ECLI:NL:RBGEL:2025:5904

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
430524
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake schadevergoeding door beroepsfout advocaat en inkomensschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 juli 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiser in conv] en [gedaagde in conv]. De zaak betreft een beroepsfout van de advocaat [gedaagde in conv], die [eiser in conv] heeft bijgestaan in een arbeidsconflict met de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekortkomingen van [gedaagde in conv] hebben geleid tot het ontslag van [eiser in conv] en dat dit ontslag heeft geleid tot inkomensschade. De rechtbank heeft de schade nog niet definitief vastgesteld, maar heeft wel besloten dat een deskundige moet worden benoemd om de hoogte van de inkomensschade te berekenen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van de deskundige voor rekening van [gedaagde in conv] komen, omdat zij aansprakelijk is voor de schade die [eiser in conv] heeft geleden als gevolg van haar fout. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [eiser in conv] tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die het bestaan van geestelijk letsel kunnen onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van de deskundige en de gemaakte advocaatkosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/430524 / HA ZA 24-26
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv],
advocaat: mr. C.W. Simonis,
tegen
[gedaagde in conv],
te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv],
advocaat: mr. R. Kossen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 februari 2025
- de akte van [eiser in conv] van 26 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
De procedure in conventie strekt ertoe dat de schade zal worden begroot die het gevolg is van de tekortkomingen van [gedaagde in conv] in de nakoming van verbintenissen uit de overeenkomst van opdracht met [eiser in conv], die zij vanaf maart 2016 als advocaat heeft bijgestaan. Deze tekortkomingen heeft de rechtbank bij vonnis van deze rechtbank van
4 mei 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:2100) vastgesteld en komen erop neer dat [gedaagde in conv]:
(i) op basis van de e-mail van 6 december 2013 van de gemeente niet het standpunt had moeten innemen, dat sprake was van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de gemeente dat [eiser in conv] nooit meer hoefde te werken voor zijn salaris, en niet in dat standpunt had moeten volharden,
(ii) heeft nagelaten [eiser in conv] ervoor te waarschuwen dat deze koers het risico had dat de arbeidsverhouding tussen hem en de gemeente verstoord zou raken,
(iii) heeft nagelaten relevante vragen van de gemeente te beantwoorden over onder meer de bereidheid van [eiser in conv] tot werken bij de gemeente en zijn bereidheid zich te melden bij de bedrijfsarts.
2.2.
[eiser in conv] stelt dat voormelde handelswijze van [gedaagde in conv] heeft geleid tot zijn ontslag bij de gemeente en dat de stress die het ontslag bij hem teweegbracht ervoor heeft gezorgd dat hij in een zogenaamde ‘schub’ (verergering van het ziektebeeld MS) is terechtgekomen, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt en thans een IVA-uitkering ontvangt. Voorafgaand aan het ontslag bij de gemeente was hij 100% arbeidsgeschikt en had hij een baangarantie. Zonder het gewraakte optreden van [gedaagde in conv] zou het ontslag niet hebben plaatsgevonden en zou hij tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd in een passende functie werkzaam zijn geweest bij de gemeente of een nauw verwante organisatie, aldus [eiser in conv].
2.3.
[gedaagde in conv] betwist primair het causaal verband tussen de tekortkomingen van [gedaagde in conv] en de door [eiser in conv] geleden schade. Zij voert aan dat ook indien zij [eiser in conv] deugdelijk had geadviseerd en bijgestaan, hij niet zou hebben meegewerkt aan het herplaatsingstraject bij de gemeente en dat daarover conflicten zouden zijn ontstaan, die tot een toename van de MS-klachten zouden hebben geleid en uiteindelijk tot een IVA-uitkering. Subsidiair stelt [gedaagde in conv] zich op het standpunt dat de inkomensschade van [eiser in conv] haar niet kan worden toegerekend.
Verlies aan verdienvermogen
2.4. (
Toekomstige) schade wegens verlies aan verdienvermogen die het gevolg is van de tekortkomingen van [gedaagde in conv] kan worden begroot door de inkomsten van [eiser in conv] in de feitelijke situatie, dus met de tekortkomingen van [gedaagde in conv], te vergelijken met zijn inkomsten in de hypothetische situatie zonder deze tekortkomingen. Een eventueel verschil in inkomsten door de jaren heen komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
2.5.
