Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 naar het juiste bedrag is vastgesteld. Het gaat er daarbij om of het verstrekken van de lening aangemerkt kan worden als een onttrekking van vermogen uit [naam bedrijf 1] aan de partner en zo ja, of de inspecteur het bedrag van de lening voor de helft terecht heeft aangemerkt als een winstuitdeling aan belanghebbende en heeft nagevorderd. De rechtbank beoordeelt een en ander aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
13. In zijn arrest van 13 januari 2023(het arrest) heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“3.4.2
Geldmiddelen die een vennootschap ten titel van lening aan haar aandeelhouder verstrekt, moeten op het moment van hun verstrekking worden aangemerkt als een onttrekking indien op dat moment vaststaat of zo goed als zeker is dat de aandeelhouder deze geleende gelden niet kan of zal aflossen. In dat geval moet namelijk worden aangenomen dat die gelden op het moment van verstrekking daarvan het vermogen van de vennootschap definitief hebben verlaten en tot het vermogen van de aandeelhouder zijn gaan behoren op grond van de tussen hen bestaande vennootschappelijke betrekkingen. Dit wordt niet anders indien de mogelijkheid bestaat dat die gelden in de toekomst worden verrekend met een dividenduitkering van de vennootschap.5
3.4.3
Ook na het moment waarop een vennootschap gelden ter leen aan haar aandeelhouder heeft verstrekt, bestaat de mogelijkheid dat het bedrag ervan geheel of gedeeltelijk een onttrekking gaat vormen. Dat is het geval indien dat bedrag het vermogen van de vennootschap definitief heeft verlaten doordat de vennootschap rechten die haar als crediteur toekomen, geheel of gedeeltelijk prijsgeeft op grond van de met de aandeelhouder bestaande vennootschappelijke betrekkingen. De onttrekking vindt dan plaats op het moment van dit prijsgeven. Indien de vennootschap ook zonder die betrekkingen zulke rechten zou hebben prijsgegeven, maar tot een lager bedrag, vindt slechts een onttrekking plaats voor zover het prijsgegeven bedrag dit lagere bedrag overtreft.6
3.4.4
Indien en voor zover een onttrekking als hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 bedoeld kon plaatsvinden uit winst of winstreserves dan wel in het vooruitzicht van te maken winst, kan zij onder omstandigheden een winstuitdeling door de vennootschap aan de aandeelhouder zijn.7 Die vereiste omstandigheden zijn: (a) dat de vermogensverschuiving naar de aandeelhouder is geschied met de bedoeling de aandeelhouder als zodanig te bevoordelen, en (b) dat zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust was of had moeten zijn van niet alleen die vermogensverschuiving maar ook van die bevoordelingsbedoeling. Dit laatste vereiste strekt zich niet uit tot de exacte omvang van het bedrag van die vermogensverschuiving.8
3.4.5
De inspecteur die zich op het standpunt stelt dat een winstuitdeling heeft plaatsgevonden, zal de feiten en omstandigheden moeten stellen en – in geval van betwisting – aannemelijk moeten maken die meebrengen dat en in hoeverre een bedrag definitief is onttrokken aan het vermogen van de vennootschap en dat bovendien is voldaan aan de hiervoor in 3.4.4 vermelde vereisten.
(…)
Heeft een onttrekking van vermogen uit [naam bedrijf 1] aan belanghebbende plaatsgevonden?
14. Op het moment van verstrekken van de lening stond naar het oordeel van de rechtbank vast, althans was zo goed als zeker, dat de partner de lening niet kon of zou kunnen gaan aflossen. Volgens een opgesteld overzicht door de partner (het overzicht) van inkomsten en uitgaven van belanghebbende en de partner over het jaar 2016 bedroegen de gezamenlijke inkomsten van belanghebbende en de partner over het jaar 2016 € 104.745. Ten aanzien van de over de tot en met het jaar 2015 afgesloten leningen bij [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] , alsmede de rekening-courantschuld bij [naam bedrijf 1] bedroeg de in 2016 te betalen aflossing en rente, in totaal € 89.582. Resteert een saldo van € 15.163, aldus nog steeds het overzicht.
De op de lening verschuldigde aflossing en rente was € 1.400 per maand, dus € 16.800 op jaarbasis. € 15.163 (het hiervoor genoemde saldo) -/- € 16.800 geeft een negatief saldo van inkomsten en uitgaven. De rechtbank merkt hierbij op dat in het overzicht de kosten van levensonderhoud niet zijn opgenomen.
15. De inkomenspositie van belanghebbende en de partner was op 1 januari 2016 daarmee negatief en bood daarom geen basis voor het aangaan van de lening. Op het moment van geldverstrekking hebben de verstrekte gelden het vermogen van [naam bedrijf 1] definitief verlaten en behoren zij tot het vermogen van de partner. Daarmee vindt op het moment van verstrekken van de lening een onttrekking van vermogen uit [naam bedrijf 1] aan de partner plaats. Dat deze geleende gelden in de toekomst wellicht verrekend zouden kunnen worden verrekend met een dividenduitkering van [naam bedrijf 1] , doet aan het voorgaande niet af.Anders dan belanghebbende afleidt uit het arrest, leest de rechtbank niet, althans niet zonder meer, dat voor het bepalen van de terugbetalingscapaciteit met de waarde van de aandelen rekening mag worden gehouden. Dat de aandelen waarde hebben, maakt immers niet dat de partner kan voldoen aan de verplichtingen, rente en aflossing, van de geldleningsovereenkomst. Hiervoor is immers de inkomenspositie ontoereikend.
