Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De zaak in het kort
€ 328.931,52, € 22.369,48, € 7.117,95 en € 1.822,82 (plus rente en kosten). [1] Volgens [eiseres] is zij ondanks de verjaring van haar rechtsvorderingen bevoegd tot verrekening en heeft zij een groot aantal bedragen onverschuldigd betaald aan ING. In reconventie vordert ING vergoeding van de werkelijke proceskosten, die zij na eisvermeerdering begroot op
€ 14.706,50. Partijen hebben geconcludeerd tot afwijzing van elkaars vorderingen.
3.De beoordeling
eindigtdoor verjaring. Ondanks verjaring kan dus een beroep op verrekening worden gedaan, mits de bevoegdheid tot verrekening al bestond ten tijde van de verjaring. Het gaat in dit verband, anders dan [eiseres] ter zitting heeft betoogd, om het moment van de verjaring en niet om het moment waarop het hof heeft geoordeeld dat haar rechtsvorderingen verjaard zijn. Het hof heeft in het arrest van 13 oktober 2015 overwogen dat “
de vorderingen tot schadevergoeding die betrekking hebben op handelingen van ING, gepleegd vóór 17 oktober 2007 (vijf jaar voor de aansprakelijkstelling van 17 oktober 2012), zijn verjaard.”Op het moment van de verjaring bestond dus nog geen bevoegdheid tot verrekening met betalingsverplichtingen die uit hoofde van de hypothecaire geldlening van 8 juli 2015 zijn ontstaan (zie artikel 6:127 lid 2 BW). [2] De verrekeningsverklaringen van [eiseres] hebben daarom geen effect gehad. De vordering is reeds daarom niet toewijsbaar.
onverschuldigdheeft betaald. ING heeft erop gewezen dat de betalingsverplichtingen voortvloeien uit de hypotheekofferte, de hypotheekakte en de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken en tegenover die betwisting heeft [eiseres] haar stelling niet nader en daarmee onvoldoende gemotiveerd.
4.De beslissing
30 juli 2025.