De inkomsten van [eiser in conv] sinds 2016 zijn wel duidelijk. Met ingang van 16 oktober 2016 ontvangt hij een IVA-uitkering en dat zal zo blijven. Het geschil spitst zich toe op het hypothetische verloop in de situatie zonder de fouten van [gedaagde in conv]. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op [eiser in conv]. Aan hem mogen in dit verband echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers [gedaagde in conv] die aan [eiser in conv] de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Het komt dan ook aan op een redelijke verwachting omtrent toekomstige omstandigheden, waarbij goede en kwade kansen moeten worden afgewogen.
2.6.
[eiser in conv] stelt, kort gezegd en mede gelet op de uitgangspunten die bij de schaderekening door het NRL zijn gehanteerd, dat hij zonder de tekortkomingen van [gedaagde in conv] fulltime in dienst zou zijn gebleven van de gemeente tegen een salaris in trede 11 van schaal 71, zich niet ziek zou hebben hoeven melden, per 1 januari 2019 zou zijn bevorderd naar de functie van adjunct-directeur bedrijfsvoering met een salaris in schaal 14 en op de leeftijd van 67 jaar en 3 maanden met pensioen zou zijn gegaan. [gedaagde in conv] heeft dit hypothetische verloop gemotiveerd betwist.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is te verwachten dat [eiser in conv] zonder de tekortkomingen van [gedaagde in conv] niet zou zijn ontslagen op de wijze zoals dat is gebeurd. Voorafgaand aan het tekortschietende optreden van [gedaagde in conv] stuurde de gemeente nog aan op herplaatsing. Uit de uitspraak van de bestuursrechter van 19 juli 2019 volgt genoegzaam dat de impasse die de grond was voor het ontslag, te weten de afwijzing door [eiser in conv] van het opnieuw opstarten van het van-werk-naar-werk traject zoals de gemeente bij e-mail van 12 april 2016 had voorgesteld, hoofdzakelijk het gevolg is van het onwrikbare standpunt van [eiser in conv] ([gedaagde in conv]) over de toezegging van de gemeente in haar e-mail van 6 december 2013. In alinea 2.20. van die uitspraak is immers overwogen:
“De rechtbank kan niet anders dan vaststellen dat er nadien door de opstelling van eiser en zijn voormalige gemachtigde geen basis meer aanwezig was om verder te gaan. De rechtbank is van oordeel dat door het vasthouden aan het eerder ingenomen standpunt over de email van 6 december 2013, eiser het door verweerder gestarte traject in ernstige mate en op een onherstelbare wijze heeft gefrustreerd. Niet is in te zien dat die e-mail een toezegging zou inhouden om voor onbepaalde tijd met behoud van salaris niet te hoeven werken. Eiser heeft dit standpunt pas in bezwaar verlaten. Het stranden van het traject kan niet aan verweerder worden verweten en komt, gelet op zijn houding geheel voor risico van eiser. Hierdoor is een grondslag ontstaan voor een beëindiging van de dienstbetrekking met toepassing van artikel 8:8 van de EAR. Uit het ontbreken van concrete verdere mogelijkheden heeft verweerder mogen afleiden dat van verdere inspanningen geen resultaat meer was te verwachten.
2.8.
Voor het hypothetische verloop ter zake van verlies aan verdienvermogen moet nu worden nagegaan wat er redelijkerwijs te verwachten was als [eiser in conv] niet zou zijn ontslagen zoals dat is gebeurd en [gedaagde in conv] hem wel behoorlijk zou hebben geadviseerd en bijgestaan. In dat verband is het volgende van belang.
2.9.
De rechtbank acht redelijk te verwachten dat [eiser in conv] dan, na beëindiging van het mediation traject op 10 december 2015, uiteindelijk zou zijn ingegaan op de door de gemeente in haar brief van 26 februari 2016 voorgestelde optie, te weten: het nastreven van herplaatsing in een zoveel mogelijk passende functie, rekening houdend met door de bedrijfsarts vast te stellen beperkingen vanwege gezondheidsklachten als gevolg van MS. [eiser in conv] heeft weliswaar zelf aangedrongen op de tekortschietende koers van [gedaagde in conv], zoals blijkt uit zijn e-mail aan [gedaagde in conv] van 3 april 2016, maar de rechtbank acht niet aannemelijk dat hij daarin zou hebben volhard als [gedaagde in conv] hem wel een realistische kijk op de strekking van de e-mail van de gemeente van 6 december 2013 zou hebben gegeven en hem wel zou hebben gewaarschuwd voor het risico van verstoring van de arbeidsverhouding als tegenover de gemeente zou worden volgehouden dat deze e-mail een toezegging inhield om voor onbepaalde tijd met behoud van salaris niet te hoeven werken.