Heeft een uitdeling van [naam bedrijf 1] aan belanghebbende plaatsgevonden?
16. [naam bedrijf 1] zou de leningovereenkomst die zij met de partner heeft gesloten naar het oordeel van de rechtbank niet onder gelijke voorwaarden met een derde hebben gesloten. Het is ook niet aannemelijk dat [naam bedrijf 1] de lening zou hebben verstrekt als de partner uitsluitend werknemer zou zijn geweest en niet ook haar aandeelhouder. [naam bedrijf 1] had namelijk al eerder leningen aan belanghebbende en de partner verstrekt waarbij de woning tot zekerheid diende. Daardoor wist zij dat op de woning een eerste hypotheekrecht aan een derde was verstrekt en dat er ook al meerdere hypotheekverklaringen op de woning waren afgegeven tot een aanmerkelijk hoger bedrag dan de WOZ-waarde. De in de waardeverklaring en in het waarderapport vermelde waardes van de woning kunnen hier niets aan afdoen, ook niet wanneer deze waardes worden teruggeïndexeerd naar het waardepeil per 1 januari 2016.
17. Als [naam bedrijf 1] bekend was met de waarde van de woning die als zekerheid zou dienen, dan had het gelet op de omvang van de reeds uitstaande geldleningen, op haar weg gelegen om daar bij de partner navraag naar te doen. Dit ook omdat zij wist dat de partner bij haar een rekening-courantschuld had van op dat moment bijna € 2.000.000. Als [naam bedrijf 1] niet op de hoogte was van de financiële positie van belanghebbende en de partner, had de grootte van de te verstrekken lening voor haar des te meer aanleiding moeten zijn om de kredietwaardigheid van belanghebbende en de partner te onderzoeken.
18. De partner beoogde met de gelden uit de lening onderhoud aan de woning te verrichten en de woning te verbeteren. Het is, zoals hiervoor onder 16. ook al overwogen, niet aannemelijk dat [naam bedrijf 1] de lening ook zou hebben verstrekt als de partner uitsluitend werknemer zou zijn geweest en niet ook haar aandeelhouder. Het loon van de partner in 2016 lag ruimschoots boven de norm van de gebruikelijkloonregeling en was daarmee, kennelijk, een passende vergoeding. De partner zou, gelet op de inkomenspositie van hem en belanghebbende en de reeds afgegeven zekerheden ter zake van de woning, de lening niet onder gelijke voorwaarden bij een bank hebben kunnen afsluiten.
19. De partner moet zich bewust zijn geweest van zijn gebrek aan terugbetalingscapaciteit. Belanghebbende en de partner beschikten over onvoldoende zekerheden voor het aangaan van de geldlening. Uit hun aangiften IB/PVV volgt een negatieve vermogenspositie (2015: € 2,5 miljoen negatief). De inkomenspositie werd aangevuld met privé-opnamen in rekening-courant. De inkomenspositie van belanghebbende en de partner was ontoereikend om uit de gezamenlijke inkomsten (na aftrek van rente en aflossing op eerder afgesloten leningen en de rekeningcourantschuld en van kosten van levensonderhoud) de rente en aflossing op de lening te voldoen.
20. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het verstrekken van de lening aan te merken als een vermogensverschuiving van [naam bedrijf 1] naar de partner om de partner te bevoordelen. Gelet daarop, kan het niet anders dan dat zowel [naam bedrijf 1] als de partner, haar directeur-enig aandeelhouder, ten tijde van het verstrekken van de lening zich hiervan bewust zijn geweest of zich daarvan bewust hadden moeten zijn. Dit mede gezien (de bedragen genoemd in de) door de inspecteur overgelegde vermogensposities van belanghebbende en de partner. Belanghebbende heeft hiertegen niets aangevoerd.
21. Anders dan belanghebbende aanvoert, is voor het aannemen van een uitdeling de vraag of de vermogenspositie voldoende zekerheid biedt (nog daargelaten of deze situatie in het geval van belanghebbende zich voordoet) niet van belang. Voor het aannemen van een uitdeling gaat het om de vraag of aan de in r.o. 3.4.4 van het arrest genoemde criteria wordt voldaan. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de stelling van belanghebbende dat zijn vermogenspositie moet worden betrokken bij de beoordelen van de vraag of sprake is van een uitdeling.
22. Uit het voorgaande volgt dat de inspecteur de in het jaar 2016 verstrekte lening van € 349.999 dat jaar terecht heeft aangemerkt als een winstuitdeling aan belanghebbende en de partner.
23. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Het bedrag van de belastingrente volgt het bedrag van de navorderingsaanslag.