek van klinisch chemicus [persoon J] van [naam bedrijf 1] voor medische diagnostiek van 16 november 2020, de brief van 23 november 2020 van reumatoloog [persoon K] van de [naam kliniek], de brief van 23 november 2022 van huisarts [persoon L], de e-mail van 1 december 2022 van ambulant begeleidster [persoon M] van Zorgplus, de brief van fysiotherapeut [persoon N] van [naam bedrijf 2] van 7 december 2022, de e-mail van 15 december 2022 van orthomoleculair diëtist/ darmspecialist en KPNI therapeut [persoon O] en de brief van klinisch psycholoog/psychotherapeut [persoon P] van (zonder datum).
4.Rapport van 25 september 2022, p. 9.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:569.
6.Zie opnieuw: ECLI:NL:CRVB:2022:1326.
7.Pagina 11 van het rapport van 18 april 2024.
8.Rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 september 2019, p. 3 (brief van 9 juli 2018 van Zorgplan) en p. 4 (brief van 1 oktober 2018 van de klinisch psycholoog).
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1902.