2.10.
Vervolgens is het de vraag of [eiser in conv] daadwerkelijk zou zijn herplaatst en vervolgens het in 2.6 geschetste verdere werkzame leven zou hebben gehad. Daarvoor is in de eerste plaats nodig dat aangenomen wordt dat de schub en de blijvende verergering van de MS-klachten die volgens [eiser in conv] als gevolg van stress rond de ontslagkwestie op zijn pad zijn gekomen en tot blijvende arbeidsongeschiktheid en de IVA-uitkering hebben geleid, in de hypothetische situatie zouden zijn uitgebleven. In dit verband is het volgende van belang.
2.11.
Ter ondersteuning van zijn stelling dat de stress rond zijn ontslag tot blijvende verergering van de MS-klachten heeft geleid, heeft [eiser in conv] gewezen op het bericht van neuroloog prof. dr. [naam 1] van 20 juni 2018. Dr. [naam 1] vermeldt dat op de vraag of stress schubs bij patiënten met MS kan uitlokken het antwoord ja is. [naam 1] wijst daarbij op een medisch artikel van 20 september 2003 waarin wordt geconcludeerd dat stressvolle gebeurtenissen werden geassocieerd met verhoogde exacerbaties bij relapsing-remitting multiple sclerose. Uit het summiere bericht van dr. [naam 1] volgt echter niet dat in het geval van [eiser in conv] de stress rondom zijn ontslag in 2016 daadwerkelijk heeft geleid tot een schub van zijn MS-klachten. Ter mondelinge behandeling heeft [eiser in conv] desgevraagd verklaard dat dr. [naam 1] niet zijn behandelend arts is, dat in 2007 alleen de diagnose MS is gesteld en dat er verder geen specialistendossier of huisartsendossier bestaat met betrekking tot zijn MS-klachten. [eiser in conv] had naar zijn zeggen na de diagnose MS geen behoefte aan begeleiding door zijn huisarts of een specialist omdat zijn echtgenote werkzaam is op de MS-polikliniek en hij dus ‘een specialist in huis heeft’. De rechtbank constateert dan ook dat er geen medische informatie voorhanden is van een behandeld arts van [eiser in conv], op grond waarvan kan worden vastgesteld wanneer en met welke klachten hij (blijvend) arbeidsongeschikt is geworden. Uit de verklaring van dr. [naam 1] volgt slechts in zijn algemeenheid dat stress kan leiden tot een schub van de MS-klachten en niet meer dan dat.
2.12.
Of de verwachting van [eiser in conv], dat in de hypothetische situatie een verergering van zijn MS-klachten zou zijn uitgebleven en hij dan de gestelde vervolgcarrière zou hebben gehad, redelijk is kan mede afhangen van zijn arbeidsverleden bij de gemeente. De dagvaarding is in dit verband summier. Ter zitting heeft [eiser in conv] zich hierover concreter uitgelaten, waarna de rechtbank hem bij vonnis van 6 november 2024 in de gelegenheid heeft gesteld zijn nadere stellingen toe te lichten en te onderbouwen.
2.13.
[eiser in conv] heeft in dat verband nadere producties overgelegd ter onderbouwing van zijn (nadere) stellingen dat hij, nadat hij in 2011 boventallig was verklaard, bij de gemeente is blijven werken en werd ingezet op verschillende projecten en dan fulltime werkte, hij in 2012/2013 zitting had in de ondernemingsraad van de gemeente, het plaatsingsbesluit in de functie van junior accountmanager op 21 mei 2013 door de gemeente is ingetrokken na tussenkomst van de bedrijfsarts omdat de functie onder zijn niveau lag en niet passend was, hij in 2012 drie maanden ziek is geweest vanwege een maagbacterie en dat hij zich daarna pas weer in augustus 2016 heeft ziekgemeld vanwege stress gerelateerde klachten en dat hij in 2017 pas één jaar ziek was.
2.14.
[gedaagde in conv] betwist de juistheid van de (nadere) stellingen van [eiser in conv] en voert aan dat de overgelegde producties onvoldoende zijn om die stellingen te onderbouwen. Zij voert verder aan dat de MS-klachten van [eiser in conv] al in de periode vóórdat hij door haar werd bijgestaan zodanig waren verergerd dat re-integratie of herplaatsing bij de gemeente niet mogelijk was en dat [eiser in conv] om die reden in de IVA terecht is gekomen. Zij legt ter onderbouwing daarvan twee producties over; (i) een door [eiser in conv] zelf opgestelde concept tekst voor een bezwaarschrift tegen het ontslagbesluit van de gemeente van 18 augustus 2016, die hij op 17 september 2016 aan [gedaagde in conv] heeft toegezonden (productie 22), en (ii) het namens [eiser in conv] door zijn advocaat, mr. Van der Vaart van Kienhuis Hoving, ingediende bezwaarschift van 29 maart 2019 (productie 23) tegen verschillende besluiten van de gemeente.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser in conv] zijn (nadere) stellingen, tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde in conv], onvoldoende heeft onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat [eiser in conv] nadat hij in 2011 boventallig was verklaard, daadwerkelijk in 2012 en 2013 werkzaam is gebleven in zijn functie bij de sociale werkvoorziening en daarna vanaf 2012/2013 door de gemeente werd ingezet op projecten en dan fulltime werkzaam was. Dat volgt niet uit de overgelegde producties. Daaruit volgt slechts dat [eiser in conv] in 2012 en 2013 incidenteel is benaderd voor een project en niet dat hij daarin daadwerkelijk fulltime werkzaam is geweest. Ook blijkt daaruit niet dat hij vanaf 2014 tot aan zijn ontslag feitelijk nog werkzaam is geweest bij de gemeente.
2.16.
Bovendien komt een geheel ander beeld naar voren uit de door [gedaagde in conv] overgelegde producties, die door [eiser in conv] zelf of namens hem zijn opgesteld in de procedure(s) met de gemeente.
In voormelde productie 22 vermeldt [eiser in conv] dat:
  • het plaatsingsbesluit van 7 maart 2013 voor de functie van junior accountmanager is ingetrokken nadat de gemeente door de bedrijfsarts in kennis was gesteld van zijn medische beperkingen,
  • hij in 2013 zonder werk betaald thuis zat omdat er bij de gemeente geen passende arbeid voorhanden was en dat in dat kader is afgesproken dat hij zich niet ziek behoefde te melden en dat de bestaande situatie kon worden gezien als werktijd, waarbij wel is afgesproken dat hij zijn wettelijk verplichte verlof zou opnemen, zodat geen stuwmeer aan verlofdagen zou ontstaan,
  • de gemeente in april 2014 niet langer de intentie had om hem te herplaatsen, aangezien zijn leidinggevende aanstuurde op een IVA-traject, waarvoor eerst een herplaatsingsonderzoek moest plaatsvinden,
  • in dat kader in november 2014 het MEAC-traject is gestart om te onderzoeken of er binnen de gemeente herplaatsingsmogelijkheden waren en dat het MEAC hem dringend heeft geadviseerd om af te zien van een terugkeer bij de gemeente in welke functie dan ook,
  • daarna op advies van het MEAC pre-mediation heeft plaatsgevonden tussen hem en de gemeente om een oplossing buiten de gemeente te verkennen en de gemeente die mediation eenzijdig heeft beëindigd op 10 december 2015,
  • de gemeente het van-werk-naar-werk-traject weer heeft hervat en hem in februari 2016 heeft geconfronteerd met twee opties, die allebei voor hem medisch gezien niet haalbaar waren, en
  • hij daarna in maart 2016 de bijstand van [gedaagde in conv] heeft ingeroepen.
In voormelde productie 23 is namens [eiser in conv] vermeld dat:
  • het ziektebeeld van [eiser in conv] vanaf 2009 in erge mate is verslechterd en dat dat is veroorzaakt door het niet meewerken aan zijn re-integratie door de gemeente, het stelselmatig in de wind slaan van medische adviezen door de gemeente, het vervallen van zijn functie in 2011, de boven formatief verklaring en het herplaatsingsbeleid van de gemeente,
  • deze houding van de gemeente dusdanige impact heeft gehad en stress heeft opgeleverd, dat [eiser in conv] zich daarom op 8 april 2010 heeft moeten ziekmelden en niet goed herstelde omdat de gemeente geen duidelijkheid gaf over zijn toekomstperspectief,
  • het MEAC [eiser in conv] heeft geadviseerd geen werkzaamheden meer te verrichten voor de gemeente omdat de gemeente hem zieker maakte en op geen enkele wijze meewerkte aan zijn re-integratie dan wel herstel,
  • [eiser in conv] sinds 2008 vele projecten heeft aangedragen en op vele vacatures binnen de gemeente heeft gesolliciteerd, maar dat de gemeente hem blijkbaar in geen van de gevallen een geschikte kandidaat vond,
  • [eiser in conv], gelet op zijn chronische MS, niet inziet hoe de gemeente hem begin 2016 de twee opties kon bieden, die geen recht deden aan de voorgeschiedenis, waarbij de gemeente koerste op een IVA-traject.
2.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [eiser in conv] onvoldoende aangetoond dat hij tot het ontslagbesluit van de gemeente van 18 augustus 2016 volledig arbeidsgeschikt was, dat hij vanaf 2012/2013 tot zijn ontslag daadwerkelijk werkzaam is geweest bij de gemeente voor verschillende projecten en dan fulltime werkte, dat de gemeente welwillend was om hem te re-integreren of herplaatsen in een passende functie en dat hij (louter) door zijn ontslag in een schub is gekomen, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Uit de overgelegde stukken komt juist het beeld naar voren dat het ziektebeeld van [eiser in conv] al vanaf 2009 en dus vóór de wanprestatie van [gedaagde in conv] en het ontslagbesluit van 18 augustus 2016 is verslechterd door de onwelwillende houding van de gemeente om hem te re-integreren of herplaatsen in een gelet op zijn medische beperkingen passende functie. Ook volgt daaruit dat hij vanaf 2013 zonder werk thuiszat en dat is afgesproken dat hij zich niet (opnieuw) ziek zou melden en zijn verlofuren zou opnemen. Daaruit volgt niet dat hij toen volledig arbeidsgeschikt was, maar slechts dat hij zich niet opnieuw zou ziekmelden.
Dat deze stukken zijn opgesteld in het kader van het bezwaarschrift tegen het ontslagbesluit van de gemeente, maakt dat niet anders. De in die stukken weergegeven feiten en stellingen worden grotendeels ondersteund door de door [gedaagde in conv] overgelegde producties.
2.18.
Weliswaar hebben de tekortkomingen van [gedaagde in conv] tot het ontslag van [eiser in conv] geleid omdat daardoor een impasse was ontstaan, maar indien die tekortkomingen worden weggedacht en [gedaagde in conv] [eiser in conv] zou hebben geadviseerd te kiezen voor één van de twee door de gemeente voorgestelde opties in de brief van 26 februari 2016, zou hij voor de keuze hebben gestaan om ofwel (1) zijn medische beperkingen in kaart te laten brengen door de bedrijfsarts en afhankelijk van de uitkomst daarvan herplaatsing in een passende functie, ofwel (2) zonder nader onderzoek naar zijn medische beperkingen herplaatsing binnen een functie binnen het programma Economie, Werk en Onderwijs, waar op korte termijn plaats was vanwege ‘het vele werk en de werkdruk’. Aangezien [eiser in conv] in zijn e-mail van 3 april 2016 aan [gedaagde in conv] heeft meegedeeld dat optie 2 niet van hem gevergd kon worden omdat dat zijn ziektebeeld niet ten goede komt, is aannemelijk dat hij voor optie 1 zou hebben gekozen. Dat die optie de enige overgebleven mogelijkheid was, was ook de conclusie van de gemeente in haar brief van 12 april 2016. De rechtbank acht niet aannemelijk dat dat zou hebben geleid tot een resultaat gelijk aan het hypothetisch verloop, zoals dat door [eiser in conv] is geschetst. Dat traject was immers al door hem doorlopen bij het MEAC en volgens [eiser in conv] had het MEAC hem juist dringend geadviseerd af te zien van een terugkeer bij de gemeente omdat het langer werkzaam blijven bij de gemeente voor hem ziekmakend was. In voormelde e-mail van 3 april 2016 aan [gedaagde in conv] schrijft [eiser in conv] dat ook optie 1 niet reëel is omdat andere aanvullende onderzoeken niet zullen leiden tot een ander resultaat, anders dan een verslechtering van zijn ziektebeeld.
2.19.
De rechtbank acht aannemelijk dat het werk-naar-werk-traject bij de gemeente geen gunstig resultaat zou hebben opgeleverd voor [eiser in conv] en dat hij hoe dan ook op enig moment volledig en blijvend arbeidsongeschikt zou zijn geworden en zou zijn aangewezen op een IVA-uitkering. Het herplaatsingstraject bij de gemeente, waarin [eiser in conv] zelf weinig tot geen vertrouwen meer had, had naar alle waarschijnlijkheid ook veel stress voor hem opgeleverd, waardoor het reëel is te verwachten dat dat tot een zodanige verslechtering van zijn MS-klachten (schub) zou hebben geleid, dat hij volledig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, net zoals dat feitelijk het geval is geweest na het ontslag. [eiser in conv] heeft onvoldoende aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan een alternatief hypothetisch scenario aannemelijk kan worden geacht. Ook is niet komen vast te staan dat de gemeente verplicht was [eiser in conv] bij gebreke van een passende functie binnen de gemeente te begeleiden naar herplaatsing in een functie buiten de gemeente. [eiser in conv] heeft dat slechts gesteld en tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde in conv] niet nader onderbouwd. De vraag is dan welke verwachting wel redelijk is.
2.20.
Uiteindelijk heeft [eiser in conv] zich na het ontslagbesluit van 18 augustus 2016 op 28 augustus 2016 ziekgemeld. Bij brief van 10 oktober 2017 heeft [eiser in conv] van het UWV bericht ontvangen dat hij ‘bijna één jaar ziek’ is, dat de arts een nieuwe eerste ziektedag heeft vastgesteld en dat op basis daarvan een WIA-beoordeling zal plaatsvinden. Daarna is bij beslissing van het UWV van 7 november 2017 aan [eiser in conv] met ingang van 16 oktober 2016 een IVA-uitkering toegekend, waarbij is uitgegaan van de eerste ziektedag op 18 juni 2012.
2.21.
De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser in conv] in de hypothetische situatie, zonder de tekortkomingen van [gedaagde in conv], zich ook zou hebben ziekgemeld maar dan later dan op 28 augustus 2016. Zoals hiervoor is overwogen, is aannemelijk dat het herplaatsingstraject ook tot zodanige stressklachten zouden hebben geleid dat die een schub van de MS-klachten van [eiser in conv] teweeg zouden hebben gebracht. Er zijn echter weinig aanknopingspunten om te kunnen bepalen wanneer [eiser in conv] zich dan zou hebben ziekgemeld, maar aannemelijk is wel dat dat binnen enkele maanden tot hoogstens een half jaar na aanvang van het re-integratietraject zou zijn geweest en dat hij dan uiteindelijk, net als in de feitelijke situatie, volledig arbeidsongeschikt zou zijn bevonden en in aanmerking zou zijn gekomen voor een IVA-uitkering. De vraag is wanneer die IVA-uitkering zou zijn ingegaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het UWV in de hypothetische situatie eenzelfde beslissing omtrent de eerste ziektedag en de ingangsdatum van de IVA-uitkering zou hebben genomen, omdat [eiser in conv] in die situatie ten tijde van zijn ziekmelding niet al zou zijn ontslagen en nog een aanstelling zou hebben gehad bij de gemeente.
2.22.
De gemeente heeft in haar brief van 26 februari 2016 aan [eiser in conv] twee opties aangeboden, waaronder het herplaatsingstraject in een voor hem passende functie. In de hypothetische situatie zou [gedaagde in conv] dan in haar e-mailbericht van 7 april 2016 aan de gemeente namens [eiser in conv] voor die optie hebben gekozen. De rechtbank acht aannemelijk dat het re-integratietraject dan uiterlijk op 1 juni 2016 zou zijn gestart, dat [eiser in conv] zich vanwege toegenomen klachten op (uiterlijk) 1 december 2016 zou hebben ziekgemeld en dat hij daarna volledig arbeidsongeschikt zou zijn gebleven. Dat betekent dat [eiser in conv] in dat geval vanaf 1 december 2016 eerst een wachttijd zou hebben doorlopen met doorbetaling van zijn salaris en mogelijk aanvulling van zijn uitkering en daarna in aanmerking zou zijn gekomen voor een IVA-uitkering.
2.23.
De rechtbank is niet in staat te becijferen wat in dat geval de hoogte van de inkomensschade zou zijn. De rechtbank is voornemens daarom een deskundige te benoemen (een arbeidsdeskundige), met deskundigheid op het gebied van de regelgeving bij arbeidsongeschiktheid voor gemeenteambtenaren in de periode vanaf 2016. Daarbij geldt als uitgangspunt dat [eiser in conv] zich in de hypothetische zonder ontslag uiterlijk op
1 december 2016 zou hebben ziekgemeld bij de gemeente en daarna volledig arbeidsongeschikt zou zijn gebleven. Mogelijk dat na het onderzoek door een (arbeids)deskundige het NRL nog een berekening zal moeten maken van de schade wegens het verlies aan verdienvermogen..
2.24.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon en het specialisme van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog met één (arbeids)deskundige kan worden volstaan. Het voorschot op de kosten van de deskundige zal voor rekening van [gedaagde in conv] worden gebracht. Dat is in de omstandigheden van dit geding billijk nu zij aansprakelijk is voor de als gevolg van haar fout door [eiser in conv] geleden schade en het deskundigenbericht ertoe strekt dit gevolg te kunnen beoordelen.
2.25.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat het condicio-sine-qua-non verband tussen de fout van [gedaagde in conv] en de inkomensschade vast, met dien verstande dat de omvang van de inkomensschade nog moet worden vastgesteld.
2.26.
De rechtbank komt dan toe aan het subsidiaire verweer van [gedaagde in conv], dat de inkomensschade haar niet kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van de gemaakte fout en de aard van de schade, de inkomensschade aan [gedaagde in conv] kan worden toegerekend. Vast staat dat zij ervan op de hoogte was dat [eiser in conv] aan MS lijdt en dat de beperkingen die hij daardoor ondervond het re-integratietraject bij de gemeente bemoeilijkten. [gedaagde in conv] had als advocaat bedacht moeten zijn op de mogelijke risico’s van het standpunt over de inhoud van de e-mail van de gemeente van 6 december 2013 en dat het weigeren van medewerking aan een re-integratietraject verregaande consequenties zou kunnen hebben voor [eiser in conv], zoals ontslag. Dit is ook in die zin overwogen in rov 4.3 van het vonnis van deze rechtbank van 4 mei 2022. Dat een ontslag tot inkomensschade kan leiden is evident. Dat ontslag tot gezondheidsklachten kan leiden is op zichzelf voorstelbaar en was dus voorzienbaar voor [gedaagde in conv]. Het subsidiaire verweer wordt daarom verworpen.
Kosten van de berekening van de loonschade door het NRL
2.27.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten van het NRL niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gemaakte kosten niet aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen. Weliswaar is aannemelijk dat er enige kosten gemaakt zouden moeten worden voor de berekening van de inkomensschade, maar in deze zaak is [eiser in conv] uitgegaan van het evident onwaarschijnlijke scenario dat hij in de hypothetische situatie tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zonder beperkingen werkzaam zou zijn gebleven bij de gemeente en zelfs promotie zou hebben gemaakt naar een functie in een (veel) hogere salarisschaal. De kosten van deze berekening zijn daarom niet te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade, in de zin van art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW.
Terugbetaling advocaatkosten
2.28.
[eiser in conv] heeft mr. Van der Vaart van Kienhuis Hoving als advocaat ingeschakeld om hem bij te staan in de procedures tegen de gemeente. In totaal heeft mr. Van der Vaart een honorarium van € 75.000,00 bij [eiser in conv] in rekening gebracht. In het kader van de vaststellingsovereenkomst tussen [eiser in conv] en de gemeente is overeengekomen dat de gemeente € 40.000,00 van de gemaakte kosten voor juridische bijstand aan [eiser in conv] zal vergoeden. [eiser in conv] heeft daarom zijn vordering op dit punt verminderd tot € 35.000,00.
2.29.
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 19 april 2023 in een procedure tussen [eiser in conv] en Kienhuis Hoving over de in rekening gebrachte advocaatkosten is Kienhuis Hoving veroordeeld tot terugbetaling van € 20.000,00 aan [eiser in conv] ter zake van eerder in rekening gebracht honorarium. [eiser in conv] heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld, omdat hij meent dat hij meer dan € 20.000,00 dient terug te ontvangen van Kienhuis Hoving. Desgevraagd heeft [eiser in conv] ter zitting laten weten dat Kienhuis Hoving geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld en dat hij een uitspraak van het hof verwacht begin 2025. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 20.000,00, waartoe Kienhuis Hoving is veroordeeld, in mindering strekt op de advocaatkosten die [eiser in conv] in deze procedure als schade van [gedaagde in conv] vordert, zodat ter zake daarvan een vordering resteert van € 15.000,00. Indien het hof bepaalt dat Kienhuis Hoving meer dan € 20.000,00 aan [eiser in conv] dient terug te betalen, dan strekt dat meerdere verder in mindering op het door [eiser in conv] in deze procedure van [gedaagde in conv] gevorderde bedrag. De rechtbank zal [eiser in conv] daarom in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de uitspraak van het hof in voormelde zaak.
Immateriële schade
2.30.
[eiser in conv] stelt dat het door [gedaagde in conv] veroorzaakte ontslag een onuitwisbare stempel heeft gedrukt op [eiser in conv] en zijn gezin. Emotionele stress, onrechtvaardigheid en financiële onzekerheid heeft diepe wonden geslagen in het dagelijkse leven van hem en zijn gezin, aldus [eiser in conv].
2.31.
De rechtbank begrijpt dat [eiser in conv] een beroep doet op vergoeding van schade wegens aantasting in zijn persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW, te weten: geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat [eiser in conv] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld, op basis waarvan naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Behoudens een verklaring van zijn echtgenote, waarin is vermeld welke impact de kwestie heeft gehad op het gezin van [eiser in conv] is niet nader onderbouwd welk geestelijk letsel [eiser in conv] heeft ondervonden. Reeds om die reden is er geen grond voor vergoeding van immateriële schade.
Buitengerechtelijke kosten
2.32.
Partijen zijn het erover eens dat de buitengerechtelijke kosten moeten worden berekend naar de staffel conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De verschuldigde buitengerechtelijke kosten kunnen pas worden vastgesteld indien de hoogte van de schadevergoeding is vastgesteld.
in reconventie
2.33.
[gedaagde in conv] heeft in augustus 2022 een voorschot van € 55.000,00 op de schadevergoeding aan [eiser in conv] voldaan onder de voorwaarde dat hij geen schadestaatprocedure zou voeren, waarbij het recht werd voorbehouden om, indien hij wel een schadestaatprocedure zou starten, een beroep op verrekening te doen en/of het bedrag van € 55.000,00 als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
2.34.
Zoals hiervoor in conventie is overwogen kan [eiser in conv] wel aanspraak maken op enige schadevergoeding, ter zake van verlies aan verdienvermogen, gemaakte advocaatkosten en buitengerechtelijke kosten. Voor zover die schadevergoeding uitkomt op een hoger bedrag dan € 55.000,00 zal de vordering in reconventie worden afgewezen. Voor zover die schadevergoeding uitkomt op een lager bedrag dan het reeds betaalde voorschot, zal [eiser in conv] dat deel moeten terugbetalen.
in conventie en in reconventie
2.35.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen partijen zich nog uit te laten over de benoeming van een deskundige, de gemaakte advocaatkosten en zal mogelijk ook nog een nadere berekening door het NRL nodig zijn. De verwachting is dat de uiteindelijke schadevergoeding niet op een veel hoger bedrag dan € 55.000,00 zal uitkomen en mogelijk op een lager bedrag. De rechtbank geeft partijen dan ook in overweging om in onderling overleg tot een regeling te komen, ook ter vermijding van aanzienlijke deskundigenkosten..
2.36.
De rechtbank zal de zaak naar de rolzitting van
10 september 2025verwijzen voor uitlating door beide partijen of zij tot een regeling zijn gekomen. Indien partijen niet tot een regeling zijn gekomen, dient [eiser in conv] zich op die rolzitting uit te laten over hetgeen hiervoor in 2.24 en 2.29 is overwogen, waarna [gedaagde in conv] daarop nog zal mogen reageren.
2.37.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 10 september 2025voor het nemen van een akte door beide partijen over of zij tot een regeling zijn gekomen (zie 2.36), dan wel, indien partijen niet tot een regeling zijn gekomen, voor het nemen van een akte door [eiser in conv] over wat is vermeld onder 2.24 en 2.29, waarna [gedaagde in conv] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
592